Spinoza werd tot in de 19de eeuw afgeschilderd als een eenzame vrijgezel die teruggetrokken leefde, de kost verdiende met het slijpen van lenzen, na gedane dagtaak filosofie studeerde en zijn filosofische gedachten op schrift stelde. Dat cliché-beeld hield eeuwen stand, maar werd einde 19de eeuw bijgesteld. In die beeld-shift speelde K.O. Meinsma een voorname rol. In 1896 publiceerde hij zijn Spinoza en zijn Kring, Over Hollandse vrijgeesten, een nog steeds geciteerd werk waarin hij op erudiete wijze de ruime vriendenkring van Spinoza in kaart brengt. Spinoza leefde zeker geen kluizenaarsleven. Dat neemt niet weg dat in 1656 ten gevolge van de ban die over hem werd uitgesproken een flinke slag werd toebedeeld aan Spinoza’s joodse vriendenkring en dat in eigen midden zijn sociale contacten zo goed als uitdoofden. De breuk met zijn joodse familie was, mogen we geredelijk veronderstellen, vrijwel compleet: zijn stiefzuster Rebecca en zijn schoonbroer Caceres, eerder gehuwd met haar oudere zuster Miriam, gelovige lui, verbraken - conform de ban - alle banden. In die omstandigheden is het zeer begrijpelijk dat hij na de ban zijn verlies aan joodse kennissen en vrienden compenseerde met het aanhalen en versterken van zijn christelijke connecties in Amsterdam. Want die bezat hij ongetwijfeld: Spinoza’s activiteit als koopman bracht hem zonder enige twijfel in contact met christelijke zakenrelaties en of dat nu gebeurde op de Amsterdamse beurs of elders doet er eigenlijk niet toe. Via Frans van den Enden, zelf een katholiek, en diens Latijnse school bestonden omstreeks de tijd van de ban ook al contacten met christenen. Onderzoek wees uit dat Spinoza’s vrienden elkaar ook al eerder kenden, dat er sommigen zelfs verwant waren aan elkaar, verder, dat er nogal wat medici bij waren en dat heel wat vrienden van Vlaamse origine waren.
Spinoza en de christelijke sectariërs Spinoza’s persoonlijkheid en meer bepaald zijn recente ervaring met joodse orthodoxie dreven hem als vanzelf in de richting van meer vrijzinnige christelijke middens. We belichten enkele belangrijke sekten die in zijn vriendenkring present gaven.
1 Doopsgezinden In de eerste helft van de 16de eeuw was deze sekte gesticht door de fries Menno Simons. Ze werden daarom ook wel Mennonieten genoemd. In de 17de eeuw had deze vrome en vreedzame sekte heel wat aanhangers: zo was Vondel - tot hij weer katholiek werd - een van hen en ook Rembrandt was Doopsgezind. Zoals hun naam het al aangeeft: ze waren gekant tegen de kinderdoop. Inzake verwerping van de kinderdoop liepen zij in het spoor van de Wederdopers die in Munster een religieuze stadsrepubliek stichtten die in bloed werd gesmoord. Doopsgezinden stonden een gemeenschap voor die geen predikanten behoefde omdat eenieder, meenden ze, wijs genoeg was om het Woord te verstaan, ze verwierpen alle betrekkingen tussen religie en staat. Kortom: ze wilden het oorspronkelijk geloof van de eerste christenen in eer herstellen en een vroom leven leiden. Het chiliasme dat in de 17de eeuw sterk opleefde, kende in hun midden ook aanhangers.
2 Socinianen Deze sekte ontleent zijn naam aan zijn stichter Fausto Sozzini (1539-1604) die omwille van zijn opvattingen naar Polen moest vluchten. Het waren trouwens twee Polen die in de Republiek ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) het Socianisme verspreid hebben. Socinianen verwierpen de incarnatie: Christus was niet Gods zoon, maar figuurlijk door zijn levenswijze en leer, een zoon van God. Ze verwierpen de leer van de Heilige Drievuldigheid en traden de Remonstranten bij in hun afwijzing van de predestinatie. De socinianen werden ten tijde van Spinoza beschouwd als zeer gevaarlijke ketters en fel vervolgd.
