In Amsterdam staat een bronzen standbeeldbeeld, neergepoot aan de Zwanenburgwal, vlakbij de B. Bijvoetbrug, nomen est omen, bestemd voor voetgangers. Het is letterlijk én figuurlijk een verbeelding van Baruch d’ Espinoza, joods filosoof en lenzenslijper, geboren in het jodenkwartier van Amsterdam op 24 november 1632. Het mooi gepatineerde brons werd bedacht door Nicolaas M. Dings (°1953) en ingehuldigd op 28 november 2008. Of het werk grote artistieke waarde heeft, is een kwestie van opvatting en smaak. Dings maakte een ideeën-sculptuur dat begrepen kan worden als een hulde aan Amsterdam via Spinoza, haar wereldberoemde telg. Op de sokkel van het beeld staat te lezen: Het doel van de staat is de vrijheid. Dit een van de mogelijke vertalingen van: Finis ergo Reipublicae revera libertas est. (Tractatus theologico-politicus, 20,6) Er zijn betere vertalingen denkbaar. Die van F. Akkerman bijvoorbeeld: ’Het doel van de politiek is dus in werkelijkheid de vrijheid’ (1). Zo maar weggeplukt uit het oeuvre van Spinoza, klinkt het opschrift als een sloganeske kreet. Een bronzen man die vrijheid aanprijst, verwekt bij de wandelaar op slag sympathie, zeker als het een Amsterdammer is. De slogan is, gewild of ongewild een captatio benevolentiae. Een voortreffelijk gekozen opschrift, want het werkt! Laten we nu even het citaat bekijken op twee niveau’ s: als los sokkelcitaat én als Spinoza-citaat dat een zeer precieze plek heeft in Spinoza’s leer. Vrijheid of veiligheid De argeloze passant die Spinoza niet kent, het citaat leest en er dan even over nadenkt, komt snel tot de vaststelling dat het een uitspraak is die niet meer helemaal bij de tijd is en bovendien ook weinig precies. De uitspraak bevat twee abstracta: ‘staat’ en ’vrijheid’. ‘Staat’ is een algemeen begrip en als dusdanig lastig te koppelen aan een ‘doel’. Als we dat toch doen, is dan het meest belangrijke doel van de staat niet het garanderen van de veiligheid van de burgers? Verlangen de meeste Europeanen vandaag niet eerder naar veiligheid, meer dan naar vrijheid? In de moderne staatsleer plaatsen Staatsrechtler het staatkundig organiseren van de vrijheid overigens niet bovenaan de takenlijst van een staat. Overigens: Spinoza zegt uitdrukkelijk dat het doel van de staat ook is: iedereen te bevrijden van vrees en er zoveel mogelijk voor te zorgen dat iedereen in veiligheid leeft (2). Vrijheid van denken En dan is er nog het toverwoord ‘vrijheid’, ook al een algemeen begrip: over welke vrijheid gaat het hier? Het hoeft geen betoog dat vrijheid als algemeen begrip een lege doos is waarin iedereen stopt wat hem belieft. Het opschrift dat op het Spinozabeeld in Amsterdam te lezen staat, mag dan wel tot de verbeelding spreken, wat er met ‘vrijheid’ bedoeld wordt, is verre van duidelijk. Op zich genomen is de slogan ‘Het doel van de staat is de vrijheid’ geen helder en wel onderscheiden idee. De wandelaar die iets meer vertrouwd is met Spinoza’s leer, leest het sokkelopschrift met andere ogen. De vrijheid waarop Spinoza doelt, is een zeer concrete vrijheid, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dat soort vrijheid was in het 17de-eeuwse Europa een zeldzaam goed, ook in het toenmalige Amsterdam. Spinoza komt op voor een staat die zo ingericht wordt, dat burgers (allereerst Spinoza!) vrij kunnen filosoferen (libertas filosofandi), zonder gevaar te lopen om in het Amsterdamse rasphuis of spinhuis te belanden. Het sokkelopschrift, in de juiste context geplaatst, dient dus gelezen als : ‘Het doel van de staat is de vrijheid van denken’. Spinoza’s pleidooi voor vrije meningsuiting heeft nog steeds niets van zijn actualiteit verloren, hoewel, weten we nu, vrijheid van meningsuiting