CAPUT 10
1 Imperii utriusque Aristocratici fundamentis explicatis, et ostensis, superest ut inquiramus, an aliqua causa culpabili possint dissolvi, aut in aliam formam mutari. Primaria causa, unde hujusmodi imperia dissolvuntur, illa est, quam acutissimus Florentinus Disc. 1. lib. 3. in Tit. Livium observat, videlicet quod imperio, sicuti humano corpori quotidie aggregatur aliquid, quod quandoque indiget curatione; atque adeo necesse esse, ait, ut aliquando aliquid accidat, quo imperium ad suum principium, quo stabiliri incespit, redigatur. Quod si intra debitum tempus non acciderit, vitia eo usque crescent, ut tolli nequeant, nisi cum ipso imperio. Atque hoc, inquit, vel casu contingere potest, vel consilio, et prudentia legum, aut viri eximiae virtutis. Nec dubitare possumus, quin haec res maximi sit ponderis, et quod, ubi huic incommodo provisum non sit, non poterit imperium sua virtute, sed sola fortuna permanere, et contra ubi huic malo remedium idoneum adhibitum fuerit, non poterit ipsum suo vitio, sed solummodo inevitabili aliquo fato cadere, ut mox clarius docebimus. Primum quod huic malo remedium occurrebat, hoc fuit, ut scilicet singulis lustris supremus aliquis Dictator in mensem unum, aut duos crearetur (43), cui jus esset de Senatorum, et cujuscunque ministri factis cognoscendi, judicandi, et statuendi, et consequenter imperium ad suum principium restituendi. Sed qui imperii incommoda vitare studet, remedia adhibere debet, quae cum imperii natura conveniant, et quae ex ipsius fundamentis deduci queant, alias in Scyllam incidet, cupiens vitare Charybdin. Est quidem hoc verum, quod omnes, tam qui regunt, quam qui reguntur, metu supplicii, aut damni contineri debeant, ne impune, vel cum lucro peccare liceat; sed contra certum etiam est, quod si hic metus bonis, et malis hominibus communis fuerit, versetur necessario imperium in summo periculo. Cum igitur Dictatoria potestas absoluta sit, non potest non esse omnibus formidabilis, praesertim si statuto tempore, ut requiritur, Dictator crearetur, quia tum unusquisque gloriae cupidus eum honorem summo studio ambiret, et certum est, quod in pace non tam virtus, quam opulentia spectatur, ita ut quo quisque superbior, eo facilius honores adipiscatur: et forte hac de causa Romani nullo constituto tempore, sed fortuita quadam necessitate coacti Dictatorem facere consueverant. At nihilominus rumor (45) Dictatoris, ut Ciceronis verba referam, bonis injucundus fuit. Et sane, quandoquidem haec Dictatoria potestas Regia absolute est, potest non absque magno Reipublicae periculo imperium aliquando in Monarchicum mutari, tametsi in tempus, quantumvis breve, id fiat. Adde quod, si ad creandum Dictatorem nullum certum tempus designatum sit, ratio tum nulla temporis intercedentis ab uno ad alium, quam maxime servandam esse diximus, haberetur, et quod res etiam vaga admodum esset, ut facile negligeretur. Nisi itaque haec Dictatoria potestas aeterna sit, et stabilis, quae servata imperii forma in unum deferri nequit, erit ergo ipsa, et consequenter Reipublicae salus, et conservatio admodum incerta. |
HOOFDSTUK 10
1 Nu we de fundamenten van beide aristocratische staatsbestellen hebben behandeld en uiteengezet, rest ons nog te onderzoeken of ze door eigen schuldige oorzaak kunnen verdwijnen of een andere vorm kunnen aannemen. De voornaamste oorzaak die dergelijke staten doet verdwijnen is deze die de uiterst scherpzinnige Florentijn in Titus Livius (Disc. 1, bk. 3.) opmerkte. Die beweerde namelijk dat in een staat, net als in een menselijk lichaam, dagelijks zich iets opstapelt dat nu en dan moet worden gecureerd. Daarom is het nodig, zegt hij, dat er af en toe iets gebeurt dat de staat terugvoert naar zijn basisbeginselen die hem stabiel maakten. Als zoiets niet gebeurt binnen de gepaste tijd dan zullen de gebreken zodanig toenemen dat ze niet kunnen worden opgeheven tenzij men de staat zelf opdoekt. En, zegt hij, dat soort gebeurtenissen, is het resultaat van toeval of gebeurt via overleg en door proactieve wetten of door een buitengewoon doortastende politieker. We kunnen er niet aan twijfelen dat deze materie van het grootste belang is: als er geen