3 Collegianten Deze christenen werden Collegianten genoemd omdat ze in Collegiën samenkwamen. Deze sekte kenmerkte zich door verdraagzaamheid en bijgevolg ook een grote openheid: in hun colleges waren alle christelijke gezindten welkom: doopsgezinden, socinianen, zelfs katholieken en ja hoor: ook joodse mensen als Spinoza. Kerkelijke instellingen en predikanten hadden ze evenmin vandoen als de Doopsgezinden: op de vergaderingen kon eenieder die wat te zeggen had over de Bijbel het woord nemen en de aanwezigen stichten. Het waren vaak bijeenkomsten die urenlang duurden. Spinoza bezocht de vergaderingen van Collegianten mogelijk ook al in Amsterdam. Het waren, vergeten we het niet, christenen die hem kort na zijn uitbanning uit de joods-Amsterdamse gemeenschap onderdak boden. Het is evenwel een feit dat hij zich nooit bekeerde tot het christendom. Lijkt het wel waarschijnlijk dat hij ooit zou hebben overwogen om christen te worden? Dat zou, rekening gehouden met zijn recent wedervaren en de christelijke sektenstrijd waarvan hij dagelijks de gevolgen zag, verwondering wekken...
Wat boeide Spinoza in die kringen? Hij heeft het ons niet meegedeeld. Volgende elementen speelden mogelijk een rol:
1 de vrijheid van denken Het spreekt dat Spinoza wie de libertas philosophandi nauw aan het hart lag, geen boodschap had aan onverdraagzame calvinistische predikanten van de orthodoxe Hervormde Kerk. Ook vandaag de dag wordt Spinoza geëerd omwille van zijn verdediging van de vrijheid van denken en wereldbeschouwelijke tolerantie. Spinoza zal deze vorm van vrijheid ook behandelen in zijn Theologisch-politiek traktaat. Het krijgt in dit verband een sprekende ondertitel mee die zonder omwegen aanduidt hoe de auteur hierover denkt:
Quibus ostenditur libertatem philosphandi non tantum salva pietate et pace reipublicae pace posse concedi, sed eandem nisi cum pace reipublicae ipsaque pietate tolli non posse. (titelpagina TTP)
Waarin aangetoond wordt dat de vrijheid van filosoferen niet alleen met behoud van vroomheid en vrede in de Republiek kan worden toegestaan, maar dat die vrijheid niet kan worden opgeheven dan ten koste van de vrede en zelfs de vroomheid in de Republiek. (Titelpagina, TTP)
2 de figuur van Christus Spinoza trekt in zijn TTP fel van leer tegen het judaïsme. Het valt de lezer op dat hij heel wat milder oordeelt over het christendom en vooral over de vermeende stichter van die religie. Hij stelt Christus voor als een profeet die door zijn uitzonderlijke persoonlijkheid en door zijn uitzonderlijke intuïtieve krachten in staat was van geest tot geest te communiceren met God. Besluitend kunnen we dus wel aannemen dat Spinoza zich aangetrokken voelde tot de vergaderingen van de Collegianten omdat daar een geest van spirituele verdraagzaamheid en vrijheid van spreken heerste. Een latente bewondering voor de figuur van Christus zal ongetwijfeld ook meegespeeld hebben.
Besluit Tussen 1656 en 1661 doven in de biografie de lichten. De bronnen zwijgen. We weten zo goed als niets over deze periode. Koren op de molen van Spinoza-mythomanen. In 1661 duikt Spinoza weer op. Hij vestigt zich in dat jaar metterwoon in Rijnsburg, toen een vredig dorp in themiddle of nowhere. Waarom hij die plek nabij Leiden koos, is alweer voorwerp van speculatie. We weten het niet met zekerheid. Volgende elementen kunnen misschien bij zijn keuze om zich daar te vestigen een rol hebben gespeeld:
afgelegen plek: filosoferen dient in alle rust te gebeuren, zo leerde het een Grieks-antiek ideaal: lathe biosas, leef verborgen. Ook Descartes, voortgestuwd door een onblusbare cupiditasperegrinandi, zocht in de Verenigde Republiek rustige plekken op om zich ongestoord aan zijn werk te kunnen weiden.
De nabijheid van Leiden met zijn universiteit, de oudste en meest prestigieuze van de V.R. alsmede een stad van drukkers en uitgevers (o.a. Elsevier).
De Collegianten vergaderden tweejaarlijks in Rijnsburg.