maatschappelijk slechts functioneert wanneer er grenzen getrokken worden. De grote massa (multitudo) heeft voor Spinoza geen (of minder) behoefte aan het gebruik van de ratio om tot ‘waarheid’ te komen. Zij vindt soelaas in geopenbaarde religies en blijft gekluisterd aan passies. De ‘massa’ kan het best stellen zonder vrijheid van meningsuiting, stokpaard van de denkende elite. ____ (1) Spinoza, Theologisch-politiek traktaat, Amsterdam, 1997, vertaald door F. Akkerman, blz. 427. (2) TTP, 20. Globaal genomen heeft de staatsleer van Spinoza, die in het verlengde ligt van Hobbes, nog slechts historische waarde. Dat neemt niet weg dat er heel wat actuele gedachten in schuilen. Posse non existere impotentia est, et contra posse existere potentia est (…). E,I,11,d Niet in staat zijn te bestaan, getuigt van onmacht, kunnen bestaan daarentegen van macht. Het sleutelwoord in dit citaat is potentia. In Spinoza’s teksten duikt het woord vaak op. Het is evenwel niet eenvoudig om het in de tekstcontext passend te vertalen. Vertalers gebruiken ‘macht’, vermogen, Vermögen, power, potentiality, pouvoir, potencia (Sp.)… dat is allemaaal niet onjuist, maar, tradutore, traditore, het doet niet helemaal recht aan wat Spinoza er eigenlijk mee wil aangeven. Want in zijn leer gaat achter het begrip macht een eerder complexe werkelijkheid schuil, een tastbare realiteit, die het woord op het eerste gezicht niet zomaar prijs geeft of laat bevroeden. In Cicero’s taal is potentia een woord dat diverse betekenissen heeft. Zo vind ik in DerGrosse Georges (die ik graag gebruik) naast kracht, macht, ook de betekenissen ‘werkzaamheid’ en ‘uitwerking’. Potentia of potentialiteit begrijpen we benaderend als macht, kracht, vermogen, scheppende werkzaamheid, … Vertrekkend vanuit de eerste betekenislaag van het citaat stellen we vast dat Spinoza beweert dat kunnen-bestaan, dat wil zeggen, louter kunnen-zijn, gelijk te stellen is met potentia, macht. Waarom er dus iets is, veeleer dan niets, heeft alles te maken met macht. Dingen zijn uit macht, uit kracht. De vraag die de lezer zich vervolgens kan stellen: als er in de dingen kracht schuilt, als bestaan kracht is, waar komt die kracht dan wel vandaan? Het beantwoorden van die vraag katapulteert ons meteen in de kern van Spinoza’s leer: het aanvaarden van het bestaan van één enkele substantie. Alle dingen zijn bestaanswijzen (modi) van die enige, eeuwige, oneindige, ongeschapen en niet veroorzaakte werkelijkheid die Spinoza substantie noemt. Die bestáát en is daarom ook te vereenzelvigen met oneindige potentia, oneindige macht. De oneindige realiteit van de subtantie impliceert meteen ook oneindige potentia, oneindige kracht, macht. Die mag niet beschouwd worden en als een aparte faculteit van die substantie, maar als een oneindige werkzaamheid, een oneindige uitwerking, benaderend gezegd: de substantie is tezelfdertijd bestaan én modificerend zijn en worden. Alle dingen die bestaan zijn modificaties (wijzigingen) die de substantie uit eigen macht, die tot zijn natuur (essentie) behoort, vormt. Alle dingen, zowel dingen die tot het attribuut geest behoren (ideeën) als dingen die tot het attribuut uitgebreidheid behoren, erven een infinitesimaal deeltje van die substantie-potentie. Dat doet de dingen bestaan, continueert ze in de tijd én maakt hun essentie uit. Tenminste: tot ze door andere dingen die over grotere kracht beschikken, worden aangetast, verminderd of omgevormd … let wel: niet vernietigd, want de Spinoza’s substantie (god of de natuur) blijft door alle veranderingen heen, eeuwig behouden en gelijk aan zichzelf. (…) dat de ziel werkt volgens vaste wetten als was het een of andere spirituele automaat. (…) Een