rekening wordt gehouden met een dergelijk ongemak, dan kan een staat niet door zijn innerlijke kracht blijven bestaan, maar alleen door louter geluk; beschikt integendeel die staat over een passende remedie tegen een dergelijk kwaad, dan zal die staat niet door een eigen inwendig gebrek ten val komen maar alleen door een of ander onvermijdelijk fatum, zoals we meteen helder zullen aantonen. De eerste remedie die tegen dit kwaad werd aangewend was deze, namelijk dat elk lustrum iemand voor één of twee maanden werd aangesteld als opperste dictator. Diens opdracht was het dan kennis te nemen van de politiek van senatoren en ambtenaren, die te beoordelen en te beslissen en dan om de staat herin te richten volgens zijn oorspronkelijke principes. Maar wie staatsgevaarlijke toestanden wil vermijden, moet remedies voorzien die sporen met de eigen aard van de staat en die moeten worden afgeleid uit zijn fundamenten. Doet men dat niet, dan belandt men bij Scylla ook al bedoelde men Charybdis te vermijden. Het is toch waar dat zowel diegenen die regeren als diegenen die worden geregeerd in toom worden gehouden door vrees voor straf of schade, zodat het onmogelijk is om straffeloos of zelfs met gewin kwaad te doen. Maar anderzijds is het ook waar, dat indien die vrees zowel goede als slechte mensen gemeen zou zijn, dat een dergelijke staat ook dan nog onvermijdelijk in het hoogste gevaar zou verzeilen. Omdat de dictatoriale macht onbeperkt is, kan die niet anders dan voor iedereen afschrikwekkend zijn, vooral als de instelling voorziet in een tijdelijke dictator. In dat geval immers, zal al wie uit is op glorie die eer met vuur ambiëren. Het is ook zeker dat in tijd van vrede niet zozeer wordt gelet op kwaliteit dan wel op aanzien en hoe eerzuchtiger iemand is, des te makkelijker haalt die ere-ambten binnen. Wellicht was het om die reden dat de Romeinen de gewoonte hadden niet op vaste tijden, maar alleen als de nood aan de man kwam, een dictator aan te stellen. Maar niettemin, klonk de roep van een dictator, om het in de woorden van Cicero te zeggen, onaangenaam in de oren van weldenkende burgers. Inderdaad wanneer de macht van een dictator even absoluut is als die van een koning dan kan niet zonder groot gevaar een republiek worden omgevormd tot een monarchie, hoe beperkt ook dit in tijd gebeurt. Voeg er nog dit aan toe: als voor de aanstelling van een dictator geen vaste tijdsduur werd bepaald, dan zal er, van de ene dictator naar de andere, geen regelmaat bestaan voor de tussentijd, iets wat zoals we zegden, maximaal moet worden bewaakt en dan wordt deze regel uitermate vaag en makkelijk vergeten. Tenzij dus die dictatoriale macht eeuwig en stabiel is, en het onmogelijk is om de staat aan één persoon over te dragen met behoud van zijn vorm, dan zal die macht zelf onzeker zijn en bijgevolg ook het welzijn en behoud van de republiek. |
2 At contra dubitare nequaquam possumus (per Art. 3. Cap. 6.), quod si possit servata imperii forma Dictatoris gladius perpetuus, et malis tantummodo formidini esse, nunquam eo usque vitia invalescere poterunt, ut tolli, aut emendari nequeant. Ut igitur has omnes conditiones obtineamus, Syndicorum Concilium Concilio supremo subordinandum diximus, ut scilicet dictatorius ille gladius perpetuus esset non penes personam aliquam naturalem, sed civilem, cujus membra plura sint, quam ut imperium inter se possint dividere (per Art. 1. et 2. Cap. 8. (46)), vel in scelere aliquo convenire: ad quod accedit, quod a reliquis imperii muneribus subeundis prohibeantur, quod militiae stipendia non solvant, et quod denique ejus aetatis sint, ut praesentia, ac tuta, quam nova, et periculosa malint. Quare imperio nullum ab iis periculum, et consequenter non bonis, sed malis tantummodo formidini esse queunt, et revera erunt. Nam, ut ad scelera peragenda debiliores, ita ad ma litiam coërcendam potentiores sunt. Nam praeterquam quod principiis obstare possunt (quia Concilium aeternum est), sunt praeterea numero satis magno, ut sine invidiae timore potentem unum, aut alterum accusare, et damnare audeant, praesertim quia suffragia calculis feruntur, et sententia nomine totius Concilii pronunciatur.
|
2 Integendeel, we kunnen er op geen enkele manier aan twijfelen (volgens art. 3 van hfdst. 6) dat die gebreken de staat nooit dermate kunnen verzwakken dat ze niet zouden kunnen worden weggewerkt of verbeterd, op voorwaarde evenwel dat met behoud van de vorm van de staat het altijd dreigend zwaard van de dictator alleen maar dient ter afschrikking van boosdoeners. Om al deze voorwaarden te realiseren hebben we gesteld dat de vergadering van staatsraden moet worden ondergeschikt aan de hoge raad zodat het altijd aanwezige dictatoriale zwaard niet toebehoort aan een natuurlijke persoon, maar aan een publieke, die meerdere leden telt, zodat die de staat niet onder elkaar kunnen opdelen (volgens art. 1 en 2 van hfdst. 8), of samen een politiek misdrijf kunnen beramen. Daar komt dan nog bij, dat ze geen toegang krijgen tot staatsambten, dat zij de militairen geen soldij uitkeren en, ten slotte, dat ze in de leeftijd zijn dat ze een veilig heden verkiezen boven gevaarlijke nieuwlichterij.
Om die reden hoeft de staat van hen geen enkel gevaar te vrezen en zijn ze bijgevolg niet de schrik van goede burgers, maar alleen van boosdoeners, wat ze effectief ook zullen zijn. Want hoe zwak ze ook zijn om misdrijven te begaan, des te sterker zijn ze om boosaardigheid aan banden te leggen. Want behalve dat ze die al van bij het ontstaan kunnen aanpakken (hun raad is permanent) zijn ze daarenboven voldoende in aantal om zonder vrees voor wraak een of andere potentaat aan te klagen of te veroordelen, vooral omdat de stemming wordt uitgebracht door stemstenen en de straf in naam van de hele raad wordt uitgesproken. |
3 At Romae plebis Tribuni perpetui etiam erant verum impares, ut Scipionis alicujus potentiam premerent: et praeterea id, quod salutare esse judicabant, ad ipsum Senatum deferre debebant, a quo etiam saepe eludebantur, efficiendo scilicet, ut plebs ei magis faveret, quem ipsi Senatores minus timebant. Ad quod accedit, quod Tribunorum contra Patricios auctoritas plebis favore defenderetur, et quotiescunque ipsi plebem vocabant, seditionem potius movere, quam Concilium convocare viderentur. Quae sane incommoda in imperio, quod in praecedd. duob. Capp. descripsimus, locum non habent.
|
3 In Rome waren weliswaar de volkstribunen ook onafzetbaar, maar toch waren ze niet in staat om de macht van iemand als Scipio te bedwingen. Vervolgens moesten ze dat wat naar hun oordeel politiek opportuun was aan de senaat zelf voorleggen, door wie ze vaak om de tuin werden geleid, namelijk door ervoor te zorgen dat het volk meer waardering had voor iemand die de senatoren zelf minder vreesden. Daar komt verder het volgende bij: het aanzien van de tribunen tegenover de patriciërs wortelde in de gunst van het volk, en dat patriciërs, als zij zelf het volk samenriepen, eerder de schijn gaven een opstand voor te bereiden dan een vergadering bij elkaar te roepen. Deze ongemakken kunnen zich niet voordoen in de staten die we in beide vorige hoofdstukken hebben beschreven.
|
4 Verumenimvero haec Syndicorum auctoritas hoc solummodo praestare poterit, ut imperii forma servetur, atque adeo prohibere, ne leges infringantur, et ne cuiquam cum lucro peccare liceat; sed nequaquam efficere poterit, ne vitia, quae lege prohiberi nequeunt, gliscant, ut sunt illa, in quae homines otio abundantes incidunt, et ex quibus imperii ruina non raro sequitur. Homines enim in pace deposito metu paulatim ex ferocibus barbaris civiles, seu humani, et ex humanis molles, et inertes fiunt, nec alius alium virtute, sed fastu, et luxu excellere studet; unde patrios mores fastidire, alienos induere, hoc est, servire incipiunt.
|
4 In werkelijkheid kan het gezag van die staatsraden alleen maar waarborgen dat de staatsvorm behouden blijft, dus verhinderen dat wetten worden geschonden, en dat niemand met gewin onrecht kan plegen. Maar op geen enkele wijze kan die vermijden dat gebreken die door de wet niet kunnen worden vermeden, toch insluipen, gebreken die typisch zijn voor mensen met een zee van vrije tijd en die niet zelden leiden tot ruïne van de staat. Want mensen die in vrede leven en van vrees verlost zijn, evolueren van ongepolijste barbaren geleidelijk tot burgers of humane lieden en vervolgens worden die humane lieden slap en lui, waarbij de ene de andere niet probeert te overtreffen in deugd maar wel in hooghartigheid en luxe. Zo gaan ze vaderlandse zeden minachten, vreemde aannemen, dat wil zeggen, ze beginnen zich te onderwerpen.
|
5 Ad haec mala vitandum multi conati sunt leges sumptuarias condere, sed frustra. Nam omnia jura, quae absque ulla alterius injuria violari possunt, ludibrio habentur, et tantum abest, ut hominum cupiditates, et libidinem frenent, quin contra easdem intendant : nam nitimur in vetitum semper, cupimusque negata. Nec unquam hominibus otiosis ingenium deest ad eludenda jura, quae instituuntur de rebus, quae absolute prohiberi nequeunt, ut sunt convivia, ludi, ornatus, et alia hujusmodi, quorum tantummodo excessus malus, et ex umuscujusque fortuna aestimandus est, ita ut lege nulla universali determinari queat.
|
5 Om dat wangedrag te vermijden hebben velen geprobeerd om wetten tegen spilzucht op te stellen, vergeefs evenwel. Want alle wetten die kunnen worden overtreden zonder een ander onrecht te berokkenen, acht men bespottelijk: ze kunnen de begeerten en lusten van mensen niet afremmen, integendeel ze wakkeren die nog aan: we neigen toch altijd naar wat verboden is en we begeren wat ons wordt onthouden. Mensen die niets omhanden hebben, ontbreekt het nooit aan vernuft om rechtsregels te omzeilen die gemaakt zijn om te verbieden wat absoluut niet kan worden verboden: feestbanketten, spelen, luxe kledij en andere dergelijke meer, dingen die alleen maar slecht zijn in geval van buitensporigheid en die moeten worden beoordeeld op grond van ieders fortuin. De wet kan hier geen algemene regel opleggen.
|
6 Concludo itaque, communia illa pacis vitia, de quibus hic loquimur, nunquam directe, sed indirecte prohibenda esse, talia scilicet imperii fundamenta jaciendo, quibus fiat, ut plerique, non quidem sapienter vivere studeant (nam hoc impossibile est), sed ut iis ducantur affectibus, ex quibus Reipublicae major sit utilitas. Atque adeo huic rei maxime studendum, ut divites si non parci, avari tamen sint. Nam non dubium est, quin, si hic avaritiae affectus, qui universalis est, et constans, gloriae cupidine foveatur, plerique rei suae sine ignominia augendae summum ponant studium, quo honores adipiscantur, et summum dedecus vitent.
