VOORBERICHT. Baruch of Benedict de Spinoza heeft zich in de wereld een kwalijke reputatie op de hals gehaald door zijn doctrine en de bijzondere aard van zijn religieuze opvattingen. Het is zoals de auteur van zijn Leven in het begin van dit werk stelt: wie over hem wil schrijven of hem lof wil toezwaaien, moet zich verbergen en evenveel zorg aan de dag leggen als iemand die een misdrijf gaat plegen. Wij evenwel maken er geen geheim van om te bekennen dat wij dit geschrift naar het origineel hebben overgeschreven. |
VOORBERICHT. De auteur ervan is in feite onbekend, ook al ziet het er naar uit dat hij die het schreef een van zijn leerlingen is geweest zoals hij zelf overduidelijk aangeeft. Als het evenwel acceptabel is om zich enigszins op veronderstellingen te baseren, zou men kunnen zeggen en misschien wel met zekerheid, dat dit werk van de hand is van de Heer Lucas, welbekend voor zijn Quintessences en meer nog voor zijn zeden en levenswijze. Het merendeel van de Aantekeningen & de Catalogus van Spinoza’s werken werden in deze nieuwe editie toegevoegd door een andere leerling van Spinoza. |
(1) HET LEVEN VAN DE HEER BENEDICT DE SPINOSA. Onze eeuw mag dan wel gelden als zeer verlicht maar dat betekent geenszins dat ze Grote Mannen billijk behandelt. Ook al dankt ze hen de mooiste gedachten en levert haar dat heel wat voordelen op, toch kan ze niet verdragen dat ze worden geëerd, hetzij uit afgunst, hetzij uit onwetendheid. Het is toch merkwaardig dat men zich moet verstoppen om hun leven te beschrijven als ging men een misdrijf plegen. Maar vooral is het bijzonder, dat die Grote Mannen op buitengewone wijze beroemd zijn geworden en toch bij het gewone publiek onbekend zijn.
Met de bedoeling eer te bewijzen aan gevestigde opvattingen, hoe absurd en belachelijk ook, verdedigen ze de eigen onwetendheid en verspelen ze daarmee de puurste gedachten van het verstand en, om zo te zeggen, de waarheid zelf. Welk risico men in een dergelijke doornige onderneming ook loopt, ... |
(2) ... ik zou maar weinig hebben opgestoken van de filosofie van de man van wie ik het leven en de opvattingen ga vertellen als ik er voor zou terugschrikken. De woede van het volk vrees ik niet; ik heb immers het genoegen te leven in een republiek die zijn onderdanen vrijheid van mening toestaat en waar zelfs wensen overbodig zouden zijn om geluk en rust te genieten, als personen waarvan de eerbaarheid is bewezen, er zonder afgunst zouden worden bekeken. Dit werk, dat ik opdraag aan de nagedachtenis van een beroemde vriend, zal niet door iedereen in dank worden aanvaard, maar des te meer door allen die van de waarheid houden en die enige afkeer koesteren voor de impertinentie van het volk. Baruch de Spinoza, geboren in Amsterdam, de mooiste stad van Europa, was van erg bescheiden afkomst. Zijn vader die joods van religie was en behoorde tot de Portugese ‘natie’ beschikte niet over de middelen om van hem een koopman te maken en besloot om hem Hebreeuwse letterkunde te laten studeren. Die moeilijke studie, basis van de joodse kennis, was niet van aard om een briljante geest als de zijne te bevredigen. Hij was nauwelijks vijftien ... |
(3) ... toen hij vragen opwierp die zelfs de meest geleerde onder de joden niet konden oplossen. En hoewel een zo grote jeugdigheid gewoonlijk niet samengaat met de gave des onderscheids, beschikt hij toch over voldoende geesteskracht om te merken dat zijn twijfels zijn Meesters in verlegenheid brachten. Om hen niet te mishagen, wendde hij voor erg tevreden te zijn met hun antwoorden en beperkte hij zich tot het maken van notities om er te zijner tijd en op het gepaste ogenblik gebruik te kunnen van maken. Hij las uitsluitend de Bijbel en was snel in staat die zonder commentaar te lezen. Hij maakte zo rake opmerkingen dat de Rabbijnen er op antwoordden op de wijze van onwetenden die inzien dat hun verstand tekortschiet en impertinente vragenstellers ervan beschuldigen dat ze opvattingen hebben die niet stroken met de religie. Dit vreemde gedrag deed hem inzien dat het nutteloos was op zoek te gaan naar de waarheid: het volk kent haar niet. Trouwens blindelings de authentieke boeken accepteren, dat komt neer, beweerde hij, op het al te veel koesteren van oude onwaarheden. Hij nam daarom het besluit om alleen nog bij zichzelf te rade te gaan maar tevens om zich geen moeite te besparen om de waarheid te ontdekken. Het moet wel zijn dat hij erg verstandig was en een buitengewone kracht bezat om, ... |
(4) ... jonger dan twintig, een dergelijk besluit te nemen. Hij liet inderdaad al vlug merken dat hij er niet overmoedig aan was begonnen. Hij begon van voor af aan de Heilige Schrift te lezen en verhelderde duisterheden, onthulde mysteries en schiep licht achter de wolken, die zoals men hem verteld had, de waarheid verhulden. Na de Bijbel bestudeerd te hebben, las en herlas hij de Talmoed met dezelfde nauwgezetheid. Niemand evenaarde hem in kennis van het Hebreeuws: hij vond er niets moeilijks aan, maar al evenmin iets dat hem zinde. Hij was evenwel zo kieskeurig dat hij zijn gedachten liet rijpen voor ze zelf goed te keuren. Morteira, een beroemde man onder de Joden en de minst onwetende van alle Rabbijnen van zijn tijd, bewonderde de houding en het genie van zijn leerling. Hij kon er niet bij dat een jonge man zo diepzinnig en toch zo bescheiden kon zijn. Om hem grondig te leren kennen steunde hij hem op alle mogelijke manieren en gaf achteraf te kennen dat hij nooit iets afkeurenswaardigs had gevonden, niet inzake zijn zeden, niet inzake de schoonheid van zijn geest. De bijval die Morteira hem betuigde, ... |
(5) ... zette de goede opinie die men van zijn leerling had kracht bij, maar dat maakte hem helemaal niet ijdel. Hoe jong hij ook was, door zijn bijzonder voorzichtige aard gaf hij weinig om vriendschap en eerbetuigingen van mensen. Waarheidsliefde was overigens in die mate zijn passie dat hij vrijwel met niemand contact had. Welke voorzorgsmaatregelen hij ook trof om zich aan het gezelschap van anderen te onttrekken, er zijn altijd ontmoetingen die men in alle eer niet kan vermijden, ook al zijn ze soms erg gevaarlijk. Onder de meest vurigen en het meest in de weer om, waren er twee jonge mannen die beweerden zijn meest intieme vrienden te zijn, en die hem bezwoeren om hun zijn ware opvattingen mee te delen. Ze verzekerden hem: ‘Wat die ook mogen wezen, dat hij hen niet hoefde te vrezen. Hun nieuwsgierigheid had immers geen ander bedoeling dan hun eigen twijfels te verhelderen.’ De jonge scholier was verrast door die onverwachte mededeling, gaf geruime tijd geen antwoord, maar uiteindelijk onder druk van hun opdringerigheid, zei hij hun lachend: ’dat ze toch Mozes hadden en de profeten, dat waren echte Israëlieten en die hadden alles geregeld; dat ze die maar zonder scrupules moesten navolgen als ze zelf echte Israëlieten waren’. ... |
