… naar het algemeen besluit leeft, dan in de eenzaamheid waar ze alleen aan zichzelf gehoorzamen.
Hij past al deze dingen, die hij over de ware vrijheid aantoont, op de vroomheid toe, en zegt dat een vroom man niemand haat, op niemand boos wordt, niemand benijdt, zich tegen niemand kant, niemand versmaadt en geenszins verwaand wordt. In het vijfde deel van zijn Ethica probeert hij aan te tonen dat wij door het verstand of dat wij door de zuivere verstandelijke en adequate kennis die men van God en van de dingen verkrijgt, de kwade hartstochten overwinnen, en dat daaruit de grootst mogelijke rust ontstaat die er in de ziel kan wezen: en ook Gods liefde, die eeuwig is: en ten slotte dat in deze bestendige en eeuwige liefde tot God onze opperste welstand, of zaligheid of vrijheid gelegen is. Dit is het voornaamste van datgene wat, volgens het betoog van onze schrijver, de rede of het verstand voorschrijft, voor zover het de regel van wel te leven en het opperste goed van de mensen betreft. En indien men dat nu vergelijkt met hetgeen Christus, onze Zaligmaker en zijn apostelen daarover geleerd en onderwezen hebben, zal men zeer makkelijk besluiten dat er niet alleen een grote overeenkomst tussen beide is, en dat wat de rede voorschrijft, hetzelfde is wat zij leren en onderwijzen. Maar ook dat daarin de zedelijke leerstukken … |