…
III. Dat hij is en werkt vanuit de noodzakelijkheid van zijn natuur. IV. Dat hij de vrije oorzaak van alle dingen is en dat alle dingen in hem zijn, en in die mate van hem afhangen, dat ze niet zonder hem kunnen zijn, noch begrepen worden. V. Ten slotte dat alle dingen door God vooraf bepaald zijn, niet uit vrijheid van wil of uit volstrekt welbehagen, maar uit zijn volstrekte natuur of oneindig vermogen. Wat de bezwaren betreft, die door sommigen tegen zijn Tractatus Theologico-Politicus of Godgeleerde Staatkundige Verhandeling geopperd zijn, te weten dat de schrijver God en de natuur samensmelt of als een en hetzelfde beschouwt (zoals zij beweren) en de onvermijdelijke noodzakelijkheid van alle dingen of gebeurtenissen, daar antwoordt hij in zijn eenentwintigste brief aan de heer H. Oldenburg op als volgt: Ik stel dat God de immanente oorzaak is van alle dingen en niet (zoals men zegt) de transcendente. Ik zeg en bevestig met Paulus, en misschien ook wel met alle oude wijsgeren, hoewel op een andere wijze, ja, ik zou ook durven zeggen met alle oude Hebreeërs, voor zover men uit enige overleveringen – hoe vaak die ook vervalst zijn – kan begrijpen dat alle dingen in God zijn en in God bewogen worden. Op het tweede bezwaar antwoordt hij voorts in de drieëntwintigste brief aan dezelfde heer H. Oldenburg: Ik zal hier in weinig woorden verklaren op … |