‘Om mijn filosofie te begrijpen’, beweerde Spinoza, ’moet je Descartes kennen’. Hij voegde de daad bij het woord. Zijn eerste geschrift, is gewijd aan Descartes: Renati Des Cartes Principiorum Philosophiae Pars I & 2, aangevuld met Cogitata Metaphysica (1663). Het is het enige geschrift dat op de titelpagina Spinoza’s naam vermeldt en dat ook geen geheim maakt van de naam van de drukker-uitgever, zijn vriend Johannes Rieuwerts. Wie zich wil verdiepen in Spinoza doet er goed aan om even (of iets langer) stil te staan bij René Descartes. Descartes wordt Cartesius Fransman René Descartes ( 1596-1650), in het Latijn heet hij Renatus Cartesius, was een oudere tijdgenoot van Spinoza en wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de moderne filosofie. Hij bracht een groot deel van zijn leven door in de Republiek en schreef er zijn belangrijkste werken. Hij won daar zijn eerste volgelingen, maar diende er ook af te rekenen met felle tegenstanders.Tot op het einde van zijn leven was hij teleurgesteld over de geringe belangstelling die zijn filosofie in de Republiek te beurt viel. Sommigen vinden dat niet helemaal stroken met de werkelijkheid. Hij werd in 1596 in La Haye en Touraine geboren. Dit kleine plaatsje (ca. 3800 inw.) heet sedert 1802 La Haye-Descartes, en is gelegen halfweg tussen Tours en Poitiers. Hij werd geboren in een familie die afkomstig was van Chatellerault (Poitou). Zijn vader behoorde tot de Noblesse de Robe en was welstellend. Hij gaf zijn zoon een traditionele Rooms-Katholieke opvoeding in de gereputeerde kostschool Henri IV van La Flèche, waar de Jezuieten de dienst uitmaakten. Descartes noemde achteraf zijn school een van de beste van Europa. De jonge Descartes genoot er een voorkeursbehandeling: hij was een chambriste, een leerling die een eigen kamertje had, een scholier die dus niet op een dortoir hoefde te slapen. Zijn afkomst, de centen van vader alsmede zijn zwakke gezondheid leverden hem vrijwel zeker die gunst op. Descartes hield er de levenslange gewoonte aan over te werken in bed. Schijnkennis Zijn leermeesters stelden een bijzondere aanleg vast voor het vak wiskunde. Zeker werd hij in La Flèche ook onderwezen in de nieuwste bevindingen van de astronomie en maakte hij er ook kennis met de nieuwe inzichten van Galileo Gallileo. Hij studeerde nadien aan de universiteit van Poitiers af als licentiaat in het burgerlijk en kerkelijk recht (utriusque juris) en volgde waarschijnlijk ook colleges in de geneeskunde. Voor dat vak toonde hij levenslang een bijzondere belangstelling. Dat had allicht ook te maken met de gezondheidsproblemen die hem tot ongeveer zijn twintigste parten speelden. Sommige uitlatingen van Descartes worden nogal eens aangehaald om te bewijzen, dat de diepere drijfveer aan de basis van zijn gehele werk niets anders was, dan de geneeskunde op wetenschappelijke leest te gronden, om ziekten te bestrijden en het leven van de mens te verlengen. Hij koesterde in dit verband trouwens grote persoonlijke verwachtingen: in een brief van 1637 aan Christiaan Huyghens, een van zijn beste vrienden, spreekt hij de hoop uit dat de geneeskunst hem in staat zal stellen te leven tot zijn honderdste! Als jong afgestudeerde was Descartes erg teleurgesteld in de vakken die hij op school had gestudeerd. Hij vond er té veel tegenstrijdigheden in, meende dat ze niet op een solide basis steunden en al te veel schijnkennis opstapelden. Hij besloot daarom in de leer te gaan in de school van het leven. Tweeëntwintig was hij als hij in 1618 besloot als adellijke cadet in dienst te treden van een Frans regiment, ingedeeld in het leger van Maurits van Nassau en gelegerd in Breda. Daar maakte hij kennis met de wis- en natuurkundige Isaac Beeckman (1588-1637). De omgang met die mathematicus wakkerde zijn belangstelling voor de mathesis weer aan. Zijn dienstverplichtingen doen hem in de winter van 1619 in Duitsland belanden (op 10 november), waarschijnlijk in Neuburg aan de Donau, in de buurt van Ulm. Daar krijgt Descartes in een kamer, heet gestookt door een majolicastoof, een ingeving, die ‘s nachts nog