(6) … ‘Als we die geloven’, antwoordde een van die jongelui, ’dan zie ik niet in dat er een immaterieel wezen zou bestaan, dat God geen lichaam zou hebben, evenmin dat de ziel onsterfelijk zou zijn en engelen een reëel bestaande substantie; wat denk jij hierover?’, zei hij terwijl hij zich tot onze scholier richtte: ‘Heeft God een lichaam? Zijn er engelen? Is de ziel onsterfelijk?’ ’Ik geef toe’, zegt de scholier, ‘gezien ik niets immaterieels of onlichamelijks in de Bijbel aantref, dat er geen enkel bezwaar is om te geloven dat God een lichaam zou zijn en dat des te meer omdat God groot is, zoals de koning-profeet het stelt, en het onmogelijk is om grootheid zonder uitgebreidheid te begrijpen, want dan zou het geen lichaam zijn. Wat de geesten betreft, is het wel zeker dat de schrift niet beweert dat het werkelijk bestaande en blijvende substanties zouden zijn, maar eerder gewone fantomen die men engelen noemt, omdat God er gebruik van maakt om zijn wil mee te delen. Zo zijn dan engelen en alle andere soorten geesten slechts onzichtbaar wegens hun zeer subtiele en doorzichtige materie die niet kan worden gezien, zoals men fantomen ziet in een spiegel, in een droom of in ... |
(7) … de nacht. Zo zag ook Jacob in zijn slaap engelen op een ladder omhoogklauteren en weer naar beneden komen. Dat is de reden waarom wij niet lezen dat de Joden de Sadduceeën, die niet in engelen zouden geloven, hebben geëxcommuniceerd, omdat het Oude Testament niets zegt over hun schepping. Wat de ziel betreft: overal waar de schrift erover spreekt, is dat woord gewoon te begrijpen als een uitdrukking voor het leven of voor alles wat leeft. Het zou nutteloos zijn er ergens iets in te zoeken dat zijn onsterfelijkheid zou onderbouwen. Het tegendeel blijkt duidelijk op wel honderd plaatsen; niets is makkelijker te bewijzen, maar het is hier niet de tijd en de plaats om erover te spreken’. ‘Het weinige wat je erover vertelt’, antwoordde een van de twee vrienden, ’zou wel de meest ongelovigen overtuigen, maar toch is het niet voldoende om je vrienden tevreden te stellen; die hebben wel wat meer uitleg vandoen, want de materie is te belangrijk om ze maar even aan te raken. We willen het nu hierbij laten op voorwaarde dat je er een andere keer op terug komt.’ De scholier, die er op uit was om de conversatie te stoppen, belooft al wat ze maar wensten. Maar in het vervolg ... |
(8) … vermeed hij zorgvuldig alle gelegenheden waar hij merkte dat ze die probeerden te hervatten. Beseffend dat de nieuwsgierigheid van mensen zelden opduikt met goede bedoelingen, bestudeerde hij daarom het gedrag van zijn vrienden en vond er zoveel op aan te merken, dat hij met hen brak en met hen niet meer wilde spreken. Zijn vrienden merkten zijn voornemen en stelden zich tevreden met onder elkaar wat te mompelen in de veronderstelling dat het alleen maar was om hen op de proef te stellen. Toen ze evenwel merkten dat het onmogelijk was om hem op andere gedachten te brengen, besloten ze zich te wreken. Om dat met succes te doen, begonnen ze hem eerst zwart te maken bij het volk. Ze verkondigden het volgende: dat het een misvatting was te geloven dat die jongeman ooit een steunpilaar zou worden van de synagoog, dat het er meer op leek dat hij er de vernietiger van zou zijn, omdat hij alleen maar haat en misprijzen koesterde voor de wet van Mozes, dat ze op aanraden van Morteira met hem contact hadden gehad, maar dat ze in gesprekken hadden gemerkt dat het een uitgesproken goddeloze kerel was, dat de rabbijn hoe geleerd hij ook was, geen gelijk had en zich zwaar vergiste ... |
(9) … als hij over hem een zo gunstige mening had gevormd. Dat ze een hekel hadden om met hem om te gaan. Dat vals gerucht, eerst ingehouden rondgestrooid, werd al vlug openbaar en toen ze zagen dat het moment gunstig was om het nog kracht bij te zetten, maakten ze hun rapport over aan de wijzen van de synagoog, die ze daardoor zo ophitsten dat het weinig scheelde of ze hadden hem veroordeeld zonder hem te aanhoren. Als de zaak wat was afgekoeld (want die heilige bedienaren van de tempel zijn niet minder dan anderen onderhevig aan woedeaanvallen) bezorgden ze hem een uitnodiging om voor hen te verschijnen. Zelf had hij het gevoel dat zijn geweten zuiver was, en hij ging dus met gerust gemoed naar de synagoog waar de rechters hem, met lange gezichten en als personen verteerd door ijver voor het huis van God, zegden: ‘dat op grond van de goede indruk die ze hadden over zijn vroomheid, ze moeite hadden om de slechte geruchten te geloven die over hem de ronde deden. Dat ze hem hadden geroepen om de waarheid te achterhalen, en dat het met droefheid in hun hart was dat ze hem hadden gedagvaard om uitleg te geven over het geloof; dat hij beschuldigd werd van de zwartste en meest verschrikkelijke van alle misdaden, te weten het misprijzen van de Wet; ... |
(10) … dat ze vurig hoopten dat hij zich zou kunnen vrijpleiten, maar als hij overtuigd zou blijken, dat er dan geen straf streng genoeg was om hem te straffen.’ Vervolgens verzochten ze hem om hen te bekennen dat hij schuldig was. En toen ze zagen dat hij ontkende, kwamen zijn valse vrienden, die aanwezig waren, naar voren en verklaarden ronduit: ‘dat ze hadden gehoord dat hij de joden had bespot als bijgelovige mensen, geboren en opgevoed in onwetendheid, die geen benul hadden van wat God was en dan toch nog zo driest waren om zich Zijn Volk te noemen, ten koste van andere volkeren. Wat de Wet betreft, die was ingesteld door een man die weliswaar meer beslagen was in politiek dan zijzelf, maar die verder geen benul had van fysica en al evenmin van theologie, dat met een greintje gezond verstand men makkelijk het bedrog ervan kon doorzien, en dat je wel zo stompzinnig moest zijn als de Hebreeën in de tijd van Mozes om naar die praatjesmaker te verwijzen.’ Dat alles, alsmede wat hij had gezegd over God, de engelen en de ziel, wat zijn aanklagers niet nalieten te benadrukken, ... |
(11) … verontrustte de gemoederen zodat ze anathema riepen, nog voor de beschuldigde kans had gekregen om zich te verrechtvaardigen. De rechters, aangevuurd door een heilige ijver om hun geschonden Wet te wreken, ondervragen hem, zetten hem onder druk, bedreigen hem en proberen hem te intimideren. Maar op dat alles antwoordde de beschuldigde niets anders dan: ’dat die lange gezichten bij hem medelijden opwekten, dat na de aanklacht van zo’n uitstekende getuigen hij zou willen toegeven wat ze beweerden, als er daarvoor geen onweerlegbare bewijzen zouden vandoen zijn. Morteira, die intussen op de hoogte was gebracht van het gevaar waarin zijn scholier zich bevond, ijlde naar de synagoog, nam er plaats naast de rechters en vroeg hem: ‘of hij de goede voorbeelden die hij hem had gegeven al was vergeten? Of zijn opstandigheid de vrucht was van de zorg waarmee hij hem had opgevoed? Of hij dan geen schrik had om in handen van de levende God te vallen? Dat het schandaal al groot was, maar dat er nog ruimte bestond voor berouw.’ Als Morteira aan het einde van zijn rede was gekomen zonder erin te slagen de zelfverzekerdheid van zijn scholier onderuit te halen, maande hij hem aan, als hoofd van de synagoog, met een meer vervaarlijke toon ... |