Spinoza’s best friends
Ik ben nogal geneigd (historische intuïtie…) om vertrouwen te schenken aan twee Duitse reizigers Stolle en Hallman die begin 18de eeuw de Republiek bezochten en via een zegsman (Le Fevre) informatie verstrekken over de oudste kern van Spinoza’s Amsterdamse vrienden: het waren doopsgezinde mennonieten: Pieter Balling, Jan-Hendrik Glazemaker, Jan Riewertsz, Jarig Jelles, Simon Joosten de Vries en Lodewijk Meijer. Deze mensen zijn wellicht Spinoza’s oudste vrienden en ze zijn het ook levenslang gebleven: in die zin waren ze zijn best friends en behoorden ze tot zijn inner circle.
Pieter Balling. Pieter Balling was van Vlaamse origine en Doopsgezind. Hij was een Amsterdams koopman die teruggetrokken leefde en handel dreef met de Spaanssprekende delen van Midden- en Zuid-Amerika. Hij was dus ook het Spaans machtig, wat alvast directe communicatie met Spinoza mogelijk maakte. Hij werd een van Spinoza’s beste vrienden. Balling was in zekere zin een medewerker van Spinoza. Hij vertaalde diens allereerste boek Renatus des Cartes principiorum etc. in het Nederlands. Balling voerde een correspondentie met Spinoza. In de Spinoza-briefwisseling bleef een brief van Spinoza gericht aan Balling bewaard.
Jan Hendrikz Glazemaker. Hij werd geboren in een doopsgezinde Amsterdamse familie in 1619/20. In 1642 trad hij zelf ook toe tot de doopsgezinde gemeenschap. Hij werkte zeker tot ca. 1651 als glazenmaker in het bedrijf van zijn stiefvader. Hij had een brede culturele belangstelling en verzamelde een grote bibliotheek. Hij was ongeveer 23 jaar toen hij in 1643 zijn eerste vertaling publiceerde. Hij leerde zichzelf Latijn en zette zich aan het vertalen. Hij vertaalde o.a. Descartes, Spinoza’s PP en TTP. Zeer waarschijnlijk werkte hij mee aan de publicatie in 1677 van de Nagelate Schriften. Glazemaker was de bekendste vertaler in de Lage Landen en ook Vlaamse origine. Zijn roem als vertaler was zo groot dat hij nog in 1750 voorkomt in een lexicon van geleerden (C.G. Jöcher, Allgemeines Gelehrten-lexicon).
Jarig Jelles. Jelles was ook van Vlaamse afkomst (Frank Mertens). Zijn naam is vermoedelijk een Hollandse verbastering van Gilis. Veel is over deze man niet geweten. Zijn geboortedatum kennen we niet; hij overleed in Amsterdam op 22 februari 1683, ‘weggerukt door de tering’, zoals te lezen staat in een eigentijdse bron. Vast staat dat hij een van de beste vrienden was van B.D.S. die hem trouw bleef tot aan de dood. Hij was Amsterdams koopman en Doopsgezind. Spinoza kan hem in het zakenleven hebben ontmoet of ook in kringen van Collegianten die Jelles ook bezocht. Net als Spinoza was Jelles geïnteresseerd in optica en filosofie. Hij was alleen het Nederlands machtig. Daarom moedigde hij de vertaling van Spinoza’s werken aan en liet hij die uitgegeven. Hij vervulde bovendien ook een sleutelrol bij de publicatie van de Nagelate Schriften van zijn vriend. Hij voerde een correspondentie met Spinoza: er resten ons nog zeven brieven.
Simon Joosten de Vries. Deze Amsterdamse koopman werd geboren in 1633/34 en overleed in 1667. Hij dreef een handel in koloniale waren. Het is die gemeenschappelijke activiteit die zeer waarschijnlijk aan de basis van hun vriendschap lag. Spinoza voerde met hem een correspondentie waaruit we leren dat er in Amsterdam een filosofische vriendenkring bestond die de werken van Spinoza bestudeerde, de eerste Spinoza Kring, zeg maar. Er circuleerden teksten van Spinoza in handschrift. De leden van de kring stelden hem vragen over wat ze niet begrepen. Spinoza-biograaf Colerus vermeldt de Vries in zijn geschrift. De Vries zou Spinoza een jaargeld hebben willen schenken. Hij weigerde dit te aanvaarden. De Vries, die ongehuwd bleef, had het plan opgevat Spinoza tot erfgenaam te maken. De familie offreerde hem een jaargeld dat hij te veel vond en herleidde tot iets meer dan de helft.