automaat? Hoe begreep Spinoza dit woord? Om dat precies aan de weet te komen moet eerst de etymologie van het woord onderzocht en dan hoe het in de 17de eeuw werd begrepen. Het woord automaton is van Griekse oorsprong en samengesteld uit autos, wat ‘zelf’ betekent en uit matos (van maoo, moosthai) wat ‘streven naar, begeren’ betekent. De Oude Grieken gebruikten dat woord om er iets mee aan te duiden dat uit zichzelf bewoog, een eigen ziel had, echt of ogenschijnlijk. In de Europese talen verwijst het begrip ‘automaat’ naar een apparaat met een in zichzelf besloten bewegingsprincipe, een device dat uit zichzelf in staat is voor ons iets te doen. Denk bijvoorbeeld aan een drankautomaat. Uurwerkmakers In de 17de eeuw waren natuurkunde en technologie ver genoeg gevorderd om automaten te maken. Inventieve toepassing van natuurwetten bood mogelijkheden om automata te bedenken en te ontwikkelen. Automaten waren in de 17de eeuw toptechnologie. Het prototypisch voorbeeld van een automaat was toen het raderuurwerk, zoals ook uit de woorden van Descartes, Spinoza’s maître à penser, besloten kan worden: 'un montre ou autre automate, c’est-à-dire une machine qui se meut de soi-même.’ Het waren vindingrijke uurwerkmakers die, verder bouwend op middeleeuwse kloktechnologie, steeds vernuftiger automaten bedachten en realiseerden: bewegende mensen, zingende vogeltjes, muzikanten… De 18de eeuw werd een eeuw van automaten-gekte. Van uurwerkornament was de automaat verder geëvolueerd tot gegeerd kinderspeelgoed en uiteindelijk tot vernuftige pronkautomaten voor vorsten, die er pakken geld voor over hadden en door hun goedgelovigheid soms door oplichters bij de neus genomen werden (1). Automata waren, niet te vergeten, de voorlopers van onze machines en zelfs van onze huidige computers! Vrije wil verdampt Terug naar Spinoza’s citaat. Hij stelt dat de ziel (anima) functioneert als een geestelijke automaat. Dat betekent voor hem alvast twee essentiële dingen. Allereerst dat de anima (ziel, geest) een geestelijk principe is dat uit zichzelf werkt. Vervolgens dat die werking geschiedt op grond van vaste (natuur)wetten. Die maken deel uit van de oneindige, eeuwige en onveranderlijke natuur, die hij in later werk ‘substantie’ of ‘god’ noemt. Spinoza is fier op zijn gedurfde, zij het apodictische bewering, want hij laat eraan voorafgaan dat zoiets nooit eerder was beweerd, ook niet door de ‘Ouden’… Begrijpelijk, want een erg opbeurende gedachte is het allerminst! Ze komt er immers op neer, dat de geest-automaat zonder tussenkomst van zijn bezitter werkt als een mechaniek, autonoom én repetitief. De bewering doet zo de vrije wil van de mens in alle stilte verdampen en zet hem met beide voeten op de grond… In zijn latere geschriften zal Spinoza dit verder toelichten en ‘aantonen’. Dit citaat uit het Traktaat over de emendering van het verstand (TIE), zeer waarschijnlijk het eerste geschrift van Spinoza, en zijn tweede tekst de Korte Verhandeling (KV) wijzen erop dat Spinoza reeds in de jaren 1660 de kern van zijn filosofie onder de hand had. _____ (1) Lees in dit verband Tom Standage, De mechanische Turk, Amsterdam, Antwerpen,2004, De Hongaar Wolfgang von Kempelen, in dienst van keizerin Maria-Theresia, kon in de tweede helft van de 18de eeuw jarenlang een bedrog-automaat opvoeren: een schakende Turk die het opnam tegen schakers van vlees en bloed… Humanam impotentiam in moderandis et coercendis affectibus Servitutem voco; homo enim affectibus obnoxius sui juris non est, sed fortunae (…) Het woord slavernij wordt gewoonlijk in verband gebracht met toestanden uit het verleden. De Oud-Griekse en Romeinse samenleving waren maatschappijen die slavernij tot