(12) … om te kiezen tussen berouw of straf en dreigde hem te excommuniceren als hij niet terstond blijk gaf van berouw. De scholier bleef onbewogen en antwoordde: ‘dat hij de ernst van de bedreigingen begreep en dat hij als tegenprestatie voor de moeite die hij zich had getroost om hem de Hebreeuwse taal te leren, hij hem graag wilde onderrichten over de procedure van het excommuniceren.’ Op die woorden spuwde de woedende rabbijn al zijn gal over hem uit en, na enkele koude verwijten, ontbond hij de vergadering, verliet de synagoog en zwoer niet eerder terug te komen dan met een banbliksem in zijn hand. Maar ondanks die eed geloofde hij niet dat zijn leerling het lef zou hebben op hem te wachten. Hij vergiste zich evenwel in zijn vermoedens want uit het verdere verloop bleek dat hij wel goed op de hoogte was van de schoonheid van zijn geest, maar niet over zijn geesteskracht. Toen de tijd, die men vervolgens besteedde om hem duidelijk te maken in welke afgrond hij zich ging storten, zonder resultaat was verlopen, besloot men hem te excommuniceren. Zodra hij dat vernam, bereidde hij zich voor op de aftocht en verre van verontrust te zijn, zei hij: ‘Dat komt mij goed uit’, tegen diegene die ... |
(13) … hem het nieuws meldde: ’Zij verplichten me tot niets dat ik niet uit mezelf had gedaan als ik niet beducht was geweest voor een schandaal; als het dan toch zo moet zijn, dan sla ik met plezier de weg in die zich voor mij opent, met de troost dat mijn vertrek nog onschuldiger is dan dat van de eerste Hebreeën uit Egypte. En hoewel mijn levensonderhoud niet veel beter zal zijn verzekerd dan het hunne, neem ik van niemand wat mee* en welk onrecht mij ook wordt aangedaan, ik kan er mij op beroemen dat men mij niets kan verwijten.’ Omdat hij sedert enige tijd nog weinig omgang had met joden was hij verplicht om die te zoeken met christenen. Zo had hij vriendschapsbanden aangeknoopt met ontwikkelde personen die hem vertelden dat het jammer was dat hij geen Grieks en Latijn kende, hoe goed hij ook thuis was in het Hebreeuws, het Italiaans en het Spaans, zonder het Duits, het Vlaams en het Portugees te vermelden die zijn omgangstalen waren. Hij begreep zelf goed genoeg ... ____ * Hij maakte een toespeling op wat gezegd wordt in Exodus 12, 35-36, dat de Hebreeën zilveren en gouden voorwerpen en gewaden meepakten, die eigendom waren van de Egyptenaren die ze op bevel van God hadden geleend. |
(14) … hoezeer die geleerde talen voor hem noodzakelijk waren. Maar het was moeilijk een middel te vinden om die te leren: geld had hij niet, ook geen hoge geboorte en al evenmin vrienden die hem een duw konden geven. De gedachte bleef evenwel voortdurend in zijn hoofd rondhangen en hij sprak erover op elke ontmoeting, tot Van den Enden, die met succes Grieks en Latijn onderwees, hem zijn diensten en zijn huis aanbood, zonder daarvoor een andere vergoeding te vragen dan dat hij een tijd diens leerlingen zou onderwijzen wanneer hij daartoe bekwaam zou zijn. Morteira, die zich irriteerde over de minachting die zijn scholier hem en de Wet toedroeg, veranderde intussen zijn vriendschap in haat en bij de verbanning genoot hij het plezier van laaghartige personen die zich wreken. (a) De excommunicatie van de joden heeft niets speciaals. Om toch niets onvermeld te laten wat de lezer kan instrueren, behandel ik toch de voornaamste bijzonderheden. ___ (a) Men zal in het traktaat van Seldenus de Jure et natura & gentium, het formulier vinden van de gewone excommunicatie die de joden gebruiken om overtreders van de Wet uit hun midden te verwijderen. |
(15) Het volk verzamelt zich in de synagoog. De plechtigheid, die ze herem*noemen, begint met het aansteken van tal van zwarte kaarsen en met het openen van het tabernakel waar de boekrollen van de Wet worden bewaard. Dan intoneert de voorzanger, op een plek die wat verheven is, met een lugubere stem de tekst van de vervloeking, terwijl een andere voorzanger een hoorn** aanblaast en men de kaarsen omkeert om ze druppel per druppel in een bekken gevuld met bloed te doen vallen. Het volk, opgehitst door heilige gruwel en heilige woede, antwoordt bij het zien van dat duister spektakel op woedende toon amen en toont zich God welgevallig door haar bereidheid de geëxcommuniceerde te verscheuren, wat zonder twijfel met hem zou zijn gebeurd als ze hem bij het verlaten van de synagoog zouden hebben ontmoet. Daarbij moet nog worden opgemerkt, dat het geluid van de hoorn, de omgekeerde kaarsen en het bekken gevuld met bloed omstandigheden zijn die slechts uitgevoerd worden zo het om blasfemie gaat en dat in andere gevallen ... ___ * Dit Hebreeuwse woord betekent scheiding. ** Of een cornet die in het Hebreeuws sophar wordt genoemd. |
(16) … men zich tevreden stelt met het gedonder van de excommunicatie zoals dat in zijn werk ging tegen Mijnheer de Spinoza, die niet bekende dat hij zich schuldig maakte aan blasfemie, maar alleen gebrek aan respect had gehad voor Mozes en zijn Wet. De excommunicatie is bij joden zo gewichtig dat de beste vrienden van de geëxcommuniceerde het niet waagden hem ook maar de kleinste dienst te bewijzen en evenmin tot hem het woord te richten, op gevaar af dezelfde sanctie op te lopen. Zij die de genoeglijkheid van de eenzaamheid en de schaamteloosheid van het volk vrezen, verkiezen elke andere straf dan een anathema. Mijnheer de Spinoza had inmiddels een schuilplaats gevonden waar hij zich veilig meende tegen de beledigingen van de joden en dacht aan niets anders dan aan zich te bekwamen in de menswetenschappen. Begaafd met een zo excellent genie als het zijne, vreesde hij niet dat hij in korte tijd geen zeer aanzienlijke vooruitgang zou maken. Alle joden waren intussen in de war en ontdaan omdat ze hun slag niet hadden thuisgehaald en omdat ze merkten dat diegene die ze in het verderf hadden willen storten aan hun macht ontsnapte; daarom beschuldigden ze hem van een misdrijf waarvoor ze hem niet hadden kunnen veroordelen. Ik spreek over de joden in het algemeen, want hoewel zij die hun leven ... |
(17) … wijden aan het altaar nimmer ofte nooit vergeven, zou ik niet willen beweren dat Morteira en medestanders in deze zaak de enige aanklagers waren. Zich onttrekken aan hun rechtsmacht en leven zonder hun bijstand, waren twee misdrijven die hun onvergeeflijk leken. Vooral Morteira kon het niet smaken en evenmin verdragen dat zijn scholier en hijzelf in een en dezelfde stad verbleven na de belediging die hij van hem meende te hebben ervaren. Maar hoe hem uit de stad te krijgen? Hij stond niet aan het hoofd van de stad zoals hij wel aan het hoofd stond van de synagoog. Kwaadaardigheid die hand in hand gaat met kwade passie is zo krachtig dat die oude man het toch klaarspeelde. Ziehier hoe hij tewerk ging. Hij liet zich vergezellen van een rabbijn van hetzelfde kaliber en ging de Amsterdamse magistraten opzoeken met de boodschap dat als hij Mijnheer de Spinoza geëxcommuniceerd had, dat niet louter omwille van gebruikelijke redenen was, maar omwille van afschuwelijke blasfemie tegen Mozes en tegen God. Hij dikte zijn misleiding aan met alle mogelijke redenen die heilige haat een onverzoenbaar hart kan ingeven en vroeg tot slot dat de beschuldigde uit Amsterdam zou worden verbannen. |
(18) Bij het zien van de heftigheid van de rabbijn en de verbetenheid waarmee hij tekeerging tegen zijn scholier was het makkelijk te zien dat het minder om een vrome drijfveer ging dan om een heimelijke woede, die hem tot wraak dreef. De rechters, die dat ook merkten, verwezen hem naar de predikanten, met de bedoeling om hun klachten te omzeilen. Toen deze de klachten hadden onderzocht, zaten ze ermee verveeld. De wijze waarop de beschuldigde zich had verdedigd, had niets goddeloos en anderzijds was de aanklager een rabbijn en herinnerde de rang die hij bekleedde aan de hunne. Alles goed en wel beschouwd, konden ze niet toelaten om een man vrij te spreken die hun gelijke wilde veroordelen zonder hun functie te beledigen en deze overweging, goed of slecht, deed hun beslissing overhellen naar het besluit van de rabbijn. Het is een waarheid dat kerkbedienaren van welke overtuiging ook, heidenen, joden, christenen, mohammedanen meer gesteld zijn op hun autoriteit dan op billijkheid en waarheid en allen zijn ze doorkneed met dezelfde geest van vervolging. De magistraten, die het niet waagden ze tegen te spreken, veroordeelden de beschuldigde, om redenen die zich makkelijk laten raden, tot een verbanning van enkele maanden. |
(19) Zo werd het ambt van rabbijn gewroken: maar het is waar dat dit niet echt het direct opzet was van de rechters, maar wel om zich te verlossen van het onwelkom getier van de verderfelijkste en lastigste aller mensen. Overigens leverde dit vonnis Mijnheer de Spinoza helemaal geen nadeel op, integendeel, het bevorderde zijn verlangen om Amsterdam de rug toe te keren. Toen hij van de humane wetenschappen voldoende had opgestoken wat een filosoof ervan moet weten, zon hij, daar men hem kwam lastigvallen, op een manier om de massa van een grote stad te ontlopen. Het was dus niet de vervolging die hem uit Amsterdam verdreef, maar wel de liefde tot de eenzaamheid, omdat hij er niet aan twijfelde dat hij daarin de waarheid zou vinden. Deze sterke passie die hem niet losliet, bracht hem ertoe met plezier de stad te verlaten die hem zag geboren worden voor een dorp, met name Rijnsburg (a), waar, ver van alle overlast die hij alleen door de vlucht kon overwinnen, hij zich volledig overgaf aan filosofie. Omdat er maar weinig auteurs waren die hij kon waarderen, deed hij een beroep op eigen ... ---- (a) Op een mijl van Leiden. |
(20) … denkkracht, met de vaste bedoeling uit te maken tot hoever die zou kunnen reiken en waarbij hij een zo hoge indruk van zijn geest naliet dat er vast en zeker weinig personen zijn die zover als hij waren gevorderd in de materies die hij behandelde. Twee jaar verbleef hij in die schuilplaats. Welke voorzorgsmaatregelen hij ook nam om alle contacten met zijn vrienden te vermijden, toch kwamen zijn meest intieme vrienden hem daar af en toe opzoeken en altijd verlieten ze hem node. De meeste van zijn vrienden, die cartesianen waren, legden hem problemen voor waarvan ze beweerden dat ze die niet zonder de beginselen van hun meester konden oplossen. Mijnheer de Spinoza verloste hen van een dwaling die toen de geleerden in de greep hield, door hen te overtuigen met volkomen tegenstrijdige redenen. Maar verbaas u over de geest van de mens en de kracht van vooroordelen! Toen die vrienden terugkwamen, werden ze bijna vermoord toen ze publiceerden: ’dat Mijnheer Descartes niet de enige filosoof was die het waard was te volgen’. Het merendeel van de predikanten, ongerust over de leer van dat groot genie en gevoelig voor hun privilegie op een onfeilbare keuze, ging tekeer tegen ... |
(21) … een gerucht dat hen raakte en deden alles wat ze in hun mars hadden om het in de kiem te smoren. Maar wat ze ook deden, het kwaad werd zo groot dat men in het land van de letteren op de rand van een burgeroorlog kwam, als bekend werd dat men onze filosoof had verzocht zich openlijk uit te spreken over Mijnheer Descartes. Mijnheer de Spinoza die niet beter vroeg dan wat gemoedsrust, besteedde met plezier enkele uren van zijn vrije tijd aan dat werk en liet het publiceren in het jaar 1663. In dat werk bewees hij op geometrische wijze de eerste twee delen (a) van de principes van Mijnheer Descartes, met verantwoording in een voorwoord, geschreven door een van zijn vrienden (b). Maar wat hij ook ten voordele van die beroemde auteur had kunnen zeggen, de aanhangers van die grote man, om hem vrij te pleiten van de beschuldiging van atheïsme hebben sedertdien ... ---- (a) Dit werk draagt als titel Renati Des-Cartes principiorum Philosophia, pars I, II, more geometrico demonstrata per Benedictum de Spinoza &c apud Johan. Riewerts 1663. (b) Deze vriend is Mijnheer Lodewijk Meyer, medicus in Amsterdam. |
(22) … alles gedaan om de bliksem op het hoofd van onze filosoof te doen neerkomen. Ze maakten in deze zaak gebruik van de politiek van de leerlingen van Sint Augustinus die, om zich vrij te pleiten van het verwijt dat ze naar het calvinisme neigden, tegen die sekte de meest heftige boeken schreven. Maar de vervolging die de cartesianen tegen Mijnheer de Spinoza op gang brachten en die voortduurde zolang hij leefde, bracht hem helemaal niet uit zijn evenwicht, maar sterkte hem nog in zijn zoektocht naar de waarheid. Hij schreef het merendeel van de menselijke ondeugden toe aan fouten van het verstand. Uit vrees om er zelf ook in te vervallen, zocht hij nog meer de eenzaamheid op en verliet zijn verblijfplaats om naar Voorburg (a) te trekken, waar hij dacht meer rust te zullen vinden. De ware geleerden die met hem contact hadden en hem plots niet meer zagen, lieten niets onverlet om hem op te sporen en vielen hem in het laatstgenoemde dorp met hun bezoeken lastig zoals ze dat deden in het eerste. Hij was evenwel niet ongevoelig voor oprechte waardering van fatsoenlijke mensen en gaf toe aan de druk die ze uitoefenden om ... ---- (a) Dorp op één mijl van den Haag. |