Lodewijk Meijer. Meyer werd in 1629 in Amsterdam geboren en overleed er in 1668. Deze merkwaardige man behoort tot inner circle van Spinoza. Hij studeerde filosofie en medicijnen in Leiden. In die dagen werd tussen beide vakken geen scherp onderscheid gemaakt. Artsen in die tijd hebben daarom niet zo veel gemeen met deze van heden. De faam van Lodewijk Meijer rust op drie pijlers. Hij beoefende in zijn dagen de schone letteren. Zo was hij niet alleen toneeldirecteur van het Amsterdams theater, maar richtte in 1669 het cultuurgenootschap Nil volentibus arduum op dat sporen in onze Nederlandse literatuurgeschiedenis naliet. Hij schreef gedichten en toneel en bewerkte een woordenboek, L. Meyers woordenschat (3 dln.) dat achteraf onder zijn naam verscheen en in 1805 een twaalfde druk kende. Ook op het gebied van de filosofie schreef hij geschiedenis: hij schreef in opdracht van Spinoza het voorwoord voor zijn eerste publicatie over Descartes. In 1666 publiceerde hij (naamloos, uiteraard) een ophefmakend boek onder de titel Philosophia Sanctae Scripturae interpres. Het werd samen met het Theologisch-politiek traktaat en Hobbes Leviathan in 1674 verboden. Lodewijk Meyer behoorde ook tot de vriendengroep die, in recordtempo en nog in zijn sterfjaar 1677, de Opera Posthuma publiceerde. Zijn vriendschap met Spinoza was niet vrijblijvend. Meijer ligt mee aan de basis van de eerste publicatie in 1663 van Spinoza: de PP annex CM. In opdracht van Spinoza voegde hij er een voorrede aan de lezer aan toe. Hij voerde met de filosoof een correspondentie en maakte deel uit van het vriendenteam dat de Opera Posthuma/Nagelate Schriften persklaar maakte en uitgaf. Men neemt aan dat hij het was die in den Haag aanwezig was toen Spinoza er in 1677 overleed, zeker is dat niet.
Jan Rieuwertz. Om verwarring te voorkomen: het gaat hier over Jan Rieuwertz senior en niet over diens zoon Jan Rieuwertz junior, die in het verhaal van Spinoza’s leven ook een rol speelt omdat hij via zijn vader informatie over Spinoza heeft overgeleverd, die op de keper beschouwd toch wel waardevol is . Jan Rieuwertz dreef een boekhandel in de Dirk van Assensteeg in Amsterdam. Zijn winkel heette ‘Het martelaarsboek’. Zijn boekhandel fungeerde als vergaderplaats van een aantal ‘vrijdenkers’, die de boekhandelaar, zijn opvattingen en edities wel konden waarderen. Ook Spinoza kwam bij hem over de vloer en behoorde tot die vriendenkring. We moeten Rieuwertz om een dubbele reden dankbaar zijn: a) Als uitgever van Spinoza’s werken. In de 17de eeuw waren boekhandelaars vaak ook uitgevers. Rieuwertz gaf in 1660 Spinoza eerste geschrift uit: Renati des Cartes principiorum philosophiae, more geometrico demonstrata per Benedictum deSpinoza Amstelodamensem (de PP, annex de CM). De titelbladzijde van die editie vermeldt de echte namen van auteur en uitgever en de echte plaats van uitgave, een unicum in de publicatiegeschiedenis van Spinoza. Jan Rieuwertz maakte ook deel uit van het redactieteam van de OP/NS. Zijn vakmanschap en organisatietalent waren zeer zeker factoren die het editiewonder van de uitermate snelle publicatie van twee forse delen mogelijk maakte. Rieuwertz was overigens een goed commercant, welgesteld en bovendien geslepen genoeg om de Hollandse calvinistische censuur een rad voor de ogen te draaien. b) Als Spinoza’s geldschieter. Er wordt beweerd dat Rieuwertz de begrafeniskosten van Spinoza prefinancierde. Hij was, meen ik, meer dan waarschijnlijk ook de geldschieter (of een van hen) die de publicatie van de OP/NS mogelijk maakte.