een maatschappelijk instituut verhieven. Slavernij is een relatie tussen twee fysieke personen, waarbij de een (servus) onderworpen is aan de ander (dominus). Christenen (niet in het minst die in Amerika) en moslims hebben ondanks alle mooie Bijbel- en Koranwoorden zich eeuwenlang schuldig gemaakt aan slavenhandel en de meest wrede schendingen van mensenrechten. Ethische slavernij Filosofen uit de Oudheid gebruikten in verband met menselijke passies graag de beeldspraak ‘meester-slaaf’. Spinoza volgt hen na, maar geeft er alweer een eigen draai aan: ‘Slavernij noem ik…’: dan volgt er uitleg over de wijze waarop het woord slavernij (servitas) begrepen dient te worden. Spinoza’s ethische slavernij vervangt de dominerende persoon (dominus) door de natuur (natura), althans een aspect ervan. De natuur beschikt over de kracht (potentia) om een mens (een menselijke modus) in slavernij te dompelen. Hoe kan dat? De natuur (de substantie of God) overstelpt mensen met massa’s aandoeningen. Die belegeren hem, die werken op hem in… en veroorzaken passies, soms goede, soms minder goede en vaak ook slechte. Spinoza’s leer verschaft hiervoor evenwel een probaat medicijn: de rede (ratio) is in staat al die passies te doorgronden en te matigen (moderare) en in te tomen (coercere). Wie daar niet in slaagt, bevindt zich tegenover de natuur in een toestand van onmacht, van onderworpenheid aan de speling (fortuna) van de natuur, dus van slavernij. Ad matrimonium quod attinet, certum est, ipsum cum ratione convenire, si Cupiditas miscendi corpora non ex sola forma, sed etiam ex Amore liberos procreandi et sapienter educandi ingeneretur; et praeterea, si utriusque, viri scilicet et foeminae, Amor non solam formam, sed animi praecipue libertatem pro causa habeat. Er is in de Ethica maar één plek, namelijk E IV, 20 waar Spinoza het heeft over het huwelijk. Spinoza over het huwelijk? Hij koos ervoor (om welke reden dan ook) heel zijn leven ongehuwd te blijven. Hij was in deze dus een buitenstaander en het mag wel als merkwaardig aangemerkt worden, dat hij in zijn hoofdwerk over deze aloude menselijk instelling een oordeel uitspreekt. Maar filosofen spreken wel eens vaker over zaken waarmee ze niet vertrouwd zijn… Slavernij De tekst maakt deel uit van het Aanhangsel bij deel IV van de Ethica dat over 'de slavernij van de mens’ gaat. Wat beweert Spinoza in dit wat langer citaat? De kern ervan kan als volgt worden samengevat: onder bepaalde voorwaarden is het huwelijk met de rede (ratio) in overeenstemming te brengen:
In het tweede deel van het citaat zet Spinoza dit laatste aspect nog eens goed in de verf: menselijke liefde die van de man en die van de vrouw (let wel niet die van de man voor de vrouw) , moet niet alleen wortelen in schoonheid maar vooral, in de eerste plaats en vooral haar oorzaak vinden in het verlangen naar vrijheid. Liefde begrepen als emancipatie-instrument, als bevrijdster uit afhankelijkheid van de natuur en haar wetmatigheden. Gays en lesbiennes Over deze tekst kan nog wat meer gezegd worden als we hem interpreteren in het licht van de maatschappelijke veranderingen die het huwelijk in vorige eeuw onderging. Er zijn nieuwe samenlevingsvormen ontstaan en oude wettelijk erkend. Het begrip huwelijk is niet langer een label dat uitsluitend op het samen-leven van man en vrouw mag worden gekleefd. Huwelijken kunnen ook gesloten worden tussen partners van hetzelfde geslacht. Voor gays en lesbiennes brengt Spinoza minder goed, maar vooral ook zeer goed nieuws. Uit de geciteerde tekst kan worden besloten dat Spinoza het mannenhuwelijk en vrouwenhuwelijk niet kan beschouwen als ‘rationeel’: de drie eerder vermelde voorwaarden zijn (strikt