wordt gevolgd door een drietal visionaire dromen. Dat deelt hij ons zelf mee. Waarover die dromen precies gingen is minder duidelijk en voer voor speculatie en fantasie. Mogelijk kwam hij er tot het inzicht dat de menselijke kennis een samenhangend geheel vormt en dat de wijsbegeerte en de wetenschap kunnen worden gebaseerd op een stel regels die tot zekere kennis kunnen leiden, naar het voorbeeld van de mathematica. Het is dit inzicht dat de leidraad van zijn wetenschappelijke en filosofische arbeid zal worden. In de zomer van 1626 verlaat hij het leger. Intellectuele vrijheid In de jaren 1626-1628 verblijft Descartes weer in Parijs om er een rustiger leventje te leiden. Maar stilzitten doet hij niet: hij onderhoudt er contacten met tal van vrienden en geleerden, o.a. met kardinaal de Bérulle, een van de knapste koppen uit de 17de eeuw, die hem aanspoort een nieuwe grondslag te leggen voor het christendom. In 1629 besluit hij uit Frankrijk weg te trekken. De redenen zijn niet erg duidelijk. In Frankrijk zette Lodewijk XIII de intellectuele vrijheid flink onder druk. Dat speelde zeker mee. Zijn eerder verblijf in de Nederlanden moet hem wel erg zijn bevallen, want hij koos uitgerekend die plek om er te leven en te werken. Zo goed als zeker speelde in die keuze de grotere intellectuele vrijheid in de Republiek een rol. Daar doet hij verdere studies in Franeker (Friesland) en Leiden. Hij vestigt zich o.a. metterwoon in Amsterdam, toen al een drukkers- en uitgeverscentrum met Europese faam. Hij woonde er in de Kalverstraat, op de Dam en nadien ook een tijd in Leiden, waar hij zal intrekken in de woning van een boekhandelaar. Het huis is bewaard gebleven. In de Republiek publiceerde hij zijn belangrijkste werken. Ze zullen hem in heel Europa bekend maken. Vanuit Holland hield Descartes contact met zijn vrienden in Frankrijk en elders: o.a. met pater Mersenne, le secretaire de l’Europe en met Elisabeth van Bohemen, dochter van keurvorst Frederik V van de Palts, geëerd met titels als de Filosofische Prinses, het Wonder van het Noorden. Descartes bleef trouwens levenslang een gedreven épistolier. Dat resulteerde in een omvangrijke briefwisseling. Die neemt in de editie van zijn Verzamelde Werken bijna de helft van de geschriften in beslag. Hij correspondeerde ook met de 23-jarige Christina, koningin van Zweden. Die nodigde hem in 1649 uit om haar persoonlijk in de filosofie te onderwijzen. Hij zag daarin een erkenning, die hij in Frankrijk en de Republiek, naar zijn mening, niet voldoende kreeg. Descartes loopt er een longontsteking op, een gevolg van een besmetting die hij mogelijk opdeed bij de verzorging van zijn vriend Pierre Chanut, de Franse ambassadeur in Stockholm, die hem ervan overtuigd had om de koninklijke uitnodiging te aanvaarden. Op 11 februari 1650 bezweek hij aan de aandoening, sommigen beweren in verdachte omstandigheden. In 1667 wordt zijn lichaam overgebracht naar Frankrijk. Wat daarna met zijn stoffelijk overschot gebeurde, kan men nalezen in het even erudiet als onderhoudend boek van Shorto Russo, Descartes Bones (2009), in onze taal te lezen als Descartes botten. Naar een nieuwe wetenschap In kort bestek, en met blik op Spinoza, enkele leerstukken van het cartesianisme. Descartes is compleet weg van wiskunde. Zekerheid, onwankelbare zekerheid, die hij zo gepassioneerd zoekt, vindt hij alleen in dat vak. Aan Beeckman schrijft hij over zijn ideaal om de methode van de mathesis toe te passen op andere vakken, ook de filosofie. Hij spreekt in dit verband van een nieuwe wetenschap (nova scientia). Die nieuwe wetenschap die ook in het hoofd van andere denkers oplicht, is een kanon dat in stelling wordt gebracht tegen de schoolfilosofie, de scholastiek, een verkalkte filosofie die aan de universiteit werd onderwezen en in hoofdzaak steunde op laat-middeleeuwse filosofie in een Aristoteliaans kleed. Geleidelijk evolueert hij naar een visie die in dit intellectueel project ook de metafysica betrekt. Meer nog, die moet de basis worden van de hele wetenschappelijke constructie en worden opgebouwd vanuit vaste