(23) … het platteland te verlaten ten gunste van een stad waar ze hem met minder moeilijkheden konden zien. Hij vestigde zich dus metterwoon in Den Haag, dat hij boven Amsterdam verkoos omdat de lucht er zuiverder was. Hij bleef er wonen tot het eind van zijn leven. Eerst werd hij daar bezocht door slechts een kleine schare vrienden die er met mate gebruik van maakten. Maar die bevallige plek was nooit zonder reizigers, die ze bezochten om te zien wat de moeite loonde. De meest verstandigen onder hen, om het even van welke komaf, meenden dat hun reis vergeefs ware geweest, hadden ze Mijnheer de Spinoza niet kunnen ontmoeten. En omdat die roem ook gevolgen had, was er geen geleerde die hem niet schreef om vragen te stellen over hun problemen. Ten bewijze daarvan, het groot aantal brieven in het boek (a) dat men na zijn dood publiceerde. Hoeveel bezoek hij ook ontving, hoeveel antwoorden hij ook moest verstrekken aan geleerden die hem schreven vanuit alle hoeken, en zijn prachtige geschriften die vandaag zoveel ophef veroorzaken, toch occupeerde dat alles niet voldoende dat groot genie: hij benutte ... ---- (a) De titel is B.d.S. Opera Postuma, 1677. |
(24) … alle dagen ook nog enkele uren om lenzen voor microscopen en telescopen te vervaardigen. Hij was daarin zo bedreven dat, als de dood het hem niet had belet, mag worden aangenomen dat hij de mooiste geheimen van de optica zou hebben ontdekt. Hij was zo vurig begaan met het ontdekken van de waarheid dat hij, hoewel hij een kwijnende gezondheid had en rust behoefde, hij die toch maar weinig nam en drie volle maanden zijn woning niet verliet. Hij ging daarin zo ver dat hij ook weigerde om openbaar te doceren aan de Academie van Heidelberg (a) uit vrees dat die opdracht hem in zijn werk zou hinderen. Met alle inspanningen die hij zich had getroost om zijn kennis in goede banen te leiden, moet het ons niet verwonderen dat al wat hij aan het licht bracht een onnavolgbaar karakter heeft. Voor zijn tijd was de Heilige Schrift een ontoegankelijk heiligdom. Allen die erover hadden gesproken, hadden dat gedaan als blinden; ... ---- (a) Karel Lodewijk, Keurvorst, liet hem een leerstoel als professor in de filosofie in Heidelberg aanbieden, met een zeer ruime vrijheid om te filosoferen. Maar hij bedankte Zijne Keurvorstelijke Hoogheid, uitermate beleefd. |
(25) … alleen hij spreekt erover als een geleerde in zijn Traktaat over theologie & politiek (a), want het staat vast, dat nooit iemand zo goed als hijzelf thuis was in joodse oudheden. Hoewel er geen gevaarlijker kwetsuur bestaat ... ---- (a) De titel is Tractatus Theologico-Politicus &c Hamburgi 1670, 4°. Dat boek is vertaald in het Frans en gepubliceerd onder drie verschillende titels.
|
(26) … dan een kwetsuur die is toegebracht door kwaadsprekerij en niet minder makkelijk te verdragen, heeft men toch uit zijn mond nooit uitlatingen van wrok gehoord aan het adres van diegenen die hem verscheurden. Meerderen hadden geprobeerd om dat boek te kelderen door beledigingen die dropen van gal en bitterheid, maar in plaats van zich te bedienen van dezelfde wapens om hen te vernietigen, nam hij er genoegen mee om de passages die ze een verkeerde betekenis gaven te verhelderen (a), uit vrees dat hun kwaadaardigheid oprechte zielen zou verwarren. Als dat boek hem een stortvloed van vervolgers opleverde, dan is het toch niet van vandaag dat men ideeën van grote mannen verkeerd interpreteert en dat grote roem gevaarlijker is dan een kwade roep. Hij had het geluk om kennis te maken met Mijnheer de pensionaris De Wit, ... ---- (a) Die verhelderingen zijn in het Frans vertaald en zijn te lezen op het einde van la Clef du Sanctuaire. Ze staan in geen enkele Latijnse editie van dat boek. Er zijn er twee, één in 4°, zoals we in vorige noot hebben gemeld en de andere in 8° waarbij gevoegd is, het traktaat getiteld Philosophia S. Scriptura Interpres, waarvan men beweert dat de heer Lodewijk Meyer de auteur is. Die twee traktaten zijn uitgegeven onder de titel Danielis Hensii Operum Historicorum collectio, Pars I & 2, 8°.Lugd.Bat. 1673. |
(27) … die van hem wiskunde wilde leren en die hem vaak eer bewees door hem te consulteren over belangrijke dingen. Hij was erg weinig begaan met de weldaden van de fortuin. Na de dood van Mijnheer de Wit, die hem een pensioen van 200 gulden had toegekend, toonde hij de pensioenbrief van zijn mecenas aan de erfgenamen omdat die wat moeilijk deden om het pensioen verder uit te betalen: hij overhandigde hun die brief zo gelaten als betrof het geld dat van elders kwam. Deze onthechte houding bracht hen tot inkeer en ze verleenden hem van harte wat ze eerst hadden geweigerd. Op die som steunde het belangrijkste deel van zijn inkomen: hij had van zijn vader slechts enkele duistere contracten geërfd. De joden met wie deze brave man handel had gedreven waren van mening dat zijn zoon niet uit het goede hout was gesneden om hun kuiperijen te ontwarren: die zat er zo mee verveeld, dat hij eerder verkoos ze hun gangetje te laten gaan, dan om zijn rust op te offeren voor een onzekere hoop. Spinoza had een erg grote neiging om ervoor te zorgen dat hij niet in de kijker liep of bewondering zou opwekken. Op zijn sterfbed ... |
(28) … vroeg hij om zijn naam niet te vermelden in zijn Ethica, met de bewering dat dergelijke verlangens een filosoof onwaardig waren. Zijn faam was zo toegenomen dat men erover sprak in gezelschapskringen: Monsieur le Prince de Condé, die in Utrecht verbleef bij het begin van de laatste oorlogen, zond hem een vrijgeleide met het nadrukkelijk verzoek om hem te komen opzoeken. Mijnheer de Spinoza was genoeg man van de wereld en wist maar al te goed wat hij heren van zulke hoge stand schuldig was, om bij dit contact niet te beseffen wat hij aan Zijne Hoogheid verplicht was. Omdat hij evenwel nooit uit zijn afzondering kwam om die nadien weer snel op te zoeken, deed een reis van enkele weken hem aarzelen. Uiteindelijk, na enkele keren uitstel, brachten zijn vrienden het voor elkaar dat hij toch vertrok en begaf hij zich op weg. Intussen had een bevel van de Koning van Frankrijk de prins elders opgeëist. Monsieur de Luxembourg, die hem in diens afwezigheid ontving, bewees hem wel duizend vriendelijkheden en verzekerde hem van de welwillendheid van zijne Hoogheid. Die groep hovelingen bracht onze filosoof niet van zijn stuk: zijn omgangsvormen waren meer op zijn plaats in een hofhouding dan ... |
(29) … in de handelsstad waar hij werd geboren en waarbij gerust kan worden gesteld dat hij er noch de ondeugden noch de gebreken van had. Monsieur le Prince, die hem beslist wilde ontmoeten, gaf meermaals te kennen dat hij op hem wachtte. Zijn filosofische bewonderaars, die hem een warm hart toedroegen en die in hem altijd weer nieuwe redenen vonden om van hem te houden, waren verheugd dat zijne Hoogheid hem verplichtte te wachten. Na enkele weken liet Monsieur le Prince weten dat hij niet naar Utrecht kon terugkeren en alle filosofisch ingestelde Fransen waren teleurgesteld, want ondanks de aanlokkelijke voorstellen die Monsieur de Luxembourg hem deed, nam onze filosoof meteen afscheid en keerde hij terug naar den Haag. Hij had een karaktereigenschap die des te verdienstelijker was omdat die bij veel filosofen niet wordt aangetroffen: namelijk dat hij uitermate zindelijk was en dat hij nooit uithuizig was zonder keurig te zijn gekleed, iets wat een beschaafde burger onderscheidt van een pedant type. ‘Het is niet', zo placht hij te zeggen, 'een onzindelijke en slordige verschijning die van ons een geleerde maakt. Integendeel, ging hij verder, die geveinsde slordigheid is het kenmerk van een lage ziel ... |
(30) … die geen wijsheid in pacht heeft en die alleen maar onzuivere en corrupte kennis kan genereren.’ Hij had niet alleen geen belangstelling voor rijkdom, maar vreesde zelfs niet de nare gevolgen van armoede. Zijn morele grootheid plaatste hem boven al die dingen en hoewel hij niet in de bovenste schuif van de fortuin lag en hij haar nooit aaide, gaf hij er toch nooit op af. Zijn levenslot mag dan wel uiterst bescheiden zijn geweest, maar dat werd goedgemaakt door zijn geest die uitermate was voorzien van alle eigenschappen die een groot man kenmerken. Hij leefde in een toestand van gebrek maar hij was genereus als leefde hij in weelde. Toen hij vernam dat een man, die hem 200 gulden schuldig was, bankroet ging, werd hij verre van ongerust: ‘Ik moet nu', zei hij al lachend, 'mijn dagelijkse uitgaven wat inkorten, maar dat is', voegde hij eraan toe, 'de prijs die voor vastberadenheid wordt betaald.’ Ik rapporteer die daad niet als een buitengewone aangelegenheid: maar omdat er niets bestaat dat het genie beter toont dan dergelijke kleine dingen ... |
(31) … kon ik het niet over mijn hart krijgen om dat onvermeld te laten. Hij was in dezelfde mate onthecht als de pilaarbijters die tegen hem tekeergingen dat niet waren. We hebben van die onthechting al een bewijs gegeven (a): we zullen er nu nog een aan toevoegen dat hem niet minder tot eer strekt. Een van zijn intieme vrienden (b), die er warmpjes in zat, wou hem tweeduizend gulden schenken om hem het leven wat aangenamer te maken, maar met zijn gewone voorkomendheid wees hij dat af met de bewering dat hij die niet vandoen had. Inderdaad, hij was zo gematigd en zo sober (c) dat hij met weinig goederen toekwam. ‘De natuur', zei hij, 'is tevreden met weinig en wanneer de natuur tevreden is, dan ben ik dat ook.’ Hij was ook niet minder billijk dan onthecht, zoals men nu zal merken. Dezelfde vriend die hem tweeduizend gulden had willen schenken ... ---- (a) Zie boven blz. 27. (b) Mijnheer Simon de Vries (c) ) Hij gaf door de band niet meer uit dan zes sols per dag en dronk slechts één pint wijn per maand. |
(32) … en die vrouw noch kind had, vatte het plan op om in zijn voordeel een testament te maken en hem tot zijn universele erfgenaam aan te stellen. Hij sprak hierover met hem om hem te overtuigen dat te accepteren. Maar, verre van hier de hand op te schudden, hield Mijnheer de Spinoza hem voor, dat hij tegen de billijkheid en de natuur handelde als hij ten nadele van een eigen broer zijn erfenis toewees aan een vreemdeling, hoezeer hij die ook te vriend had. Zijn vriend volgde zijn wijze vermaningen en liet al zijn goed na aan diegene die de natuurlijke erfgenaam was (a), op voorwaarde evenwel, dat die een lijfrente van 500 gulden zou toekennen aan onze filosoof. Bewonder ook nu nog eens de onthechting en de gematigdheid: hij bevond dit pensioen te groot en liet het herleiden tot 300 gulden. Mooi voorbeeld, dat niet snel navolging zal krijgen, vooral niet door kerkbedienaren, lui die het goed van anderen begeren en die misbruik maken van de zwakheid van ouderen en vromen waarop ze inpraten, zodat ze niet alleen ten nadele van wettelijke erfgenamen zonder scrupules erfenissen accepteren, maar zelfs over gaan tot voorstellen om die in handen te krijgen. ---- (a) Aan zijn broer |
(33) Maar deze schijnheiligheden terzijde, laten we terugkeren naar onze filosoof. Tijdens zijn leven genoot hij nooit een goede gezondheid. Van in zijn prille jeugd had hij al geleerd om te lijden: nooit is er een mens geweest die dat beter verstond dan hij. Hij zocht uitsluitend troost bij zichzelf en als hij gevoelig was voor enig verdriet, dan was dat om het verdriet van anderen. ‘Zich inbeelden dat een kwaal minder groot is wanneer we die met andere personen delen', beweerde hij, 'is een duidelijk teken van onwetendheid en het getuigt van weinig goede smaak om andere personen te beschouwen als een troostmiddel.’ Het is in die geest dat hij tranen vergoot toen hij zag hoe zijn medeburgers hun gemeenschappelijke vader verscheurden (a). Beter dan gelijk welke mens op aarde besefte hij tot wat mensen in staat zijn, toch kon hij bij dit afschuwelijk en wreed spektakel zijn huivering niet bedwingen. Enerzijds was hij getuige van een vadermoord zonder weerga en van een extreme ondankbaarheid, anderzijds zag hij zich beroofd van een mecenas en van de enige steun die hem nog restte. ---- (a) Mijnheer De Wit, pensionaris van Holland. |
(34) Een gewone mens zou erdoor worden geveld, maar met zijn sterk karakter dat gewend was om geestelijke moeilijkheden te overwinnen, liep hij geen gevaar te bezwijken. Omdat hij zich altijd goed in de hand had, kwam hij al snel dat vreselijk voorval te boven. Aan een vriend die niet week van zijn zij en blijk gaf van verbazing, antwoordde onze filosoof: ‘Wat zou wijsheid ons baten als we zouden vervallen in de passies van het volk en zelf niet de kracht zouden vinden om weer recht te veren?’ Hij behoorde tot geen enkele partij en gaf geen enkele de voorkeur; hij liet iedereen in zijn vooroordelen maar beweerde wel dat de meeste ervan de waarheid in de weg stonden. Rede is nutteloos als men er niets mee aanvangt en men verbiedt haar te gebruiken wanneer het aankomt op kiezen. ‘Ziehier’, zei hij, ‘de twee grootste en meest verspreide gebreken van mensen: geestelijke luiheid en lichtgelovigheid. Sommigen gaan gebukt onder botte onwetendheid die hen nog minder maakt dan beesten, anderen werpen zich op als dwingelanden over de geest van eenvoudige mensen door ze een wereld van onware ideeën voor te schotelen in de vorm van eeuwige orakels. Daar ligt de bron van die ... |
(35) … absurde opvattingen waarvan de mensen zijn doordrongen en die hen onderling verdelen, wat in strijd is met het doel van de natuur die ze allen gelijk wil zien als kinderen van een en dezelfde moeder. Daarom is het, zei hij, dat alleen diegenen die zich hebben bevrijd van de opvattingen van hun jeugd de waarheid kunnen kennen; het vergt bijzondere inspanningen om de stempels van gewoonten te overwinnen en om onware ideeën te wissen waarmee de geest van de mens wordt gevuld vooraleer hij in staat is om over dingen zelfstandig te oordelen. Uit die afgrond oprijzen was, naar zijn mening, een even groot mirakel als de chaos te ontwarren. Geen wonder dus dat hij heel zijn leven oorlog voerde tegen het bijgeloof. Behalve door zijn natuurlijke aanleg had ook de opvoeding door zijn vader, die een wijs man was, hiertoe veel bijgedragen. Die goede man had zijn zoon geleerd om bijgeloof niet te verwarren met oprechte vroomheid. Om zijn zoon, die amper tien jaar was, op de proef te stellen, gaf hij hem opdracht om een kleine som geld te gaan ontvangen die een oude vrouw in Amsterdam hem nog schuldig was. Toen hij bij haar binnen ging, trof hij haar aan ... |
(36) … terwijl ze de bijbel las. Ze gaf hem te kennen dat hij even moest wachten tot ze haar gebed had voltooid. Toen dat was gebeurd, deelde de knaap haar mee wat zijn boodschap was en terwijl die goede vrouw hem het geld neertelde, zei ze: ‘Dat is het’, wijzend naar het geld op de tafel, ‘wat ik aan uw vader schuldig ben. Hopelijk komt de dag dat je een even eerlijk man bent als hij want hij week nooit af van Mozes’ wet, en de hemel zal u evenveel belonen als u in zijn voetsporen treedt.’ Toen ze dat had gezegd, nam ze het geld om het in de zak van de knaap te steken. Maar hij herkende bij die vrouw alle kenmerken van valse vroomheid waarvoor zijn vader hem had gewaarschuwd en wilde het geld natellen ondanks haar protesten. Hij bevond dat er twee dukaten te kort waren: die had de vrome vrouw via een spleet doen terecht komen in een schuif die daartoe onder de tafel was gemaakt. Zo werd zijn vermoeden bevestigd. Aangemoedigd door het succes in deze zaak en door de bijval van zijn vader bekeek hij dit slag van mensen nauwgezetter dan voordien en maakte hij daarover zulke fijne grappen dat iedereen ervan opkeek. In al zijn handelingen liet hij zich leiden door deugd maar ... |
(37) … hij had zich daarover geen vreselijke voorstellingen gemaakt, zoals de stoïcijnen dat deden: hij was helemaal niet afkerig van eerbaar plezier. Het is waar dat vreugden van de geest zijn eerste belangstelling wegdroegen en dat die van het lichaam hem weinig raakten. Maar als hij betrokken werd bij dat soort van genietingen waaraan men zich in alle eer en deugd niet kan onttrekken, dan gedroeg hij zich afstandelijk en zonder zijn gemoedsrust te verstoren, iets wat hij boven alle denkbare dingen verkoos. Maar wat ik nog het meest in hem bewonder: hoewel geboren en opgevoed te midden van een ruw volk dat aan de oorsprong ligt van het bijgeloof, heeft hij hun bitterheid niet ingeademd en wist hij zijn geest te zuiveren van die onware opvattingen waarvan zovelen zijn doordrongen. Hij was helemaal genezen van die flauwe en belachelijke opvattingen die de joden over God hebben. Het was een man die de finesses van de ware filosofie kende en, naar het oordeel van de meest bekwame koppen van onze eeuw, die ook het best in de praktijk bracht: zo een man, zeg ik, nam zich in acht om zich over God voorstellingen te vormen zoals het volk dat deed. Maar hierover noch Mozes geloven, noch profeten die, zoals hij stelde, zich aanpasten aan de grofheid van het volk, is dat een reden ... |
(38) … om hem te veroordelen? Ik heb de meeste filosofen gelezen en ik verzeker met de hand op het hart dat er geen zijn die mooiere ideeën hebben ontwikkeld over God dan diegene die wijlen Mijnheer de Spinoza ons geeft in zijn geschriften. Hij zegt: ‘Hoe beter we God kennen, hoe beter we meester zijn van onze passies. Het is in die kennis, waarin we perfecte gemoedsrust en ware liefde tot God vinden, dat ons heil berust, namelijk gelukzaligheid en vrijheid’. Dat zijn de belangrijkste punten waarvan onze filosoof leert dat ze door de rede zijn gedicteerd over het werkelijk leven en het hoogste goed van de mens. Vergelijk die met de dogma’s van het Nieuwe Testament en u zal merken dat dit helemaal op hetzelfde neerkomt. De wet van Jezus Christus leidt ons tot de liefde tot God en de naaste en dat is precies waartoe ook de rede ons aanzet, naar de mening van Mijnheer de Spinoza, waaruit dan ook makkelijk is af te leiden dat de reden waarom Sint-Paulus de christelijke religie redelijk noemt (a), ... ---- (a) Romeinen, 11, 5, v. 1 |
(39) … is, dat de rede die heeft voorgeschreven en er de basis van vormt. Dat heet dan een redelijke religie. Die omvat, naar Origines, alles wat onder de macht van de rede valt. Voeg daar nog aan toe dat een kerkvader stelt (b) dat we moeten leven en handelen volgens de regels van de rede. Ziehier de principes die onze filosoof volgde, daarin gesteund door de kerkvaders en de Schrift. Hij werd niettemin veroordeeld, maar dat gebeurde kennelijk door lieden die er belang bij hebben zich in te zetten tegen de rede of die haar nooit hebben gekend. Ik maak deze kleine uitweiding om oprechte mensen aan te sporen het juk af te schudden van nijdassen en schijngeleerden die de reputatie van fatsoenlijke lieden niet kunnen accepteren en hen onterecht ideeën toedichten die weinig in overeenstemming zijn met de waarheid. Om terug te keren tot Mijnheer de Spinoza, hij betoogde zo boeiend en maakte zo’n treffende vergelijkingen dat hij ongemerkt iedereen voor zijn mening won. Hij overtuigde zonder dat hij zich moeite gaf om beleefd te praten … ---- (a) Zie over deze passus Erasmus in zijn aantekeningen. (vert: behoort bij blz. 38) (b) Theophrastes |
(40) … en evenmin sierlijk. Hij drukte zich zo helder uit en zijn betoog was zo overgoten met gezond verstand dat iedereen die hem beluisterde tevreden was. Door deze mooie talenten kregen tal van redelijke mensen zin om hem thuis op te zoeken. Op gelijk welk moment trof men hem gelijkmoedig en goedgeluimd aan. Geen van zijn bezoekers die hem niet een bijzondere vriendschap betoonde: maar omdat er niets zo verholen is als een mensenhart stelde men achteraf vast dat de meeste van die vriendschapsbetuigingen onoprecht waren. Zij die hem het meest waren verschuldigd, hebben hem zonder enige aanleiding, niet in schijn en niet in werkelijkheid, behandeld op de meest abjecte manier. Die onoprechte vrienden die hem ogenschijnlijk bewonderden, verscheurden hem onderhands ofwel om machthebbers te behagen die niet houden van mensen die nadenken ofwel om zich een reputatie te verwerven door die te belagen. Toen hij op een dag vernam dat een van zijn grootste bewonderaars probeerde het volk en de magistraten tegen hem op te ruien, antwoordde hij zonder enige emotie: ‘Het is niet van vandaag dat de waarheid duur wordt betaald; het zal vast niet door kwaadsprekerij zijn dat ik haar opgeef.’ |
(41) Ik zou wel eens willen weten of men ooit meer vastberadenheid heeft gezien of meer pure deugd? Was er ooit een van zijn vijanden die iets deed dat ook maar dicht in de buurt kwam van zo ’n gematigdheid? Maar ik begrijp al te goed dat zijn ongeluk erin bestond al te goed en al te veel door rede verlicht te zijn. Hij heeft voor de hele wereld onthuld wat men verborgen wilde houden. Hij heeft de sleutel van het Tabernakel (a) gevonden daar waar men slechts ijdele mysteries aantrof. Dat is precies de reden waarom hij, fatsoenlijk als hij was, niet kon leven in veiligheid. Onze filosoof behoorde niet tot die gestrenge lieden die tegen het huwelijk aankeken als een hinderpaal voor het filosoferen, maar hij huwde toch niet, hetzij hij beducht was voor het moeilijk karakter van een vrouw, hetzij hij verkoos zich volledig te wijden aan de filosofie en aan de liefde tot de waarheid. Hij genoot geen stevige gezondheid en zijn grote werkkracht werkte zijn zwakheid nog in de hand, want ... ---- (a) allusie op het Tractatus Theologico-Politicus, in het Frans vertaald als La Clef du tabernacle. |
(42) … er is niets dat makkelijker verzwakt dan gebrek aan slaap. Zijn ongemakken hielden nauwelijks op door een kwaadaardige, lichte maar slepende koorts die hij tijdens zijn meditaties had opgelopen. Hij sleepte zich de laatste jaren van zijn leven voort en nam er afscheid van in het midden van zijn loop. Geboren in het jaar 1632 en uit het leven verscheiden op 21 februari 1677, werd hij dus ongeveer 45 jaar. Hij had een gemiddelde lichaamslengte, goed geproportioneerde gelaatstrekken, een donkerbruine huid, zwart krulhaar, wenkbrauwen van dezelfde kleur, kleine, zwarte, fonkelende ogen, kortom een aangename fysionomie en het opzicht van een Portugees. Wat de intelligentie betreft: die was aanzienlijk en diepgravend en hij had een aangenaam karakter. Hij wist zijn grappen zo goed te kruiden dat ook de meest lichtgeraakte en de meest stuurse mensen er toch een bijzondere charme in vonden. Zijn leven was kort maar toch kan worden gezegd dat het bijzonder doorleefd was: hij had het ware goed verworven dat in de deugd is gelegen en hem bleef niets te wensen over na de grote roem ... |
(43) … die hij door zijn diepgang van zijn kennis had verworven. Nuchterheid, geduld en waarachtigheid waren slechts de minste van zijn deugden. Hij had het geluk te overlijden op het toppunt van zijn roem die door geen enkele vlek was bezoedeld. De wijze en geleerde wereld liet hij achter met spijt voor het verlies van een licht dat hun niet minder nuttig was dan het licht van de zon. Hij kende weliswaar niet het geluk om het einde te mogen beleven van de laatste oorlogen, waardoor de heren van de Staten Generaal weer de teugels in handen kregen van hun staat, die ze eerder half hadden verloren door het lot der wapenen of door slechte beslissingen. Het was voor hem geen kleine meevaller om te ontsnappen aan de storm die zijn vijanden voor hem achter de hand hielden. Ze hadden hem immers bij het volk gehaat gemaakt omdat hij middelen had aangereikt om hypocrisie te onderscheiden van werkelijke vroomheid en om bijgeloof de kop in te drukken. Onze filosoof mag zich dus niet alleen gelukkig achten om zijn roemrijk leven maar ook om de omstandigheden van zijn dood, die hij onvervaard in de ogen keek, zoals we weten van diegenen die erbij aanwezig waren: het was net of hij blij was ... |
(44) … om zich te offeren voor zijn vijanden opdat hun nagedachtenis niet door zijn vermoording zou worden besmeurd. Wij zijn het, wij die overblijven, die te beklagen zijn: dat zijn al diegenen die door zijn geschriften zijn gelouterd en voor wie zijn aanwezigheid ook een grote hulp was op weg naar de waarheid. Hij heeft het lot dat alle leven is beschoren niet kunnen ontlopen. Laten we daarom proberen zijn voetsporen te drukken of tenminste, als we die niet kunnen navolgen, om hem in eer te houden door bewondering en lof. Dat is het wat ik de trouwe vrienden aanbeveel en ook om zijn voorschriften en inzichten te volgen en dat ze die altijd voor ogen zouden hebben als een leidraad voor hun handelen. Wat wij in alle grote mannen beminnen en waarderen, leeft en zal blijven leven in alle eeuwen. De meesten van hen die hun leven doorbrachten in obscuriteit en zonder roem, zijn begraven in duisternis en vergetelheid. Baruch de Spinoza zal blijven leven in de herinnering van ware geleerden en in hun geschriften, een Tempel van Onsterfelijkheid. EINDE |
(45) Catalogus van de werken van Mijnheer de Spinoza Renati Des-Cartes Principiorum Philosophiae, more geometrico demonstratae, per Benedictum De Spinosa Amstelodamensem. Acceserunt ejusdem Cogitata Metaphysica &c Amst. apud Johan. Rieuwerts, 1663, 4° Tractatus Theologico-Politicus &c, Hamburgi, apud Henricum Kunrath, 1740, 4°. Dit werk werd herdrukt onder de titel Danielis Hensii P.P. Operum Historicorum Collectio prima. Editio secunda &c Lugd. Batav. apud Isaacum Herculis, 1673, 8°. Deze uitgave is correcter dan die in quarto, die de eerste is. B.D.S. Opera Posthuma, 1677, 4° Apologie van Benedictus de Spinosa, waarin hij zijn vertrek uit de synagoge rechtvaardigt. Die apologie werd geschreven … |
(46)
… in het Spaans en is nooit gedrukt. Traktaat over de Iris of over de Regenboog, die hij in het vuur wierp. De Pentateuch, vertaald in het Hollands, die hij ook in het vuur heeft geworpen. Behalve de bovengenoemde werken waarvan Mijnheer de Spinoza waarachtig de auteur is, heeft men ook volgende werken aan hem toegeschreven: Lucii Antistii Constantis De Jure Ecclesiasticorum, Liber singularis &c. Alethopoli, apud Cajum Valerium Pennatum, 1665, 8°. Mijnheer de Spinoza heeft zijn beste vrienden verzekerd dat hij niet de auteur was van dat boek. Men heeft het toegeschreven aan Mijnheer Lodewijk Meyer, geneesheer in Amsterdam, aan Mijnheer Hermanus Schelius en aan Mijnheer Van Den Hooft, die zich in de Verenigde Provinciën liet opmerken door zijn ijver tegen het stadhouderschap. Alles wijst uit dat deze laatste er de auteur van is en dat hij het boek schreef uit wraak tegen de Hollandse dominees, die grote aanhangers waren van het Huis van Oranje en die voortdurend op de kansel van leer trokken tegen pensionaris Mijnheer De Wit. Philosophia Sacrae Scriputurae Interpres, Exercitatio Paradoxa, Elutheropoli, 1666, 4° . De openbare mening … |
(47) … schrijft dit werk toe aan Mijnheer Lodewijk Meyer. Dit traktaat werd herdrukt onder de titel Danelii Heinsii P.P. Operum Historicorum Collectio Secunda, Lugd. Batavo apud Isaacum Herculis, 1673, 8°. Alle werken van Mijnheer de Spinoza, ook diegene die hem worden toegeschreven, zijn in Hollands vertaald door Jan Hendrik Glasmaker, de Perrot d’ Ablancourt van Holland. Alleen het Tractatus Theologico-Politicus is vertaald in het Frans. Zie blz. 25 van La Vie de Mr. de Spinosa. Een leerling van Mijnheer de Spinoza, Abraham Jan Cuffeler, heeft een boek over logica geschreven volgens de principes van zijn leermeester. Het draagt als titel: Specimen Artis Ratiocinadi Naturalis et Artificialis ad Pantosophiae Principia Manuducens, Hamburgi, apud Henricum Kunrath, 1684, 8° |