SPINOZA (Benoît de), juif de naissance, et puis déserteur du judaïsme, et enfin athée, était d’Amsterdam. Il a été un athée de système, et d’une méthode toute nouvelle, quoique le fond de sa doctrine lui fût commun avec plusieurs autres philosophes anciens et modernes, européens et orientaux (A). À l’égard de ces derniers on n’a qu’à lire ce que je rapporte dans la remarque (D) de l’article du Japon, et ce que je dis ci-dessous concernant la théologie d’une secte de Chinois (B). Je n’ai pu apprendre rien de particulier touchant la famille de Spinoza ; mais on a lieu de croire qu’elle était pauvre et très-peu considérable (C). Il étudia la langue latine sous un médecin (a) qui l’enseignait à Amsterdam, et il s’appliqua de fort bonne heure à l’étude de la théologie (b), et y employa plusieurs années ; après quoi il se consacra tout entier à l’étude de la philosophie. Comme il avait l’esprit géomètre, et qu’il voulait être payé de raison sur toutes choses, il comprit bientôt que la doctrine des rabbins n’était pas son fait : de sorte qu’on s’aperçut aisément qu’il désapprouvait le judaïsme en plusieurs articles ; car c’était un homme qui n’aimait pas la contrainte de la conscience, et grand ennemi de la dissimulation : c’est pourquoi il déclara librement ses doutes et sa croyance. On dit que les juifs lui offrirent de le tolérer, pourvu qu’il voulût accommoder son extérieur à leur cérémonial, et qu’ils lui promirent même une pension annuelle ; mais qu’il ne put se résoudre à une telle hypocrisie. Il ne s’aliéna néanmoins que peu à peu de leur synagogue ; et peut-être aurait-il gardé plus longtemps quelques mesures avec eux, si en sortant de la comédie il n’eût été attaqué traîtreusement par un juif, qui lui donna un coup de couteau. La blessure fut légère ; mais il crut que l’intention de l’assassin avait été de le tuer. Dès lors il rompit entièrement avec eux, et ce fut la cause de son excommunication. J’en ai recherché les circonstances sans avoir pu les déterrer (c). Il composa en espagnol une apologie de sa sortie de la synagogue. Cet écrit n’a point été imprimé ; on sait pourtant qu’il y mit beaucoup de choses qui ont ensuite paru dans son Tractatus Theologico-Politicus (d), imprimé à Amsterdam (e), l’an 1670, livre pernicieux et détestable, où il fit glisser toutes les semences de l’athéisme qui se voit à découvert dans ses Opera posthuma. M. Stoupp insulte mal à propos les ministres de Hollande, sur ce qu’ils n’avaient pas répondu au Tractatus Theologico-Politicus (D). Il n’en parle pas toujours pertinemment (E). Lorsque Spinoza se fut tourné vers les études philosophiques, il se dégoûta bientôt des systèmes ordinaires, et trouva merveilleusement son compte dans celui de M. Descartes (f). Il se sentit une si forte passion de chercher la vérité (F), qu’il renonça en quelque façon au monde pour mieux vaquer à cette recherche. Il ne se contenta pas de s’être débarrassé de toutes sortes d’affaires, il abandonna aussi Amsterdam, à cause que les visites de ses amis interrompaient trop ses spéculations. Il se retira à la campagne, il y médita tout à son aise, il y travailla à des microscopes et à des télescopes. Il continua cette vie après qu’il se fut établi à la Haye ; et il se plaisait tellement à méditer, et à mettre en ordre ses méditations, et à les communiquer à ses amis, qu’il ne donnait que très-peu de temps à récréer son esprit, et qu’il laissait quelquefois passer trois mois tout entiers sans mettre le pied hors de son logis. Cette vie cachée n’empêchait pas le vol de son nom et de sa réputation.
____ (a) Nommé François Van den Ende. Notez que M. Kortholt, dans la préface de la IIe. édition du Traité de monsieur son père, de Tribus Impostoribus, dit qu’une fille enseigna le latin à Spinoza, et qu’elle se maria ensuite avec M. Kerkering, qui était son disciple en même temps que Spinoza. (b) Voyez la rem. (F). (c) Tiré d'un Mémoire communiqué au libraire. (d) Voyez le livre de M. Van Til, ministre et professeur en théologie à Dordrecht, intitulé, Het Voorhof der Heidenen voor de Ougeloovigen geopent. Le Journal de Leipsic, 1695, pag. 393, en parle. (e) Et non pas à Hambourg, comme on a mis dans le titre. (f) Præfat. Operum posthum. |
SPINOZA (Benedictus de), geboren als jood, vervolgens verzaker van het judaïsme en ten slotte atheïst, was van Amsterdam. Hij was een systeem-atheïst en dit volgens een volledig nieuwe methode, ook al was de basis van zijn filosofie gelijklopend met die van nogal wat andere oude en moderne filosofen, Europese zowel als Oosterse. Wat die laatsten betreft volstaat het te lezen wat ik vermeld heb in aanmerking (D) bij het artikel over Japan en wat ik hierna vertel over de theologie van een Chinese sekte (B). Over de familie van Spinoza heb ik geen bijzonderheden kunnen opsporen maar er is reden om aan te nemen dat die arm was en van weinig aanzien. Hij studeerde Latijn bij een geneesheer (a) die hem onderwees in Amsterdam. Hij begon al op erg jonge leeftijd theologie (b) te studeren en besteedde er verscheidene jaren aan. Nadien wijdde hij zich volledig aan de studie van de filosofie. Hij had een geometrische geest en wilde alles bewezen zien. Hij begreep al snel dat de leer van de rabbijnen niet zijn ding was: het viel snel op dat hij heel wat geloofspunten van het judaïsme afwees, want het was een man die niet hield van gewetensdwang en erg afkerig was van veinzerij: daarom maakte hij openlijk zijn twijfels en opvattingen bekend. Men vertelt dat de joden aanboden om hem te tolereren, op voorwaarde dat hij zijn gedrag wilde afstemmen op hun religieuze gebruiken en dat ze hem zelfs een pensioen aanboden: maar met een dergelijke hypocrisie kon hij geen vrede nemen. Hij verwijderde zich evenwel maar stapsgewijs van de synagoog. Mogelijk zou hij wel wat langer met hen in contact zijn gebleven, als hij niet, bij het verlaten van het theater, laffelijk was aangerand door een jood die hem met een mes stak. De verwonding was verwaarloosbaar, maar hij was ervan overtuigd dat de jood hem wilde vermoorden. Vanaf dat ogenblik brak hij volledig met hen en dat was de oorzaak van zijn excommunicatie. Ik heb de omstandigheden ervan opgespoord maar kon ze niet aan de weet komen (c). Hij schreef in het Spaans een apologie over zijn vertrek uit de synagoog. Dit geschrift werd niet gedrukt. Het is evenwel bekend dat hij er veel in opnam wat nadien werd gepubliceerd in zijn Tractatus Theologico-Politcus (d), gedrukt in Amsterdam in 1670, een verderfelijk en afschuwelijk boek, waarin hij al het zaad van het atheïsme zaaide dat open en bloot te lezen staat in zijn Opera posthuma. Mijnheer Stouppe beschuldigt wel zeer onterecht de Hollandse dominees als zouden die niet hebben geantwoord op het Tractatus Theologico-Politicus (D). Hij spreekt hierover niet altijd op relevante wijze (E). Toen Spinoza zich toelegde op de studie van de filosofie kreeg hij al vlug genoeg van de traditionele stelsels en kwam wonderwel aan zijn trekken met de filosofie van Mijnheer Descartes (f). Hij voelde in zich zo’n grote passie om de waarheid te zoeken (F) dat hij in zekere zin aan de wereld verzaakte om meer tijd te hebben voor deze zoektocht. Hij nam er geen vrede mee dat hij zich had verlost van allerlei beslommeringen, maar verliet ook Amsterdam omdat de bezoekjes van zijn vrienden zijn bespiegelingen al te veel verstoorden. Hij trok zich terug op het platteland waar hij rustig kon nadenken en werken aan microscopen en telescopen. Hij zette die levenswijze verder nadat hij zich metterwoon in den Haag had gevestigd. Hij vond zoveel plezier in zijn bespiegelingen, in het ordenen ervan en die te delen met zijn vrienden, dat hij maar weinig tijd besteedde aan ontspanning. Hij liet soms wel drie volle maanden voorbijgaan zonder een voet uit zijn huurkamer te zetten. Dit teruggetrokken leven belette niet dat zijn naam en reputatie een vlucht namen.
____ (a) Zijn naam was Frans Van den Ende. Merk op dat Mijnheer Kortholt in het voorwoord van de tweede editie van het traktaat van zijn vader de Tribus Impostoribus stelt, dat een meisje hem Latijn onderwees en dat die later Mijnheer Kerkering huwde die samen met Spinoza haar leerling was. (b) Zie aanmerking (F). (c) Ontleend aan een Mémoire medegedeeld aan de boekhandelaar-uitgever. (d) Zie het boek van Mijnheer van Til, predikant en professor in de theologie in Dordrecht, getiteld Het Voorhof der Heidenen voor de Ougeloovigen geopent. Het Journal de Leipsic, 1695, spreekt erover op blz. 393. (e) Dus niet in Hamburg zoals de titel vermeldt. (f) Voorwoord van de Opera Posthuma. |
Les esprits forts accouraient à lui de toutes parts (G). La cour palatine le souhaita, et lui fit offrir une chaire en philosophie à Heidelberg (H). Il la refusa comme un emploi peu compatible avec le désir qu’il avait de rechercher la vérité sans interruption. Il tomba dans une maladie lente qui le fit mourir à la Haye, le 21 de février 1677, à l’âge d’un peu plus de quarante-quatre ans (g). J’ai ouï dire que M. le prince de Condé, étant à Utrecht l’an 1673, le fit prier de le venir voir (h). Ceux qui ont eu quelques habitudes avec Spinoza, et les paysans du village où il vécut en retraite pendant quelque temps, s’accordent à dire que c’était un homme d’un bon commerce, affable, honnête, officieux, et fort réglé dans ses mœurs (I). Cela est étrange ; mais au fond il ne s’en faut pas plus étonner que de voir des gens qui vivent très-mal, quoiqu’ils aient une pleine persuasion de l’Évangile (i). Quelques personnes prétendent qu’il a suivi la maxime, Nemo repente turpissimus, et qu’il ne tomba dans l’athéisme qu’insensiblement, et qu’il en était fort éloigné l’an 1663, lorsqu’il publia la Démonstration géométrique des Principes de Descartes (k).
Il y est aussi orthodoxe sur la nature de Dieu que M. Descartes même ; mais il faut savoir qu’il ne parlait point ainsi selon sa persuasion (K). On n’a pas tort de penser que l’abus qu’il fit de quelques maximes de ce philosophe le conduisit au précipice. Il y a des gens qui donnent pour précurseur au Tractatus Theologico-Politicus l’écrit pseudonyme de Jure Ecclesiasticorum, qui fut imprimé l’an 1665 (L). Tous ceux qui ont réfuté le Tractatus Theologico-Politicus y ont découvert les semences de l’athéisme ; mais personne ne les a développées aussi nettement que le sieur Jean Bredenbourg (M). Il est moins facile de satisfaire à toutes les difficultés de cet ouvrage que de ruiner de fond en comble le système qui a paru dans ses Opera posthuma ; car c’est la plus monstrueuse hypothèse qui se puisse imaginer, la plus absurde et la plus diamétralement opposée aux notions les plus évidentes de notre esprit (N). On dirait que la Providence a puni d’une façon particulière l’audace de cet auteur, en l’aveuglant de telle sorte, que, pour fuir des difficultés qui peuvent faire de la peine à un philosophe, il se soit jeté dans des embarras infiniment plus inexplicables, et si sensibles que jamais un esprit droit ne sera capable de les méconnaître. Ceux qui se plaignent que les auteurs qui ont entrepris de le réfuter n’ont pas réussi confondent les choses : ils voudraient qu’on leur levât pleinement les difficultés sous lesquelles il a succombé (O) ; mais il leur devait suffire que l’on renversât totalement sa supposition, comme l’ont fait les plus faibles mêmes de ses adversaires (P). Il ne faut pas oublier que cet impie n’a point connu les dépendances inévitables de son système ; car il s’est moqué de l’apparition des esprits (l), et il n’y a point de philosophe qui ait moins de droit de la nier (Q). Il doit reconnaître que tout pense dans la Nature, et que l’homme n’est point la plus éclairée et la plus intelligente modification de l’Univers. Il doit donc admettre des démons. Toute la dispute de ses partisans sur les miracles n’est qu’un jeu de mots (R), et ne sert qu’à faire voir de plus en plus l’inexactitude de ces idées. Il mourut, dit-on, bien persuadé de son athéisme, et il prit des précautions pour empêcher qu’en cas de besoin son inconstance ne fût reconnue (S). S’il eût raisonné conséquemment, il n’eût pas traité de chimérique la peur des enfers (T). Ses amis prétendent que par modestie il souhaita de ne pas donner son nom à une secte (U). ---- (g) Tiré de la préface de ses Œuvres posthumes. Voyez la remarque (F). (h) Voyez la remarque (G). (i) Tiré du Mémoire communiqué au libraire. (k) Voici le titre de cet ouvrage : Renati Descartes Principiorum Philosophiæ pars I et II, more Geometrico demonstratæ per Benedictum de Spinoza Amstelodamensem. Accesserunt ejusdem Cogitata Metaphysica, in quibus difficiliores, quæ tam in parte Metaphysices generali, quam speciali occurrunt, quæstiones breviter explicantur. (l) Voyez ses lettres LVI et LVIII. |
Vanuit alle streken kwamen vrijgeesten hem opzoeken (G). Het Hof van de Palts wilde hem inhalen en liet hem een leerstoel in de filosofie in Heidelberg aanbieden (H). Hij weigerde die omdat hij die opdracht weinig verenigbaar achtte met zijn wens om ononderbroken naar de waarheid te zoeken. Hij werd getroffen door een slepende ziekte die op 21 februari 1677
in den Haag zijn overlijden veroorzaakte op de leeftijd van ongeveer 44 jaar (g). Ik heb horen vertellen dat Mijnheer de Prins van Condé, die in 1673 in Utrecht was, hem het verzoek liet overmaken om langs te komen (h). Zij die enige omgang hebben gehad met Spinoza en de boeren van het dorp waar hij zich enige tijd had teruggetrokken, zijn het erover eens te stellen dat hij in de omgang een aangename man was, minzaam, fatsoenlijk, ongedwongen en van geregelde zeden (i). Dat is merkwaardig, maar eigenlijk moet men zich hierover niet meer verbazen dan wanneer men lieden ziet die een slecht leven leiden, hoewel ze volkomen van het evangelie zijn overtuigd. Enkele mensen beweren dat hij de stelregel volgde ‘nemo repente turpissimus’ (Vert.: Niemand wordt op stel en slag een schurk van formaat) en dat hij bijna zonder het te merken in atheïsme verviel en dat hij er in 1663, toen hij de geometrische bewijsvoering schreef van de Principes van Descartes, nog ver van verwijderd was (k). Hij is daarin over de natuur van God even rechtzinnig als Descartes zelf: maar men moet weten dat hij hier niet zijn eigen mening uitsprak. Men heeft het niet verkeerd voor als men denkt dat hij enkele beweringen van die filosoof misbruikte en zo de afgrond bereikte. Als voorloper van het Tractatus Theologico-Politicus verwijzen sommigen naar het pseudonieme de Jure Ecclesiasticorum, gedrukt in 1665 (L). Allen die het Tractatus Theologico-Politicus hebben weerlegd, hebben er het zaad van het atheïsme in gevonden, maar niemand heeft dat zo duidelijk aan het licht gebracht als Johannes Bredenburg (M). Het is minder makkelijk om aan alle moeilijkheden van dat werk het hoofd te bieden dan het systeem, als gepubliceerd in zijn Opera posthuma, van beneden tot boven onderuit te halen: want dat is de meest monsterlijke hypothese die men zich kan indenken, de meest absurde ook en in hoge mate diametraal tegengesteld aan de meest evidente begrippen van onze geest. Het is net alsof de voorzienigheid op bijzondere wijze de driestheid van deze auteur heeft bestraft door hem zo te verblinden dat hij moeilijkheden die een filosoof parten kunnen spelen, ontweek om dan terecht te komen in oneindig meer duistere problemen, zo evident dat een zinnige geest die nooit zal kunnen miskennen. Zij die er zich over beklagen dat auteurs die moeite deden om hem te weerleggen er niet in zijn geslaagd, verwarren de dingen: ze zouden wensen dat ze alle moeilijkheden waaronder hij bezweek voor hen zouden oplossen, maar ze mogen al tevreden zijn dat ze zijn hypothese volledig onderuit haalden, zoals trouwens zijn zwaksten tegenstanders al deden (P). Men mag niet vergeten dat deze goddeloze geen benul had van de onvermijdelijke gevolgen van zijn systeem. Zo dreef hij de spot met geestverschijningen (I) maar er is geen filosoof die minder recht heeft om die te ontkennen (Q). Hij moet toegeven dat in de natuur alles denkt en dat de mens niet de meest verlichte en meest intelligente modificatie is van het universum. Hij moet dus wel het bestaan van demonen erkennen. Het hele dispuut van zijn volgelingen over mirakels is niet meer dan een woordenspel en illustreert meer en meer de onjuistheid van zijn ideeën. Hij stierf, zegt men, in de volle overtuiging van zijn atheïsme en nam voorzorgsmaatregelen om te beletten, in voorkomend geval, dat zijn onstandvastigheid bekend zou raken (S). Als hij consequent had geredeneerd, dan had hij de angst voor de hel niet afgedaan als een hersenspinsel (T). Zijn vrienden beweren dat het uit bescheidenheid was dat hij zijn naam niet wilde geven aan een sekte (U). ---- (g) Ontleend aan het voorwoord van zijn Postume geschriften. Zie aanmerking (F). (h) Zie aanmerking (G). (i) Ontleend aan de Mémoire medegedeeld aan de boekhandelaar-uitgever. (k) Ziehier de titel van het werk: Renati Descartes Principiorum Philosophiæ pars I et II, more Geometrico demonstratæ per Benedictum de Spinoza Amstelodamensem. Accesserunt ejusdem Cogitata Metaphysica, in quibus difficiliores, quæ tam in parte Metaphysices generali, quàm speciali occurrunt, quæstiones breviter explicantur. (l) Zie Brieven LVI en LVII. |
Il n’est pas vrai que ses sectateurs soient en grand nombre. Très peu de personnes sont soupçonnées d’adhérer à sa doctrine ; et parmi ceux que l’on soupçonne, il y en a peu qui l’aient étudiée ; et entre ceux-ci, il y en a peu qui l’aient comprise, et qui n’aient été rebutés des embarras et des abstractions impénétrables qui s’y rencontrent (m). Mais voici ce que c’est : à vue de pays on appelle spinozistes tous ceux qui n’ont guère de religion, et qui ne s’en cachent pas beaucoup. C’est ainsi qu’en France on appelle sociniens tous ceux qui passent pour incrédules sur les mystères de l’Évangile, quoique la plupart de ces gens-là n’aient jamais lu ni Socin ni ses disciples. Au reste, il est arrivé à Spinoza ce qui est inévitable à ceux qui font des systèmes d’impiété : ils se couvrent contre certaines objections, mais ils s’exposent à d’autres difficultés plus embarrassantes. S’ils ne peuvent se soumettre à l’orthodoxie, s’ils aiment tant à disputer, il leur serait plus commode de ne point faire les dogmatiques. Mais de toutes les hypothèses d’athéisme, celle de Spinoza est la moins capable de tromper ; car, comme je l’ai déjà dit, elle combat les notions les plus distinctes qui soient dans l’entendement de l’homme. Les objections naissent en foule contre lui ; et il ne peut faire que des réponses qui surpassent en obscurité la thèse même qu’il doit soutenir (n). Cela fait que son poison porte avec soi son remède. Il aurait été plus redoutable, s’il avait mis toutes ses forces à éclaircir une hypothèse qui est fort en vogue parmi les Chinois (X), et très-différente de celle dont j’ai parlé dans la seconde remarque de cet article. Je viens d’apprendre une chose assez curieuse, c’est que depuis qu’il eut renoncé à la profession du judaïsme, il professa ouvertement l’Évangile, et fréquenta les assemblées des mennonites, ou celles des arminiens d’Amsterdam (o). Il approuva même une confession de foi qu’un de ses intimes amis lui communiqua (Y). Ce qu’on dit de lui dans la suite du Ménagiana est si faux (Z), que je m’étonne que les amis de M. Ménage ne s’en soient pas aperçus. M. de Vigneul-Marville leur eût fait supprimer cela s’il eût eu part à l’édition de l’ouvrage ; car il a fait savoir au public qu’on a sujet de douter de la vérité de ce fait (p). Les motifs qu’il allègue de son doute sont très-raisonnables. Il ne se serait pas trop avancé s’il eût pris la négative avec un ton décisif. Nous marquerons une faute qu’il a faite dans la même page (AA). Disons quelque chose sur les objections que j’ai proposées contre le système de Spinoza. J’y pourrais joindre un très-ample supplément, si je ne considérais qu’elles n’étaient déjà que trop longues, vu la nature de mon ouvrage : ce n’est point ici le lieu d’engager une dispute réglée ; il m’a dû suffire d’étaler des observations générales qui attaquassent le spinozisme par le fondement, et qui fissent voir que c’est un système qui porte sur une supposition si étrange, qu’elle renverse la plupart des notions communes qui servent de règle dans les discussions philosophiques. Combattre ce système par son opposition aux axiomes les plus évidents et les plus universels que l’on ait eus jusqu’ici est sans doute une très-bonne manière de l’attaquer, quoique peut-être elle soit moins propre à guérir les vieux spinozistes, que si on leur faisait connaître que les propositions de Spinoza sont opposées les unes aux autres. Ils sentiraient beaucoup moins le poids de la prévention, s’ils étaient forcés de convenir que cet homme-là ne s’accorde pas toujours avec lui-même ; qu’il prouve mal ce qu’il doit prouver ; qu’il laisse sans preuve ce qui en avait besoin ; qu’il n’est point juste dans ses conclusions, etc.
___ (m) C’est pour cela qu’il y a des gens qui croient qu’il ne faut pas le réfuter. Voyez les Nouvelles de la République des Lettres, juin 1684, art. VI, pag. m. 388, 389. (n) Consultez ses Lettres, vous verrez que ses réponses n'ont presque jamais de rapport à l'état de la question. (o) Voyez la remarque (I). (p) Vigneul-Marville, Mélanges, pag. 320, édition de Hollande. |
Het is onjuist dat zijn volgelingen talrijk waren. Er zijn maar weinig personen die worden verdacht zijn doctrine aan te hangen. Van hen die men ervan verdenkt, hebben maar enkelen haar bestudeerd en onder deze laatsten zijn er maar weinigen die haar hebben begrepen en die niet werden afgeschrikt door de moeilijkheden en de onbegrijpelijke abstracties die men erin terugvindt (m). Maar het zit zo: door de bank noemt men spinozisten al diegenen die niet erg religieus zijn en die geen moeite doen om dat te verstoppen. Zo is het gebruikelijk dat men in Frankrijk socinianen noemt al wie geen geloof hecht aan de mysteries van het Evangelie, hoewel het merendeel van die lui noch Socinus, noch zijn leerlingen hebben gelezen. Voor het overige is Spinoza overkomen wat onvermijdelijk het lot is van wie goddeloze systemen ontwerpt: ze dekken zich in tegen bepaalde bezwaren, maar ze stellen zich bloot aan andere nog meer vervelende problemen. Als ze zich niet houden aan orthodoxie, als ze zo graag disputeren dan zou het hen heel wat makkelijker uitvallen om zich niet dogmatisch op te stellen. Maar van alle atheïstische hypotheses is die van Spinoza het minst van aard om mensen om de tuin te leiden. Want, zoals ik al stelde, ze druist in tegen de meest onderscheiden noties van het verstand. Een massa bezwaren duiken tegen hem op en hij kan slechts antwoorden bedenken die in duisterheid de hypothese die hij moet verdedigen nog overtreffen (n). Op die wijze colporteert zijn gif meteen ook het tegengif. Hij zou heel wat gevaarlijker zijn geweest als hij al zijn krachten had gewijd aan het verhelderen van een hypothese die erg populair is bij de Chinezen (X) en zeer verschilt van die waarover ik in de tweede aanmerking bij dit artikel heb gesproken. Ik verneem net een nogal merkwaardige zaak. Nadat hij het judaïsme verzaakte, zou hij openlijk het Evangelie hebben beleden en zou hij vergaderingen van mennonieten hebben bezocht of die van de Arminianen van Amsterdam (o). Een geloofsbelijdenis die een van zijn intieme vrienden hem bezorgde, zou hij hebben bijgetreden (Y). Wat men over hem zegt in een aflevering van de Ménagiana is zo fout (Z), dat het me verbaast dat de vrienden van Mijnheer Ménage dat niet in de gaten hadden. Mijnheer de Vigneul-Marville had dat zeker laten verwijderen als hij had meegewerkt aan de editie van dat werk, want hij liet het publiek weten dat er reden is om over de waarheid van dat feit te twijfelen (p). De motieven die hij voor zijn twijfel aanvoert, zijn zeer aannemelijk. Het zou niet gewaagd zijn geweest als hij zijn ontkenning met wat meer klem had gesteld. We merken trouwens op dezelfde blz. nog een fout van hem (AA). Laten we nog iets vertellen over de bezwaren die ik opperde tegen het systeem van Spinoza. Ik zou daar nog een zeer uitvoerige aanmerking kunnen aan toevoegen, als ik niet bedenk dat die nu al veel te uitvoerig zijn, rekening gehouden met de aard van mijn boek: het is hier vast niet de plek om een dispuut in regel te ontketenen. Ik heb vrede moeten nemen met het aanvoeren van algemene bezwaren die het spinozisme bij de wortel aanpakken en die aantonen dat het een systeem is dat steunt op een zo vreemde veronderstelling die de meeste van de algemene opvattingen, die als regel gelden in filosofische discussies, verdraaien. Dit systeem bestrijden omwille van zijn tegenstrijdigheid met de meest evidente en universele axioma’s die er totnogtoe waren, is ongetwijfeld een goede manier om het te bestrijden, hoewel misschien minder geschikt om de oude spinozisten te genezen, dan wanneer men hen zou te kennen geven dat de stellingen van Spinoza elkaar tegenspreken. Ze zouden minder de druk van de vooringenomenheid voelen wanneer ze ertoe zouden worden gedwongen om te aanvaarden dat die man zichzelf tegenspreekt, dat hij niet afdoende bewijst wat hij moet bewijzen, dat hij geen bewijs levert waar er een nodig is, dat hij fout concludeert, enz.
____ (m) Om die reden zijn er sommigen die menen dat hij niet moet worden weerlegd. Zie les Nouvelles de la Republique des lettres, juni 1648, art. VI, blz. 388,389. (n) Raadpleeg zijn brieven, je zal merken dat zijn antwoorden bijna nooit betrekking hebben op de gestelde vraag. (o) Zie aanmerking (l) (p) Vigneul-Marville, Mélanges, blz. 320, editie van Holland. |
Cette méthode de l’attaquer par les défauts absolus (q) de son ouvrage, et par les défauts relatifs de ses parties comparées les unes avec les autres, a été très-bien employée dans quelques-uns des ouvrages qui l’ont réfuté (r). Je viens d’apprendre que l’auteur d’un petit livre flamand imprimé depuis quelques jours (BB) s’en est servi avec force et avec adresse. Mais parlons du supplément que je veux donner. Il consiste dans un éclaircissement sur l’objection que j’ai empruntée de l’immutabilité de Dieu (CC), et dans l’examen de la question s’il est vrai, comme l’on m’a dit que plusieurs personnes le prétendent, que je n’ai nullement compris la doctrine de Spinoza (DD). Cela serait bien étrange puisque je ne me suis attaché qu’à réfuter la proposition qui est la base de son système, et qu’il exprime le plus clairement du monde. Je me suis borné à combattre ce qu’il établit nettement et précisément comme son premier principe ; savoir que Dieu est la seule substance qu’il y ait dans l’Univers, et que tous les autres êtres ne sont que des modifications de cette substance. Si l’on n’entend pas ce qu’il veut dire par-là, c’est sans doute parce qu’il a joint aux mots une signification toute nouvelle, sans en avertir ses lecteurs. C’est un grand moyen de devenir inintelligible par sa propre faute. S’il y a quelque terme qu’il ait pris dans un sens nouveau et inconnu aux philosophes, c’est apparemment celui de modification. Mais de quelque façon qu’il le prenne, il ne saurait éviter qu’on ne le confonde. C’est ce que l’on pourra voir dans une remarque de cet article (s). Ceux qui voudront bien examiner les objections que j’ai proposées s’apercevront facilement que j’ai pris le mot de modalité dans le sens qu’il doit avoir, et que les conséquences que j’ai tirées, et les principes que j’ai employés pour combattre ces conséquences, s’accordent juste avec les règles du raisonnement. Je ne sais s’il est nécessaire que je dise que l’endroit par où j’attaque, et qui m’a paru toujours très-faible, est celui que les spinozistes se soucient le moins de défendre (EE). Je finis par dire que plusieurs personnes m’ont assuré que sa doctrine, considérée même indépendamment des intérêts de la religion, a paru fort méprisable aux plus grands mathématiciens de notre temps (t). On croira cela facilement, si l’on se souvient de ces deux choses : l’une, qu’il n’y a point de gens qui doivent être plus persuadés de la multiplicité des substances que ceux qui s’appliquent à la considération de l’étendue ; l’autre, que la plupart de ces messieurs admettent du vide. Or il n’y a rien de plus opposé à l’hypothèse de Spinoza que de soutenir que tous les corps ne se touchent point ; et jamais deux systèmes n’ont été plus opposés que le sien et celui des atomistes. Il est d’accord avec Épicure en ce qui regarde la réjection de la Providence, mais dans tout le reste leurs systèmes sont comme le feu et l’eau. Je viens de lire une lettre (v) où l’on débite qu’il a demeuré quelque temps dans la ville d’Ulm, que le magistrat l’en fit sortir parce qu’il y répandait sa doctrine pernicieuse, et que c’est là même qu’il commença son Tractatus Theologico-Politicus. Je doute beaucoup de tout cela. L’auteur de la lettre ajoute que son père, dans le temps qu’il était encore protestant, était fort ami de Spinoza, et que ce fut par ses soins principalement que ce rare génie abandonna la secte des juifs.
---- (q) On entend par ce mot les défauts qui ne viennent point de ce que Spinoza est contraire aux maximes généralement reconnues pour véritables par les autres philosophes. (r) Voyez l’Anti-Spinoza de Wittichius, ou les extraits qu’on en donne dans le Journal de Leipsic, 1690, pag. 346 et suiv., et dans le tome XXIII de la Bibliothèque universelle, pag. 323 et suiv. (s) La remarque (DD). (t) On m’a nommé entre autres MM. Huygens, Leibnitz, Newton, Bernoulli, Fatio. (v) Elle est dans le Mercure Galant du mois de septembre 1702, et a été écrite par un officier de l'armée de l'électeur de Bavière. Cet officier marque qu’au premier jour il donnera l’Histoire métallique des Empereurs ottomans, depuis la fondation de cet empire, que c'est un ouvrage auquel il travaille depuis vingt-deux ans, et qu'il le fera imprimer à Genève. Il dit aussi qu'il entreprend une traduction de Quinte Curce en turc, qu'on lui a fait demander d'Andrinople. |
Deze methode om hem aan te vallen via de absolute tekorten (q) van zijn werk en via de relatieve tekorten van de onderdelen ervan, onderling vergeleken, werd prima aangewend in enkele boeken die hem hebben weerlegd (r) Ik verneem net dat een klein Vlaams (Nederlands) boekje, dat enkele dagen geleden van de pers kwam (BB) er krachtig en behendig gebruik van heeft gemaakt. Maar laten we het even hebben over de aanmerking die ik wil maken. Het betreft een opheldering over het bezwaar dat ik ontleende aan de onveranderlijkheid van God (CC) en over het onderzoek naar de vraag of het waar is, zoals mij werd gezegd dat verscheidene personen beweren, dat ik de doctrine van Spinoza helemaal niet heb begrepen (DD). Dat zou wel erg vreemd zijn gezien ik me slechts concentreerde op het ontkrachten van de stelling die de basis is van zijn systeem en die hij op de meest heldere wijze formuleert. Ik heb me beperkt tot het bestrijden van wat hij duidelijk en precies aangeeft als zijn basisprincipe, namelijk dat God de enige substantie is in het universum en dat alle andere bestaande dingen slechts modificaties zijn van die substantie. Wanneer men niet begrijpt wat hij daarmee wil zeggen, dan is dat vast omdat hij aan de woorden een totaal nieuwe betekenis toevoegt zonder zijn lezers te waarschuwen. Geen beter middel om onverstaanbaar te worden door eigen tekort. Als er één term is waaraan hij een betekenis hecht die niet door filosofen gekend is, dan is het wel degelijk de term ‘modificatie’. Maar, welke betekenis hij er ook aan mag geven, hij kan niet verhinderen dat men hem verkeerd verstaat. Dat kan men lezen in een aanmerking bij dit artikel (s). Zij die zich de moeite geven om de bezwaren die ik voorstelde goed te analyseren, die zullen makkelijk merken dat ik het woord modificatie begrijp in de juiste betekenis en dat de conclusies die ik heb getrokken en de principes die ik heb gebruikt om die gevolgen te bestrijden, perfect in overeenstemming zijn met de regels van het redeneren. Ik weet niet of het nodig is dat ik zeg dat de plek die ik aanval en die me altijd al zeer zwak leek, een plek is die spinozisten nalaten te verdedigen (EE). Tot slot zeg ik dat verscheidene personen mij hebben verzekerd dat zijn doctrine, zelfs los gezien van het belang voor de religie, door de grootste mathematici van deze tijd (t) als bijzonder verachtelijk wordt beschouwd. Dat zal men makkelijk geloven als men zich deze twee punten herinnert: vooreerst, dat er geen mensen zijn die meer moeten overtuigd zijn van de veelvuldigheid van substanties dan zij die zich bezighouden met de studie van de uitgebreidheid; vervolgens, dat de meeste van die heren het bestaan van het vacuüm accepteren. Welnu, er is niets dat meer in tegenstrijd is met de hypothese van Spinoza dan te beweren dat alle lichamen elkaar niet raken; nooit zijn er twee systemen geweest die meer tegengesteld waren aan elkaar dan het zijne en dat van de atomisten. Hij is het eens met Epicurus wat betreft de verwerping van de voorzienigheid, maar in al het overige zijn hun systemen als water en vuur. Ik lees zonet een brief (v) waarin men beweert dat hij enige tijd in Ulm verbleef, dat de magistraat hem de stad uitzette omdat hij daar zijn verderfelijke leer verspreidde en dat het precies daar zou zijn dat hij zijn Tractatus Theologico-Politicus begon te schrijven. Maar dat alles betwijfel ik ten sterkste. De auteur van de brief voegt eraan toe dat zijn vader, in de tijd dat hij nog protestant was, nauw bevriend was met Spinoza en dat hoofdzakelijk door zijn toedoen dat zeldzaam genie de sekte van de joden de rug toekeerde.
---- (q) Men verstaat onder die uitdrukking gebreken die niet ontstaan doordat Spinoza ingaat tegen opvattingen die door andere de filosofen algemeen voor waar worden aanvaard. (r) Zie de Anti-Spinoza van Wittichius, of de excerpten die ervan werden gepubliceerd in het Journal de Leipsic, 1690, blz. 346 en volgende, en in deel XXII van de Bibliothèque universelle, blz. 323 en volgende. (s) De aanmerking (DD) (t) Werden onder meer vernoemd: de heren Huyghens, Leibnitz, Newton, Bernoulli, Fatio. (v) Dat staat te lezen in de Mercure Galant van 1702 en werd geschreven door een officier van het leger van de keurvorst van Beieren. Deze officier vermeldt dat hij eerstdaags een l’Histoire métallique des Empereurs ottomans, depuis la fondation de cet empire publiceert, een werk waaraan hij al twintig jaar werkt en dat hij dat in Genève zal laten drukken. Hij zegt ook dat hij werkt aan een vertaling van Quintus Curtius in het Turks, op vraag van Andrinopel. |