principes, definities en stellingen. Descartes vooronderstelt - onuitgesproken - dat de natuur door gekwantificeerde kennis in kaart kan worden gebracht. Zijn filosofie is holistisch in die zin, dat hij de natuur beschouwt als één geheel, die als dusdanig moet worden bestudeerd. In de metafysica van Descartes staat God als Eerste Oorzaak en Schepper van alle dingen centraal. Omdat de metafysica op haar beurt de grondslag vormt van zijn filosofisch denken, is de kern hiervan dus uiteindelijk ook God. Zelf zegt hij in dit verband: ‘Wanneer men God niet kent, kan men geen zekere kennis hebben van wat dan ook.' Dat is dan duidelijk. En dat was het ook voor Spinoza… De methode Descartes wilde dus alle wetenschappen injecteren met de methode van de wiskunde, de enige wetenschap die op een betrouwbare basis is opgetrokken. In zijn Discours de la Methode (1637) zet Descartes zijn methode uiteen. Ze bestaat uit drie stappen. De eerste herleidt gecompliceerde problemen tot hun meest eenvoudige dimensie. Dan worden, in een tweede stap, waarheden claire et distincte (helder en duidelijk) geformuleerd. Disctincte dient te worden geïnterpreteerd als enkelvoudig, d.w.z. klaar en duidelijk te onderscheiden van andere ideeën. In een laatste stap worden tenslotte de bekomen waarheden samengevoegd tot grotere gehelen van wetenschappelijk verantwoorde kennis. De methode werkt dus vanuit de analyse naar een synthese toe. Descartes verbetert met deze methode de Aristoteliaanse aanpak, door diens onzekere basis, de empirie, te vervangen door een methode met solide zekerheden. Wat niet belet dat empirie ook een rol te vervullen heeft. De metafysica Tijdens zijn overpeinzingen kwam hij tot de (nog steeds actuele) bevinding, dat de filosofie in de voorbije eeuwen niet veel zekerheden had opgeleverd. De laat-middeleeuwse scholastiek, waarvan hij in het college van La Flèche ongetwijfeld een flinke portie had moeten verteren, bevond hij vol tegenspraken en oubollig. Ook de wetenschappelijke vooruitgang vond hij maar slapjes. Descartes zoekt een houvast voor het denken, voor ZIJN denken. Kennis die zich baseert op empirie leidt niet tot zekerheden, tot zekere kennis. Wie op zijn zintuigen vertrouwt, komt uiteindelijk bedrogen uit. We menen iets te zien dat er niet is, we horen onscherp, we voelen oppervlakkig en dus gebrekkig enz. Descartes is dus een twijfelaar. Er is niets, maar dan ook niets, waaraan hij niet twijfelt. Die twijfel is geen desperate twijfel, maar een methodische twijfel. Dat betekent dat die twijfel een bouwsteen is van zijn filosofische reflectie, meer een vertrekpunt van zijn denken, dat zich tot doel stelt zekere kennis te verwerven over God, de Wereld en de Mens. Deze systeem-twijfel laat Cartesius toe te vertrekken en zijn basisstelling, kort en bondig te formuleren als volgt: ik twijfel, wel dan betekent dit, dat ik denk. Als ik denk, dan ben ik een denkend wezen, dat bestaat. Die stelling wordt graag in het Latijn geciteerd: Cogito, ergo sum. Wat explicieter kunnen we Descartes gedachtegang parafraseren als volgt: ik twijfel aan alles, derhalve denk ik, en daaruit besluit ik met zekerheid dat ik een denkend wezen ben, dat ik leef, dat ik besta. Op deze certitude trekt René Descartes het gebouw van zijn filosofie op. Hij stelt dat de mens werkt en leeft in een wereld, die hem omvat als een foedraal. Maar opgelet: er is een kwalitatief onderscheid tussen die wereld waarin de mens als denkend subject functioneert, leeft en werkt zeg maar, en de mens zelf. De wereld is het domein van de materie (substantie) en die ontstaat en vergaat. Wat de mens betreft: die is ver, heel ver, verheven boven de materie. Hij is immers een Schepping Gods, zo lezen we in het boek Genesis, het eerste Bijbelboek, het Woord van God. Daaraan kan (en mag), volgens Descartes, niemand twijfelen. René Descartes neemt in zijn zoektocht naar ware, zekere kennis, de positie in van een rationalist, maar trekt de rem aan zodra over religie wordt gesproken. Spinoza doet dat niet; die filosofeert in alle vrijheid. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |