… godsdienst en godvruchtigheid uit het gemoed van de mensen wegnemen. Hadden deze tegenstrevers maar geluisterd naar wat de psalmist gezegd had, namelijk: ‘De dwaze zegt in zijn hart, er is geen God’, dan zou dit hen wijzer hebben kunnen maken en ook nu nog hun onbedachtzaamheid aantonen. Met deze woorden wijst hij toch helder genoeg aan dat deze gruwelijke gedachte bij wijze mensen (waaronder onze schrijver zeker gerekend moet worden, zoals zij zelf niet kunnen loochenen) geen plaats heeft; zoals ze ook waarlijk in hen geen plaats kan hebben. We willen dus mensen, die deze gedachte koesteren, en alle andere tegenstrevers van deze schrijver ernstig vermanen dat zij, als ze zich voornemen zijn geschriften te onderzoeken, zich ervan moeten onthouden daar iets vals en strijdig met de Heillige Schrift of de christelijke godsdienst in te zoeken, voor zij de bedoeling van deze schrijver terdege begrepen hebben, en die met de ware betekenis van de Schrift en met de ware godsdienst vergeleken hebben, en daaraan getoetst en beproefd hebben. Ze moeten er vooral op toezien dat zij hun twijfelachtige opvattingen en onzekere meningen omtrent de zin van de Heillige Schrift niet tot regel of proefsteen maken van wat waar of gelogen is, of van hetgeen met de Heillige Schrift en met de christelijke godsdienst overeenkomt of ermee in strijd is. Want het zou aan hen, als zij zoiets deden, …
|