Tekening van Alia Daval in 'Spinoza par les bêtes' (2008)
Wie van Franse literatuur houdt, kent vast Marguerite Yourcenar, nom de plume van de Frans-Belgische aristocrate Marie Ghislaine Cleenewerck de Craeyencour (1903-1987) en las misschien wel haar meest bekende roman Mémoires d’ Hadrien, waarin ze met veel literair en psychologisch talent een portret schetst van de Romeinse keizer Hadrianus (76-138). Over dat portret beweerde ze: ‘Quoi qu’on fasse, on reconstruit toujours le monument à sa manière. Mais c’est déjà beaucoup de n’employer que des pierres authentiques.’
Yourcenars historische wijsheid kan even goed worden toegepast op Baruch d’ Espinoza, de Portugees-joodse filosoof wiens wieg in 1632 schommelde in Mokum. Het slechte nieuws is helaas, dat er om Spinoza’s verhaal te reconstrueren betrekkelijk weinig pierres authentiques zijn overgebleven.
Wat we over Spinoza’s leven en werken met historisch-wetenschappelijke zekerheid weten, kan worden neergeschreven op enkele A-viertjes. Dat belet niet dat over de man en zijn oeuvre dikke boeken worden geschreven, omdat auteurs uitvoerig berichten over verre en nabije historische contexten en, helaas, ook vaak onwetend niet authentieke bouwstenen ontlenen aan oudere auteurs die, net als zijzelf, ook geen kaas aten van historische kritiek. Om de hoek loert nog een ander gevaar. Richard McKeon wees er al op in 1928. Ik citeer de eerste zin van zijn The Philosophy of Spinoza, een bijna honderd jaar oude studie waarvoor ik graag vele specialistische en gortdroge academische werkstukken cadeau geef: ‘The history of thought encounters in interpretation dangers peculiar to it among historical disciplines; one need not be a philosopher to recognise that the retelling of a man’s philosophy must express still another philosophy, and must run the danger thus, despite what philosophic truth it may contain, of historical falsifications.’
Geen wonder dus dat er in de secundaire Spinoza-literatuur nogal wat Spinoza’s circuleren. Het begon al bij zijn leven: eerst werd hij in de Republiek afgeschilderd als een ‘ongodist’ (een atheïst); in Duitsland werd hij in 1785 bestempelt als een pantheïst (Friedrich Heinrich Jacobi); in Rusland haalden socialisten op het einde van de 19de eeuw hem in als voorloper van het marxisme (Georgi Plechanov); in Nederland zagen sommigen hem in de eerste helft van de voorbije eeuw als een religieus mysticus (Haagse school), anderen dan weer als een materialist (School van Rijnsburg); en in de loop van de 20ste eeuw spanden liberalen, democraten, ja zelfs ecologisten hem voor hun ideologische karretjes; en, klap op de vuurpijl, recent (2020) promoveerde Victor Kal (Universiteit van Amsterdam) hem tot een voorbeeldig voorstander van de totalitaire staat...
Als het gaat over hoe Spinoza er in levenden lijve uitzag, dan kan een vergelijkbaar verhaal worden verteld: er zijn maar enkele 17de-eeuwse portretten bewaard die naar men aanneemt een goede gelijkenis vertonen met de levende Spinoza. Niet getreurd: in de loop van vorige eeuw werd hij ontelbare keren geëtst, geschetst, gekonterfeit, in klei gebakken en gebeeldhouwd: iedere kunstenaar schiep zijn eigen Spinoza en de reeks wordt voortgezet, maar de gelijkenis met de oorspronkelijke portretinterpretaties is vaak ver te zoeken. Zo zie je maar: de échte, de authentieke Spinoza, wie er gewesen (naar Leopold von Ranke) zullen we vast nooit ontmoeten; er werd met wat na de dood van de Meester overbleef door tijdgenoten en vrienden té slordig omgesprongen en er is té veel materiaal verloren gegaan. Baruch d’ Espinoza is en blijft een wijsgeer die onmogelijk eenduidig te vatten is en een raadselachtige man, omdat hij ons een bio-en filo-puzzel naliet waarvan al te veel puzzelstukken ontbreken: fuel voor altijd weer nieuw Spinoza-drukwerk.