genomen) niet vervuld. Het goede nieuws evenwel is, dat Spinoza in zijn Ethica ook leert dat al wat in de natuur bestond en bestaat vrij van waarden is, dus op zich noch goed, noch slecht te noemen. Het is welbekend dat in de natuur homoseksualiteit bij dier en mens een natuurlijk gegeven is. Spinoza velt op grond van zijn leer hierover geen moreel oordeel. De drie boekgodsdiensten doen dat wèl. Ze beschouwen homoseksualiteit als tegennatuurlijk. Alle verantwoordelijkheid voor die opvatting en de ernstige maatschappelijke gevolgen die ermee verbonden zijn, moeten op rekening van de joodse religie geschoven worden. Christendom en islam namen dat standpunt over. Het is nog te weinig bekend dat Spinoza’s leer aan de zijde staat van onze anders-geaarde vrienden en vriendinnen: het wordt tijd dat ze dat beseffen en Spinoza erkennen als een van hun filosofische voorvechters. (...) Hoe minder mensen de natuur kennen, des te makkelijker kunnen ze zich van alles en nog wat inbeelden, (…) TIE, 58 In dit citaat koppelt Spinoza kennis van de natuur aan inbeelding, imaginatie. Het betreft een omgekeerde evenredigheid. Hoe meer van het eerste, hoe minder van het tweede en omgekeerd. Kennis van de natuur: hiermee bedoelt Spinoza vooreerst kennis omtrent de werking van de natuur. Dat betekent dat mensen niet alleen onvoldoende weten dat de natuur functioneert volgens eeuwige, onveranderlijke natuurwetten, maar bovendien ook geen weet hebben van de onderliggende causaliteit ervan. Mensen die er niets of niet genoeg vanaf weten, begrijpen de natuur (in de brede betekenis van het woord ) rondom zich niet en leven in verbeelding. Schijnvertoning Spinoza deelt ons hier een oude wijsheid mee: wie de natuur onvoldoende kent, die zal zich van alles en nog wat inbeelden. Dat is de reden waarom mensen in een ver verleden natuurkrachten die ze niet begrepen 'verbeeld' hebben tot goden. Dat sluit meteen ook in dat verbeelding mensen van de werkelijkheid verwijdert, zodat ze al te vaak inadequaat (unangemessen) reageren en daardoor ook vervreemden van zichzelf. Wie de natuur beter leert kennen, kan dingen en gebeurtenissen in de diepte begrijpen en daarom zijn denken en handelen nauwkeuriger op elkaar afstemmen. Wie zijn blik even naar binnen richt, zal deze wijsheid kunnen verifiëren. Iedereen herinnert zich wel situaties waarin we geconfronteerd werden met houdingen en/of gebeurtenissen, enkelvoudige of complexe, die zintuiglijk verwerkt worden zonder reflectie, zodat er verkeerde reacties op volgen. Wat zich aan ons voordoet (in de natuur) is niet meer dan een schijnvertoning als de diepere betekenis ervan niet wordt begrepen. Wie wil kennen en begrijpen, gunt zich de tijd om de ratio, zijn verstand, aan het werk te zetten zodat de mechaniek die achter de gebeurtenissen schuilt, ontrafeld wordt. Reflexief leven impliceert ruimte scheppen voor het verstand en het terugdringen van de fantasie. Wie dat doet, bewijst zichzelf een dienst, want zijn greep op de natuur wordt er meteen steviger op en hij verovert zodoende ook een stuk vrijheid. Tot slot Spinoza wordt gewoonlijk bestempeld als een rationalist, een filosoof die de menselijke ratio boven alles stelt en dit werktuig gebruikt om mens en wereld te ontcijferen. Dat klopt natuurlijk. Maar… we haasten ons eraan toe te voegen dat geen enkele rationalist zo verknocht is aan het verstand, dat hij geen ruimte laat voor andere ken-tools. Dat geldt ook, in zeer belangrijke mate zelfs, voor Spinoza: hij bouwt op rationele wijze een filosofie uit, waarin het verstand, de ratio, onderbouwd wordt door ervaring en aangevuld door irrationele intuitie. 