|
6 Ik besluit dus als volgt: de ondeugden waarover we het hier hebben zijn in vredestijden algemeen, ze kunnen nooit op directe wijze wel op indirecte wijze worden verboden. De staatsfundamenten moeten zo worden gelegd dat de meeste mensen zich niet toeleggen op een leven als wijze (want dat is onmogelijk), maar zo dat ze worden aangestuurd door affecten die het meest nuttig zijn voor de republiek. Daarom moet zeer goed in de gaten worden gehouden dat rijke mensen weliswaar niet zuinig zijn maar wel hebzuchtig. Het lijdt immers geen twijfel dat het affect van hebzucht, dat algemeen is en duurzaam, in de hand wordt gewerkt door de begeerte naar glorie. De meesten zullen de hoogste ambitie aan de dag leggen om in eer en deugd hun vermogen te vermeerderen, om zo maatschappelijk aanzien te verwerven en grootste oneer te vermijden.
|
7 Si itaque ad fundamenta utriusque imperii Aristocratici, quae praeced. duobus Capp. explicui, attendamus, hoc ipsum ex iisdem sequi videbimus. Numerus enim regentium in utroque adeo magnus est, ut divitum maximae parti aditus ad regimen pateat, et ad imperii honores adipiscendos. Quod si praeterea (uti diximus Art. 47. Cap. 8.) statuatur, ut Patricii, qui plus debent, quam sunt solvendo, ordine Patricio deturbentur, et qui bona sua infortunio perdiderunt, ut in integrum restituantur, non dubium est, quin omnes, quantum poterunt, conabuntur bona sua conservare. Peregrinos praeterea habitus nunquam concupiscent, nec patrios fastidient, si lege constituatur, ut Patricii, et qui honores ambiunt, singulari veste dignoscantur: de quo vide Art. 25. et 47. Cap. 8. Et praeter haec alia in quocunque imperio cum natura loci, et gentis ingenio consentanea excogitari possunt, et in eo apprime vigilari, ut subditi magis sponte, quam lege coacti suum officium faciant.
|
7 Als we dus op die wijze kijken naar de fundamenten van beide aristocratische staten die ik in de twee voorgaande hfdst. heb besproken, dan merken we dat dit vanzelf daaruit volgt. Het aantal bestuurders is in beide staatstypes voldoende groot zodat voor de meeste rijken de deur tot het bestuur openstaat en ook de mogelijkheid om ere-ambten te bekleden. Als nu ook nog wordt bepaald (zoals we hebben gezegd in art. 47 van hfdst. 8) dat patriciërs die meer schulden hebben dan ze kunnen terugbetalen uit de patriciërsrangen worden geweerd en dat zij, die buiten hun toedoen hun bezit kwijtspeelden, volledig daarin worden hersteld, dan bestaat er geen twijfel over dat allen, zoveel mogelijk, zullen proberen hun patrimonium te bewaren. Nooit zullen ze buitenlandse tooi prefereren en hun neus ophalen voor vaderlandse als door de wet wordt voorzien dat patriciërs en zij die naar ere-ambten dingen, door een bijzondere kledij worden onderscheiden (zie hierover art. 25 en 47 van hfdst. 8). Behalve deze kunnen in elke staat nog andere maatregelen worden bedacht die passen bij streek en volksaard en die er bovenal voor zorgen dat de ingezetenen meer op spontane wijze dan door wetsdwang hun taak vervullen.
|
8 Nam imperium, quod nihil aliud prospicit, quam ut homines metu ducantur, magis sine vitiis erit, quam cum virtute. Sed homines ita ducendi sunt, ut non duci, sed ex suo ingenio, et libero suo decreto vivere sibi videantur; atque adeo ut solo libertatis amore, et rei augendae studio, speque imperii honores adipiscendi retineantur. Caeterum imagines, triumphi, et alia virtutis incitamenta magis servitutis, quam libertatis sunt signa. Servis enim, non liberis virtutis praemia decernuntur. Fateor quidem homines his stimulis maxime incitari, sed ut haec in initio viris magnis, ita postea crescente invidia ignavis, et opum magnitudine tumidis decernuntur, magna omnium bonorum indignatione. Deinde qui parentum triumphos, et imagines ostentant, injuriam sibi fieri credunt, ni reliquis praeferantur. Denique, ut alia taceam, hoc certum est, quod aequalitas, qua semel exuta communis libertas necessario perit, conservari nullo modo possit, simulatque alicui Viro virtute claro singulares honores jure publico decernuntur.
|
8 Want een staat die er alleen maar op uit is om mensen te leiden door hen vrees in te boezemen, zal eerder een staat zonder gebreken zijn dan een die uitblinkt door voortreffelijkheid. Mensen moeten zo worden geleid, dat ze in de mening verkeren dat ze helemaal niet worden bestuurd maar leven naar eigen zin en eigen vrije beslissing, en bijgevolg dat ze alleen uit liefde tot de vrijheid, uit ijver om hun vermogen te vermeerderen en uit hoop op het bekomen van staatsambten hun plicht vervullen. Voor het overige: standbeelden, triomftochten en andere aanmoedigingen tot burgerdeugd zijn meer tekens van dienstbaarheid dan van vrijheid. Eretekens voor uitmuntendheid worden aan slaven uitgereikt, niet aan vrije mensen. Ik geef wel toe dat mensen dergelijke aanmoedigingen geweldig op prijs stellen, maar eerst vallen die te beurt aan waarlijk grote mannen, maar dan, als de afgunst toeneemt, gaan ze naar onbenullen met een dikke nek omwille van hun fortuin, tot grote ergernis van alle weldenkende burgers. Zij die openlijk prat gaan op triomftochten van hun voorvaderen en op standbeelden achtten zich tekortgedaan wanneer ze niet boven anderen worden uitverkozen. Ten slotte, om over al het andere maar te zwijgen, het staat buiten kijf: eenmaal gelijkheid wordt opgegeven, gaat noodzakelijk ook de algemene vrijheid ten onder en die kan op geen enkele wijze worden behouden wanneer ook tezelfdertijd aan een beroemd persoon bijzondere eer verleend wordt op grond van publiek recht.
|
9 His positis, videamus jam, an hujusmodi imperia culpabili aliqua causa possint destrui. Verum, si quod imperium aeternum esse potest, illud necessario erit, cujus semel recte instituta jura inviolata manent. Anima enim imperii jura sunt. His igitur servatis servatur necessario imperium. At jura invicta esse nequeunt, nisi et ratione, et communi hominum affectu defendantur, alias si scilicet solo rationis auxilio nituntur, invalidae sane sunt, facileque vincuntur. Cum itaque utriusque imperii Aristocratici jura fundamentalia cum ratione, et communi hominum affectu convenire ostenderimus, possumus ergo affirmare, si quae ulla imperia, haec necessario aeterna fore, vel nulla culpabili causa, sed fato tantummodo aliquo inevitabili posse destrui.
|
9 Zover zijn we. Laten we nu even nagaan of dergelijke staten door hun eigen schuld kunnen ten onder gaan. Als waarlijk een staat eeuwig kan standhouden, dan zal het noodzakelijk een staat zijn waarvan de eertijds goed opgestelde rechten ongeschonden bewaard blijven. Het rechtssysteem is immers de ziel van een staat: wordt dat bewaard, dan wordt noodzakelijk ook de staat bewaard. Een rechtssysteem bestaat evenwel nooit onveranderd, tenzij dat zowel op de rede als op de gemeenschappelijke menselijke affecten steunt; berust het evenwel alleen op de rede, dan zal het zeker krachteloos zijn en makkelijk in elkaar zakken. We hebben dus aangetoond dat de fundamentele rechten van beide aristocratische staatstypes zowel met de rede als met de gemeenschappelijke menselijke affecten samenvallen, daarom kunnen we dus bevestigen: als er een eeuwige staat denkbaar is, dan is het noodzakelijk wel een staat die niet door een eigen gebrek kan worden vernietigd, maar alleen ten onder gaat door een of ander niet te vermijden fatum.
|
10 At objici nobis adhuc potest, quod, quamvis imperii jura in praeced. ostensa ratione, et communi hominum affectu defendantur, possint nihilominus aliquando vinci. Nam nullus affectus est, qui aliquando a fortiori, et contrario affectu non vincatur; timorem namque mortis a cupidine rei alienae saepe vinci videmus. Qui hostem metu territi fugiunt, nullo alterius rei metu detineri possunt, sed sese in flumina praecipitant, vel in ignem ruunt, ut hostium ferrum fugiant. Quantumvis igitur civitas recte ordinata, et jura optime instituta sint, in maximis tamen imperii angustiis, quando omnes, ut fit, terrore quodam panico capiuntur, tum omnes id solum, quod praesens metus suadet, nulla futuri, neque legum habita ratione, probant, omnium ora in Virum victoriis clarum vertuntur, eundemque legibus solvunt, atque ipsi imperium (pessimo exemplo) continuant, totamque Rempublicam ipsius fidei conimittunt, quae res sane Romani imperii exitii fuit causa. Sed ut huic Objectioni respondeam, dico primo, quod in recte constituta Republica similis terror non oritur, nisi ex justa causa; atque adeo is terror, et confusio ex eo orta nulli causae, quae prudentia humana vitari poterat, adscribi potest. Deinde notandum, quod in Republica, qualem in praeced. descripsimus, fieri non potest (per Art. 9. et 25. Cap. 8.), ut unus, aut alter virtutis fama ita excellat, ut omniumora in se vertat. Sed necesse est, ut plures habeat aemulos, quibus plures alii faveant. Quamvis itaque ex terrore confusio aliqua in Republica oriatur, leges tamen fraudare, atque aliquem contra jus ad imperium militare renunciare nemo poterit, quin statim contentio alios petentium oriatur, quae ut dirimatur, necesse tandem erit ad semel statuta, et ab omnibus probata jura recurrere, atque res imperii secundum leges latas ordinare. Possum igitur absolute affirmare, cum imperium, quod una sola Urbs, tum praecipue illud, quod plures Urbes tenent, aeternum esse, sive nulla interna causa posse dissolvi, aut in aliam formam mutari.
|
10 Er kan ons nog worden tegengeworpen dat een rechtssysteem als beschreven in vorig hoofdstuk en dat steunt op rede en gemeenschappelijke menselijke affecten, toch ooit eens zou kunnen verdwijnen. Want er bestaat geen affect dat soms wel eens door een sterker affect kan worden overwonnen. Vaak zien we dat de vrees voor de dood wijkt voor begeerte naar andermans rijkdom. Mensen die uit vrees voor de vijand in paniek vluchten, laten zich niet afschrikken door vrees voor iets anders: dus, hoe voorbeeldig ook een staat is ingericht en ook al beschikt die over het allerbeste rechtssysteem, als die staat zich in zeer slechte papieren bevindt, slaan allen, zoals het wel eens gebeurt, in paniek en dan keurt iedereen goed wat de gevoelde angst ingeeft. Ze letten niet op de toekomst of op het vigerend recht en alle ogen richten zich op één enkele man die door zijn succes in de kijker loopt. Ze stellen die man boven de wet, bevestigen hem in de macht (een erg verwerpelijk voorbeeld) en geven hem de hele republiek in handen. Zonder twijfel is dit de oorzaak geweest van de ondergang van de Romeinen. Maar vooraleer ik antwoord op die bemerkingen, stel ik eerst dat in een goed ingerichte republiek een dergelijke terreur zich niet kan manifesteren, tenzij er een gegronde reden voor bestaat; daarom kan die terreur en de verwarring die ermee gepaard gaat aan geen enkele oorzaak worden toegeschreven die door menselijke voorzichtigheid had kunnen worden vermeden. Verder moet worden vermeld dat in de republiek die wij beschreven hebben in vorig art., het onmogelijk is (zie art. 9 en 25 van hfdst. 8) dat de een of de ander door het succes van zijn daden zo excelleert, dat alle ogen op hem worden gericht: het kan niet anders of hij heeft meerdere concurrenten die dan weer door anderen worden gesteund. Als dus ooit eens door terreur ongeregeldheden in de republiek ontstaan, dan kan niemand de wet breken en tegen de wet in iemand het militaire opperbevel in handen geven, zonder dat onmiddellijk wedijver met andere pretendenten zou ontstaan. Om dat in goede banen te leiden, zal het uiteindelijk noodzakelijk zijn om terug te grijpen naar eerder opgestelde wetten die iedereen goedkeurde en om de staatszaken volgens de bestaande wetten te regelen. Ik kan dus met absolute zekerheid bevestigen dat een staat met één enkele stad, en vooral een staat met meerdere steden, eeuwig is en door geen enkele interne oorzaak kan worden ontbonden of van vorm veranderen.
|