1 Ervaring Toen de ervaring mij geleerd had, …(TIE,1) Postquam me Experientia docuit … (TIE,1) Dit citaat komt uit een geschrift (1), zeer waarschijnlijk zijn eersteling, waarvan de eerste zin al verwijst naar de ervaring. Naar een specifieke soort ervaring. Ervaring is immers een woord dat meerdere betekenissen draagt. In de meest gebruikelijke heeft het betrekking op wat iemand in het dagelijkse leven zoal overkomen is, wat men heeft meegemaakt. Zo wordt ervaring een kenniskapitaal dat, voor wie er goed mee omspringt, levenslang rente oplevert. Spinoza verwijst in voornoemd citaat naar deze soort ervaring: het was, als we hem mogen geloven, voor hem de motor om filosofisch aan de slag te gaan en het roer in zijn leven radicaal om te werpen. In de filosofische betekenis van het woord verwijst ‘ervaring’ naar kennis die door zintuiglijke ervaring wordt verworven. Een kenbron waaruit het best met voorzichtigheid geput wordt. 2 Intuïtie Rationalist Spinoza zet in zijn kenleer de rede, het verstand, slechts op de tweede plaats, na de verbeelding. De derde en hoogste kenwijze is de intuïtie. Wat de rede niet kan, vermag de scientia intuitiva, de intuïtie, namelijk doordringen tot de diepere kern van al het zijnde en het ultieme zijn, de bestaansgrond waarin alles rust, de Substantie, God of de Natuur (Deus sive Natura.) ____ (1) Tractatus de intellectus emendatione, (TIE). Gewoonlijk vertaald als ’Traktaat (of verhandeling) over de verbetering van het verstand’. Zie ook op deze website mijn vertaling van de TIE in de categorie De emendering van het verstand. Begeerte is de essentie van de mens zelf, dat wil zeggen de conatuswaarmee hij in zijn bestaan tracht te volharden (E.IV, Dem.) Begeerte maakt het wezen uit van de mens, zegt Spinoza. Niet onmiddellijk een Blijde Boodschap, althans niet op het eerste gezicht... Maar wie zal deze bewering willen ontkennen? Psychologen alvast niet en neurobiologen evenmin. Species homo is een soort die in belangrijke mate gedreven wordt door begeerten. Gevoelens van begeerte bestaan in alle maten en gewichten: er zijn er goede, er zijn er slechte, er zijn er die komen en er zijn er die gaan... Een bevredigde begeerte schenkt vreugde, een onbevredigde bezorgt frustraties of erger. Vaak wordt het woord ‘begeerte’ gebruikt in een seksuele context; het gevoel wordt er haast mee vereenzelvigd. Niet zo vreemd als men bedenkt dat die begeerte de voornaamste procreatiemotor is en een garantie op het voortbestaan van de menselijke soort. Conatus Spinoza’s citaat leert ons dat hij begeerte, d.i. bewuste lust (cupiditas), vereenzelvigt met conatus, nog het best te begrijpen als ‘het streven’ of als ‘streving’. In Spinoza’s tijd werd in de schoolfilosofie het woord traditioneel gebruikt om de dierlijke drang om te leven aan te duiden. Spinoza geeft het begrip een nieuwe, veel bredere inhoud: al wat in de natuur bestaat, zonder enige uitzondering, bezit conatus: niet alleen de organische, levende natuur, maar ook de anorganische, dode natuur is ermee toegerust. De kracht (potentia) van de substantie (god of de natuur) doordringt elk ‘ding’, zwakker in kleine en enkelvoudige, sterker in grote en gecompliceerde. In Spinoza’s levensleer vormen begeerte (cupiditas) samen met blijdschap (laetitia) en droefheid (tristitia) een basistrias van affecten, waaruit alle overige op rationele wijze kunnen afgeleid worden. Uitsmijter: een niet onbelangrijke consequentie van deze levenswijsheid is, dat het miskennen of erger nog het culpabiliseren van de begeerte als menselijke essentie een oorlogsverklaring is aan het leven. Liefde is blijdschap samen met de idee van een uitwendige oorzaak (E.III, Af. Def. VI) Dat Spinoza het in zijn affectenleer over liefde heeft, zal geen verwondering wekken. Hij plaatst ze in zijn catalogus van 48 affecten op de zesde plek. De allerhoogste vorm van liefde is de liefde die zich richt op God. De Ethica van Spinoza is een ‘handleiding’ om daartoe te komen. Liefde tussen mensen kan eenzijdig zijn, in dat geval spreken we van ‘onbeantwoorde liefde’: een universeel thema in de literatuur. De liefde kan ook worden beantwoord: ze is dan ‘wederzijds’. Dat zeer bijzonder menselijk gevoel, liefde, werd bij de oude Grieken toevertrouwd aan Aphrodite, die de Romeinen Alma Venus, milde moeder, noemden. Venus werd bijgestaan door Amor (ook Cupido) haar zoontje of misschien gewoon maar een hulpje. Die schalk schoot pijltjes af op zijn slachtoffers: een pijltje met gouden punt voor wie hij met liefde treffen wilde, een pijltje met loden punt voor wie hij met haat wilde injecteren. Liefde en haat zijn immers verwante gevoelens… Pijlen die treffen prikken: een kortstondige pijntje dat al vlug plaats maakt voor een zoeter gevoel (blijdschap) als het een liefdesschot is, een bitter gevoel (verdriet) als het een haattreffer is… De Romeinen verklaarden in feite het ontstaan van de liefde voor een deel op dezelfde wijze als Spinoza. Liefde is een gevoel dat van buitenaf wordt veroorzaakt (Amors pijltje). Amor schiet in actie op wenk of bevel (ex nutu) van Venus, die haar werk dus niet rechtstreeks, maar onrechtstreeks verricht. In Spinoza’s leer is het attribuut geest de schakel tussen de substantie (god of de natuur) en de menselijke modus. De prik van Cupido’s pijltjes verklaart het ogenblikkelijk karakter van het liefdesgevoel, het is een kwalitatieve sprong. Spinoza heeft geen nood aan proto-religieuze (mythologische) verklaringen om gevoelens als liefde en haat te begrijpen. Mythologie behoort tot het Rijk van de Verbeelding, Spinoza's eerste kenwijze. De ratio, de tweede kenwijze, leert hem dat liefde blijdschap, en haat droefheid zijn, die gepaard gaan met de idee van een uitwendige oorzaak (E III, Af. Def. VI en VII). Beide gevoelens maken deel uit van Spinoza’s mechanica van gevoelens die in het derde deel van zijn Zedekunst behandeld wordt. Zij (andere filosofen) lijken de mens in de Natuur te beschouwen als een imperium in een imperium (E III, inl.) De drie boekgodsdiensten waarmee wij on onze beschavingskring te maken hebben gaan terug op het Jodendom. Het Oude Testament is doordrongen van de superioriteit van de mens. In dat boek is de mens de top van de levenspiramide. Die superioriteit en meerwaarde machtigen hem de natuur te gebruiken zoals hem dat belieft. Met die gedachte is de westerse gelovige opgegroeid en heus hij niet alleen, ze is hem tot een tweede natuur geworden. Met alle gevolgen van dien. Want er zitten bijzonder verderfelijke kanten aan die opvatting. Gedurende millennia sprong de mens gewapend met deze inzichten buitengewoon onverantwoordelijk om met de natuur en haar schatten. De huidige milieuproblemen zijn in belangrijke mate op rekening van die verderfelijke houding terug te voeren. Sterrenstof Al in de 17de eeuw liet Spinoza een ander geluid horen. Vanuit zijn radicaal naturalisme stelt hij meer dan eens : ‘De mens is in de natuur geen staat in de staat’. Die mening klinkt uit zijn mond hoogst merkwaardig. Spinoza is immers streng opgevoed in de joodse traditie… en toch verdedigt hij met deze bewering een visie op mens en natuur die niet strookt met de bijbel. Dit citaat van Spinoza bevat niet alleen een levenswijsheid maar ook universele oproep: homo sapiens: wees je soortnaam waardig en word je bewust van je plek: op aarde niet meer dan een onderdeel van de natuur, in het Al niet meer dan wat geëvolueerd sterrenstof. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |