door Willy Schuyesmans Ik moet zowat zestien geweest zijn - het was de vroege jaren zestig – toen ik voor het eerst Oswald Spengler hoorde vernoemen. Mijn leraar geschiedenis vertelde over hem en zei dat hij misschien wel het belangrijkste boek van de eerste helft van de twintigste eeuw had geschreven. Ik weet nog dat ik me voornam: dit boek moet ik ooit eens lezen. Bijna zestig jaar later heb ik het eindelijk gedaan. De prachtig uitgegeven editie van De ondergang van het avondland (1) door uitgeverij Boom is meteen ook de eerste Nederlandse vertaling (door filosoof Mark Wildschut) en dat was voor mij dus het sein om eindelijk mijn voornemen van een dikke halve eeuw geleden uit te voeren. De zowat 1100 pagina’s van de twee delen – respectievelijk verschenen in 1918 en 1922 - hebben me ruim een half jaar gekost, maar ik moet zeggen dat het een heel bijzondere belevenis was. Het minste wat je van Spengler kunt zeggen, is dat hij een bevlogen schrijver is. En vooral ook origineel. Zo rekent hij radicaal af met onze klassieke indeling van de geschiedenis in Klassieke Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Hij herschrijft zowat de hele (cultuur-)geschiedenis van de mensheid met als grondgedachte dat die niet rechtlijnig verloopt van, zeg maar, 1500 v.C. tot vandaag, of van de oude Indiase cultuur, via de Antieke en de Arabische, tot de Westerse cultuur die vandaag op haar laatste pootjes loopt en binnen de 200 jaar haar ondergang zou beleven. Al die culturen moet je volgens hem niet beschouwen als uit elkaar volgende stappen, maar als organische, naast elkaar staande wezens die stuk voor stuk op een analoge wijze ontwaken, tot bloei komen en weer ten onder gaan. Ze beleven als het ware hun lente, zomer, herfst en winter. Spengler gaat zo ver om in al die culturen bepaalde stadia of gebeurtenissen aan elkaar gelijk te stellen. Zo zet hij het Egyptische Oude Rijk op één lijn met de Dorische periode van de Grieken, de Vroeg-Arabische vormenwereld en de Gotiek. Of, waarom niet, de archaïsche portretbeeldhouwkunst (Egypte) met de mythologische vaasschilderkunst (Griekenland), de mozaïeken (Arabische cultuur) en de Laat-Gotiek en Renaissance in het Westen. Alexander de Grote vindt zijn broertje in Napoleon; en Thoetmosis III zit samen met Caesar en de Han-dynastie en de periode die wij momenteel beleven (2000-2002). Als Spengler vandaag zou leven, zou hij daar zonder twijfel Trump geplaatst hebben. Opkomend nazisme Zijn morfologische aanpak van de geschiedenis leidt ertoe dat elke cultuur uiteindelijk uitloopt op civilisatie, het ontstaan van ‘versteende’ grootsteden waar de betreffende cultuur op de lauweren gaat rusten, alle creativiteit verliest en uiteindelijk uitdooft. Het klinkt allemaal verrassend en hij schermt met zoveel feiten uit de talloze culturen uit de wereldgeschiedenis dat het je gaat duizelen. Zoveel feiten die je – als leek – nauwelijks kunt controleren, maar die je wel fascineren. Toch ga je al gauw twijfelen aan de wetenschappelijkheid van zijn wervelende theorieën. Dat hebben trouwens heel wat historici en filosofen ook gedaan, al van bij het eerste verschijnen honderd jaar geleden. Niet alleen zouden tal van feiten niet kloppen of ‘aangepast’ zijn om te kloppen. Maar de kwalijkste kritiek betrof toch wel het verwijt dat hij de Verlichtingsideeën in vraag zou stellen, niet geloofde in de democratie en – vooral in zijn latere geschriften – sympathie zou koesteren voor het in zijn tijd opkomende nazisme. In Nederland vroeg Menno ter Braak zich bij zijn overlijden (in 1936) openlijk af of Spengler niet een wegbereider geweest was voor het Derde Rijk. Wat in elk geval wel klopt, is dat de nazi’s getracht hebben hem te recupereren, maar Spengler heeft zich daarop gedistantieerd van Hitler in wie hij niet geloofde. Dat zijn ideeën wel zwaar naar rechts neigden, zindert tot vandaag door bij Nieuw Rechts (2), dat openlijk met hem flirt. Spinoza’s ontbrekende krachtsbegrip Een achttal keer verwijst Spengler in zijn magistrale werk naar Spinoza. Soms terloops wanneer hij het heeft over de more geometrico in de Talmoed, de Avesta en de Arabische Kalam, terwijl die ‘in Spinoza’s ethiek binnen onze filosofie een grotesk unicum vormt.’ (I, 392). Enkele keren ook uitvoeriger. In een passage over het begrip ‘kracht’, dat hij een mythische grootheid noemt, die niet uit wetenschappelijke ervaring stamt, stelt Spengler dat het heel goed mogelijk is om katholieke, protestantse en atheïstische krachtsbegrippen te onderscheiden. Maar: ‘Spinoza, die als Jood in zijn ziel tot de magische cultuur (3) behoort, kon het faustische krachtsbegrip (4) absoluut niet in zich opnemen; het ontbreekt in zijn systeem’ (I, 525). In een voetnoot op pagina 280 van deel II komt hij nog eens op dit ontbrekende krachtsbegrip terug. Ik citeer: ‘Hoezeer Spinoza ook zijn best heeft gedaan om de Arabisch-joodse ideeënwereld van zijn Spaanse leermeesters, vooral van Mozes Maimonides, te vervangen door de westerse van de vroege barok, toch treffen we alle elementen van de magische metafysica bij hem aan. De individuele menselijke geest is voor hem geen ik, maar slechts een modus van het ene goddelijke attribuut, van de cogitatio (= pneuma). Hij protesteert tegen voorstellingen als ‘de wil van God’. God is pure substantie, en in plaats van onze dynamische causaliteit in het Al ontdekt hij slechts de logica van de goddelijke cogitatio.’ (voetnoot 277). En op pagina 376 van deel II ten slotte komt hij nogmaals op datzelfde terug: ‘Spinoza is met zijn denken in substanties in plaats van in krachten en zijn door en door magische dualisme in elk opzicht vergelijkbaar met de laatste nakomelingen van de islamitische filosofie, zoals Murtada al-Zabidi en Sadr al-Din al-Shirazi. Hij gebruikt heel de begripstaal van de hem omringende westerse barok en heeft zich tot volledig zelfbedrog aan toe in de bijbehorende voorstellingswereld ingeleefd, maar wat zich ook allemaal aan de oppervlakte van zijn ziel afspeelde, het laat de herkomst van Maimonides en Avicenna onverlet en verandert niets aan de Talmoedische methode more geometrico’. Laat het duidelijk zijn dat Spengler tijdens zijn filosofieopleiding Spinoza grondig bestudeerd heeft, maar de vraag blijft of hij hem wel echt begrepen heeft. ____ (1) Oswald Spengler, De ondergang van het avondland, Amsterdam, 2017. (2) Ico Maly, Nieuw Rechts, Berchem-Antwerpen, 2018. (3) Magische cultuur, faustische cultuur: bij Spengler staat de magische cultuur voor de Arabische cultuur, waarbij hij zowel de Perzische, Byzantijnse, Joodse en Christelijke culturen onderbrengt. De faustische cultuur staat voor de westerse cultuur vanaf het jaar 900 tot vandaag. Hoewel Spinoza volop in de faustische cultuur leeft (en de begripstaal van de barok hanteert) blijft hij volgens Spengler toch met handen en voeten gebonden aan zijn joodse (magische) cultuur. Spinoza is een van de laatste voorbeelden van die cultuur in het westen. Met mythisch denken bedoelt Spengler: het irrationele-intuïtieve denken; met faustisch (Westerse) denken rationeel-mathematisch denken. Hij verwijst in dit laatste geval trouwens naar Galilei en Descartes. (4) De faustische natuurkunde heeft als inhoud het dogma van de kracht. Net zomin als andere faustische oerwoorden kan ‘kracht’ gedefinieerd worden. Het is een mythische grootheid, die bepalend is voor hoe de westerse mens de natuur ervaart. In de geschiedenis van de filosofie zijn er heel wat denkers die hun bevlogen gedachten een schitterende literaire vorm konden aanmeten. Plato was niet de eerste die dit voor elkaar bracht maar vast en zeker de grootste filosoof-literator aller tijden. Literaire denkers zijn er, gelukkig maar, ook onder de mindere goden. De Franse filosoof Alain (1868-1951, nom de plume van Emile Chartier) is een van die denkers die filosofie en belletrie aardig met elkaar wisten te verzoenen. In Frankrijk is hij een klassieker en alom geëerd: zijn werken werden in 4 delen gepubliceerd in de Bibliothèque de la Pléiade; dat liegt er niet om. Hij was professeur de philo aan het Collège Henri IV (in Frankrijk een instituut!) en telde o.a. André Maurois en Simonne Weil onder zijn discipelen. Hij publiceerde over tal van filosofische onderwerpen en schreef in enkele tijdschriften een massa literair-filosofische columns die hij ‘Propos’ noemde: bijna 9000 stuks! Enkele duizenden werden verzameld in twee Pléiade-delen (1). In 1955, kort na Alains overlijden, vertaalde ene J.A. Sandfort twaalf van die Propos (2). Daarmee moeten Alains Propos het stellen in onze moerstaal... Ook van zijn andere werken zijn mij geen vertalingen, oude of recente, bekend: geen wonder dat ten onzent bijna niemand hem kent! Grasduinen Dit voorjaar verscheen zijn Journal inédit, 1937-1950 (3). Dat veroorzaakte in Frankrijk behoorlijk wat ophef: aandachtige lezers ontdekten daarin anti-semitische ideeën... een smet op het blazoen van een Frans educatief en filosofisch icoon! Hoe men hier een en ander (in de context) interpreteert, mij zal het alvast niet beletten te doen wat ik al decennia doe: Alain lezen en herlezen. Ik grasduin geregeld ook in zijn Propos en altijd met evenveel literair (en filosofisch) plezier. Met zuinige vingers (dat hoort zo) sla ik het Pléiade-deel op en kom uit op een Propos van 25 juni 1909 (4). Alain verwijst daarin bondig naar een aardig verhaal uit de Politeia van Plato. Ik herinner me het niet en haal daarom mijn Plato boven (5). Het gaat over de nogal ingewikkelde mythe van Ter waarmee Plato zijn Politeia besluit. Ter (geen Griek, maar een Pamfyliër) wordt voor dood van het slagveld afgevoerd. Als hij na twaalf dagen op de brandstapel gedeponeerd wordt om in rook op te gaan, ontwaakt hij evenwel: hij was maar schijndood... Ter vertoefde even in het Rijk der Doden en mag van de goden aan de levenden vertellen wat hij hoorde en zag. Uit zijn verhaal leren we o.a. hoe de zielsverhuizing in zijn werk gaat. Vooraleer de schimmen na verloop van heel wat tijd en heel wat avonturen een nieuw leven tegemoet gaan, worden ze voor een moeilijke keuze gesteld. Wenst de ziel zich de gedaante van een dier of van een mens. En wordt het dan een man of een vrouw? Welk leven wordt uitgekozen? De goden zijn niet verantwoordelijk voor de keuze: die wordt door de zielen in alle vrijheid en op eigen verantwoordelijkheid gemaakt. Dan steken de gestorvenen de Lethe, de rivier van de vergetelheid, over en beginnen ze aan een nieuw leven... Alain knoopt hier volgende bespiegeling aan vast: ‘Voilà une singulière épreuve et une étrange punition, qui est pourtant plus redoutable qu’elle en a l’air. Car il se trouve peu d’ hommes qui réfléchissent sur les véritables causes du bonheur et du malheur. Ceux-là remontent jusqu’à la source, c’est-à-dire, jusqu’aux désirs tyranniques que mettent la raison en échec. Ceux-là se défient des richesses, parce qu’elles rendent sensible aux flatteries et sourd aux malheureux, ils se défient de la puissance, parce qu’elle rend injustes, plus ou moins, tous ceux qui en ont, il se défient du plaisir, parce qu’ils obscurcissent et éteignent enfin la lumière de l’intelligence. Ces sages-là vont donc retourner prudemment plus d’ un sac de bel apparence, toujours soucieux de ne point perdre leur équilibre et de ne point risquer, dans une brillante destinée, le peu de sens droit qu’ils ont conquis et conservé avec tant de peine. Ceux-là emporteront sur leur dos quelque destinée obscure dont personne ne voudrait.' (6) In het Leven en, blijkens het verhaal van Ter, ook in het Hiernamaals, draait het in belangrijke mate om het maken van juiste keuzes. Daar is het Alain in deze Propos om te doen. Alleen de zeldzamen die nadenken over de bronnen van goed en kwaad, aldus Alain, kunnen hun keuze rationeel onderbouwen en zo een goede keuze maken. De anderen geven zich over aan het toeval en zijn daardoor een speelbal in handen van de natuur. 'Les véritables causes du bonheur et du malheur... désirs tyranniques que mettent la raison en échec… ceux-là (les sages) se défient de la richesse... de la puissance...' Als ik dat zo lees, denk ik spontaan aan Spinoza. Dat is voor mij niet zo ongewoon omdat ik Bento altijd op de neus heb... maar denk je toch ook niet, lezer, dat Alain in deze tekst Spinoza in het achterhoofd had? Of je nu met ja of nee antwoordt of twijfelt, het doet er niet zoveel toe: misschien maakte je zonet kennis met Alain en krijgt je goesting om wat rond te dwalen in zijn teksten? Dat kan overigens makkelijk: wie Alains werken (de Propos uitgezonderd) beter wil leren kennen, kan terecht op Les classiques van de Universiteit van Quebec. Laat vooral zijn korte studie over Spinoza (1946) niet ongelezen. ___ (1) Alain maakte van de Propos een literair genre op zich. Hij vertrekt altijd van de actualiteit of van gebeurtenissen uit het dagelijks leven om er vervolgens over te filosoferen. Door zijn puntige formuleringen en sierlijke stijl was hij bij het grote publiek erg geliefd. (2) J.A. Sandfort, Twaalf praatjes, L.J.C. Boucher, s’-Gravenhage, 1955. Het moeilijk te vertalen woord Propos omzetten in ‘praatjes’ is een weinig geïnspireerde vertaalkeuze en zet het genre geen eer bij. Gelukkig is het boekje antiquarisch haast onvindbaar. (3) Alain, Journal inédit, 1937-1950, Paris, 2018, (Editions des Equateurs). (4) Alain, Propos, Tome II, Paris, 1970, blz. 130-132. (5) Plato, Politeia, in Platonis Opera, Tomus IV, Oxford, (ed. 1962), 614 b e.v. Ik verwijs graag naar twee Nederlandse vertalingen van de volledige Plato. De oudste is een Vlaamse van de hand van X. De Win (Plato, Verzameld werk, Antwerpen, 1962-1965, 3 dln.); de recentere is van het stel Warren/Molegraaf (Plato, Verzameld werk, Amsterdam, 1994-2008, 17 delen). De titel van de Politeia vertalen ze als Het bestel, een indicatie van hun soms wat al te Hollandse vertaaltrant. Vlamingen zullen meer plezier beleven aan de Vlaamse X. De Win. (6) id.,o.c., blz. 131. Spinoza en poëzie? Jazeker (1). Spinoza heeft al snel de aandacht getrokken van dichters en literatoren. Dat gebeurde al vanaf de 18de eeuw. Sedertdien is de aandacht uit die hoek niet afgenomen, wel integendeel. Het zijn vooral Duitsers die in de 18de eeuw en later Spinoza in hun vizier kregen. Friedrich von Schlegel, filosoof, dichter en taalkundige leefde van 1772 tot 1825. Hij was de grondlegger van de vergelijkende taalwetenschap en gaf de opkomende Duitse romantiek wind in de zeilen. Hij schreef tal van teksten die samen, naar hij beweerde, een soort encyclopedie zouden vormen. Een van die teksten draagt de titel Gespräch über die Poësie (2). Het is een nogal lijvig essay en het heeft een dialectische structuur. Hij was een groot bewonderaar van Plato, vandaar. Een nieuwe mythologie Waarover gaat het in die tekst? Een groepje vrienden van beider kunne praat over dichtkunst. Via verschillende benaderingswegen proberen ze wat dieper door te stoten tot de kern van wat poëzie nou eigenlijk is. Geen simpele kwestie. Toen niet en ook nu niet. Na een uitvoerige monoloog over de historiek van de dichtkunst, waarvan de wortels in het Oude Griekenland gesitueerd worden, volgt een groepsdiscussie. Een andere deelnemer steekt een tweede, alweer lange monoloog af over mythologie. Die houdt verband met de eerste monoloog, waarin gesteld werd dat de Oudgriekse poëzie een eenheid vertoonde omdat die haar wortels en levenssappen haalde uit haar wonderbaarlijke Griekse mythologie. De latere dichtkunst is, en dat wordt betreurd, een geatomiseerde dichtkunst geworden. De oorzaak zit hem in het feit dat die niet meer verankerd is in een gemeenschappelijke gedachtenwereld. In de monoloog over de mythologie wordt betoogd dat het voor de dichtkunst belangrijk is een nieuwe mythologie tot stand te brengen. In dit verband wordt gesteld dat Spinoza daarbij van nut kan zijn, ja zelfs onontbeerlijk is. ‘In der tat, ich begreife kaum, wie man ein Dichter sein kann, ohne der Spinoza zu verehren, zu lieben und ganz der seinige zu werden. In Erfindung des einzelnen ist eure eigne Phantasie reich genug. (…) Im Spinoza aber findet ihr den Anfang und das Ende aller Phantasie, den allgemeinen Grund und Boden, auf dem euer einzelnes ruht.’ En verder: ‘Und was ist jede schöne Mythologie anders als ein hieroglyphischer Ausdruck der umgebenden Natur in dieser Verklärung von Phantasie und Liebe.’ (3) Kerngedachte is de mogelijkheid die Spinoza’s wereld- en natuurbeschouwing biedt om root én overhead te zijn voor de dichterlijke fantasie en de producten die ze opleveren. Spinoza als brug tussen dichters en de antieke mythologie… Vandaar de vraag met oproep van de spreker (Ludoviko, in feite Schlegel): ‘Warum wollt ihr euch nicht erheben, diese herrlichen Gestalten des grossen Altertums neu zu beleven? - Versucht es nur einmal, die alte Mythologie voll vom Spinoza und von jenen Ansichten, welche die jetzige Physik im jedem Nachdenkenden erregen muss, zu betrachten, wie euch alles in neuem Glanz und Leben erscheinen wird.’ Het klinkt allemaal nogal zweverig. Om deze Schlegeliaanse visie goed te kaderen: twee dingen niet uit het oog verliezen. Spinoza’s Natuur en de Almacht die ervan uitgaat, doen de Duitse romantische harten in die tijd een tikkeltje sneller tikken. Duitsers blijven Schwärmer… Bovendien passen enkele karaktertrekken van Spinoza’s filosofie wonderwel in het idealisme, de filosofische mode van die tijd (4). Onzichtbare wand Nog een slotbeschouwing. Als er over poëzie gesproken wordt, dan denken we eerst en voor alles aan woordkunst. Dit is evenwel een te beperkte opvatting. Woorden zijn slechts één van de vele tools die kunstenaars gebruiken om door te dringen tot die bijzondere poëtische dimensie van de wereld. Die moet beschouwd worden als een parallelle wereld aan de tastbare zichtbare wereld waarin we toeven. Alle kunsten kunnen de onzichtbare wand die beide werelden van elkaar scheiden, doorboren. Dat is hun voornaamste opdracht. Als dat gebeurt, dan kan er blijdschap ontstaan, een bijzondere ervaring, die een vorm van 'Spinoziaanse gelukzaligheid' zou kunnen worden genoemd. Spinoza’s lenzen kunnen aandachtige kijkers zonder enige twijfel helpen om, in en met de woorden van onze beste dichters, door te dringen in die wereld-achter-de-schermen die verborgen ligt achter de dagelijkse werkelijkheid. Filosofen bedienen zich meestal van woorden. Zeldzaam en niet genoeg geprezen zij die in staat zijn hun pen op poëtische wijze te voeren om hun gedachten vleugels te geven. Plato was zeer zeker een van hen en ook de goeie ouwe hemelbestormer die Lucretius heet. Kierkegaard en Nietzsche mogen die pluim eveneens op hun hoed steken. Spinoza overtreft hen in die zin, dat hij de vader is van een samenhangende filosofische leer die onmiskenbaar een poëtische dimensie heeft. ____ (1) Met dank aan SKL-cursist Guido, die mijn aandacht vestigde op de poëtische dimensie van Spinoza’s natuurbeschouwing. (2) Friedrich Schlegel, Werke in einem Band, Wien, München, 1971, blz. 473-529. (3) Op. cit., blz. 500. In het gesprek dat hierop volgt, wordt overigens ook Spinoza’s mantel (met gat) uitgeveegd:‘Die Idealisten versicherten mich allerorten, Spinoza sei wohl gut, nur sei er durch und durch unverständlich.' Marcus reageert afwijzend op Spinoza: 'Spinoza, der mir wegen seiner barbarischen Form nur einmal nicht geniessbar ist.' Marcus is blijkbaar een 'taal-estheet'. Zijn naam verwijst niet toevallig (meen ik) naar Cicero, Prins van het Latijnse Proza. (4) Deze filosofische stroming heeft wortels in de Griekse Oudheid (o.a. Plato) en krijgt in de 18de eeuw een toppunt met Kants Kritik der Reinen Vernunft (1781). Algemeen kan gesteld worden dat idealistische filosofische stromingen een grote nadruk leggen op de geest, ten detrimente van de realiteit, die door de realisten als enig zaligmakend wordt geponeerd. "François-Marie Arouet", dit Voltaire. "Ce diable d’homme." Voltaire, poëet, historicus, romancier, essayist, Voltaire, auteur van een massa saaie toneelstukken, Voltaire, vrijdenkend kampioen van tolerantie, Voltaire, toonaangevend lid van het bent der philosophes, Voltaire, ongekroonde Roi de la République des Lettres, Voltaire, vriend van vorsten en aristocraten, Voltaire, vleesgeworden Esprit Français. Voltaire, volbloed Europeaan, Voltaire, onvermoeibare épistolier en graphomane, Voltaire, komediant, speculant, intrigant, schelm, schurk, Voltaire, onsterfelijk, in het Panthéon, Voltaire, een lekker-luie zetel, Etc.. Gemengd slaatje Sedert hij in mijn schooltijd met zijn Candide mijn pad kruiste, is hij mijn compagnon de route gebleven. In mijn biblioheek, goed voor meer dan een strekkende meter. Voltaire kreeg in de jaren 60-70 van de 17de eeuw Spinoza heel even in het vizier. Veel vuurwerk leverde dat niet op (1). Voltaire sabelt de Mokumse jood niet neer, maar klopt er een gemengd slaatje uit, zodat hij hem, handige bink, kan gebruiken. Spinoza heeft hij nooit grondig bestudeerd. Voltaire putte zijn kennis vooral uit Pierre Bayles Dictionaire historique et critique (1697) en uit de Réfutation de Spinoza van Boulainvilliers (1731), werken die in Voltaires boekenkast stonden (2). Hoewel Bayle verholen met Spinoza sympathiseerde, plakte die hem het etiket van Atheïst op. Dat bleef, met dank aan Pierrre, kleven tot in de 18de eeuw en verder… Voltaire lustte van Spinoza’s kernboodschap geen pap: Spinoza’s panentheïsme (het universum is een deel van God) botste met Voltaires deïstische opvattingen. Hij kon Spinoza wél gebruiken in zijn strijd tegen het christendom, die hij als voormalig jezuïetendiscipel met vlijt voerde. Dat deed hij o.a. in zijn Dictionaire philosophique (1764). In die Dictionaire (een imitatie van de format van Bayle), lees je o.a. artikels over Mozes en mirakels. Voltaire staat in deze materies schouder aan schouder met Spinoza: wat daar wordt geschreven spoort, naar de essentie, met wat Spinoza erover dacht. Spinoza wordt evenwel niet vernoemd, maar meer dan waarschijnlijk maakte hij gebruik van diens ideeën om zijn rationalistische opvattingen over miraculeuze gebeurtenissen rationeel te onderbouwen. De onwetende filosoof In 1766 publiceerde Voltaire Le Philosophe ignorant. Daarin doet hij kond van zijn bewondering voor de geometrische methode die Spinoza gebruikt om zijn ideeën te onderbouwen. Die bewondering is vast ook ingegeven door zijn aanleg en belangstelling voor mathesis en fysica. Ook al valt Voltaire niet voor Spinoza’s systeem, er schuilt volgens hem toch een schitterend idee in: 'il y a quelque chose, donc il existe éternellement un Être nécessaire'. Een gedachte met een logica die een philosophe ignorant siert. Voltaire is het uiteraard met Spinoza niet eens. Twee hoofdbezwaren: als God tot in het oneindige kan worden verdeeld, dan is die, volgens Voltaire, zowel astre als citrouille, zowel pensée als fumier. Voltaire kan het ook niet eens zijn met Spinoza's ontkenning van de ‘voorzienigheid’. Hij stelt dat de voorbeeldige orde van de natuur een transcendente macht vergt. Zijn deïstisch beeld van de klok en de horlogemaker, weet je nog? In 1769 heeft de Franse schalk het nog eens een keer over Spinoza. Tegen de stroom van de tijd in noemt hij nu diens leer religieus! Dat had veel, zoniet alles, te maken met het feit dat hij de gedachte van een god, noodzakelijke en oneindige oorzaak van alles, kon gebruiken om zijn deïstisch geloof meer body te geven. Het leverde hem bovendien ook munitie tegen de factie der materialistische Philosophes die toen steeds driester hun atheïstische geloof verkondigden. Huppelende menuetdansers In 1759 schreef de abbé de Condillac een Traité des systèmes. Voltaire kon Condillac goed lijden; hij noemde hem zelfs eens ‘de eerste man in Europa’. Het merendeel van de Philosophes was gekant tegen filosofiesystemen. In het Traité richtte Condillac trefzeker zijn kanonnen op de filosofen-systeembouwers van de 17de eeuw: Descartes, Spinoza, Malebranche en Leibniz. Hij spoort er de psychologische wortels van op: Condillac vergelijkt systeembouwers met kinderen die té ongeduldig zijn om te wachten op de natuurverklaringen van de exacte wetenschap. Ze vluchten daarom in hun fantasie. Tussen haken: de eerste én zwakste kennissoort van Spinoza…! Descartes deductieve methode (die ook die van Spinoza is), genereerde alleen maar verwarring en onzin, beweerde de abbé. Vrouwe Kennis moet haar hoop stellen op de inductieve methode van wetenschap en experiment, zoals destijds al aangeprezen door Francis Bacon, die niet werd gevolgd, ook niet door Spinoza. Voltaire had zich eerder, in de jaren 1740, bekend als tegenstander van systeembouwers. In 1771 publiceerde hij hierover en bon rimailleur nog een gedacht-gedicht dat hij Les Systèmes doopte: geen poëzie, wel ideeën. Voltaire fulmineerde ook graag tegen metafysici. Hij vergeleek die met menuetdansers in zijn dagen: huppelen, springen, beengeplooi en armgezwaai, pirouetjes draaien, nog een laatste sprong en hup… ze staan precies waar ze begonnen! Besluitend: Voltaire heeft nooit de essentie van Spinoza begrepen: dat hij de vader was van een kenleer, die in dit al zo vaak geclicheerde aardse tranendal de weg moest wijzen naar een gelukkiger leven. Hij weigerde op zijn sterfbed toe te geven aan de abbés die hem alsnog in hun kamp wilden pressen, maar ce diable d’homme stierf als de overtuigde deïst die hij heel zijn leven al was geweest (3). Gedicht over Spinoza Als uitsmijter Voltaires bekende gedicht over Spinoza. Best grappig. Ik wil het mijn lezers niet onthouden en geeft er mijn prozaversie bij. Alors un Petit Juif, au long nez, au teint blême Pauvre, mais satisfait, pensif et retiré, Esprit subtil et creux, moins lu que célébré, Caché sous le manteau de Descartes, son maître, Marchant à pas comptés, s’ approcha du grand être: Pardonnez-moi, dit il, en lui parlant tout bas, Mais je pense, entre nous, que vous n’existez pas. En dan, verstopt onder de mantel van Descartes, stapt een langneuzig joodje, een bleekscheet, arm maar tevreden, denker en eenzaat, subtiel en diep van geest, minder gelezen dan geroemd, met afgemeten passen toe op het grote wezen: excuus, fluistert hij, maar onder ons gezegd en gezwegen, ik denk dat u niet bestaat. (vert. Willy Schuermans) Hoog tijd, alweer, om me languit te leggen in mijn Voltaire met een Voltaire, een glas zeldzame cognac binnen handbereik. Alles kan me dan gestolen worden. Ook Spinoza. ____ (1) In het verleden werd in Voltaire-biografieën weinig of geen aandacht besteed aan de relatie Voltaire-Spinoza. Dat gebeurde niet in de populaire Voltaire van Jean Orieux (1966), wel in de meer recente Voltaire Almighty van Roger Pearson (2005), en weer niet in de recentste, meesterlijke Voltaire van Pierre Milza (2007). (2) De bibliotheek van Voltaire, ca. 6.000 exemplaren, waarvan ca. 2.000 met persoonlijke aantekeningen van de auteur, werd door Catherina II de Grote, Tsarina van Rusland, na Voltaires overlijden aangekocht. De centjes gingen naar zijn nicht madame Denis, met wie hij de laatste 30 jaar van zijn leven (al of niet in eer en deugd) samenleefde. De bibliotheek bevindt zich nu in Sint-Petersburg. (3) In de La Pléiade van Gallimard is een ruime selectie van Voltaires Oeuvres blijvend beschikbar. Alleen literaire en historische werken, geen toneel en geen filosofie, maar wel de volledige collectie brieven, een der belangrijkste in onze Westerse cultuur. Wie het nog niet deed, moet het deze zomer maar eens doen! Waag je te water, neem een plezierschuit in het mooie Koblenz en vaar Vader Rijn af, naar Bingen of verder nog naar Wiesbaden. Ik wens je een zonnige dag toe, zodat je plaats kan nemen op het voordek. Uit de luidsprekers van het schip debiteert een melige stem toeristische wetenswaardigheden over wat er zoal historisch te bewonderen is op de ene of de andere oever. Niet wereldschokkend, maar het hoort erbij. Het zal de pret en het schitterend decor (Unesco Werelderfgoed) niet bederven. Daar waar de Rijnvallei wat enger wordt en langs beide zijden een steile begroeide rotswand omhoog rijst, de Felsen Kessel van Sankt Goar, zal een lied opklinken. Je herkent de melodie meteen. Passagiers zingen het mee en wie de tekst niet goed meer kent, neuriet boven of onder de toon, het komt er niet op aan… ‘Ich weiss nicht was soll es bedeuten, das ich so traurich bin….’ Als de tweede of de derde strofe opklinkt, vaar je, wis en zeker zonder ongeluk, voorbij de rots van de Lorelei... Het lied bezingt de eeuwenoude legende van toverkol Loreley, die vanop haar rots met zoet gezang schippers de kelder inlokt. Als dat alles niet volstaat om je in een romantische bui te brengen, drink er dan een fluit Moezelfoesel bij. Helpt ook dat niet, spring dan over boord! Mythische wezens De tekst van het lied is van Heinrich Heine (1797-1856), prins der Duitse dichters, journalist, criticus en essayist. Hij had joodse roots en was begenadigd met een Frans hart. Zijn gedichten werden o.a. door Schubert en Schumann op muziek gezet. Tot op de dag van vandaag is Europeaan Heine populair in woord en muziek. Hij schreef ook een lang filosofisch essay Zur Geschichte der religion und Philosophie in Deutschland (1852) (1). Dat deed hij om zijn tijdgenoten, vooral de Fransen, wat meer vertrouwd te maken met de geestesgeschiedenis van het toen nog mysterieuze Duitsland, een lappendeken van staatjes en staten, bedekt met diepe, donkere wouden, bergen en stromen, beneveld en bewoond door mythische wezens. Het nog steeds lezenswaardig essay schetst een aspect van de Duitse filosofie, namelijk hoe (in de visie van de auteur) rationalisme en het pantheïsme zich ontwikkelden uit de religie. In het tweede deel van dit boekje schrijft Heine over het pantheïsme dat hij aanvat met Spinoza. Hier zijn we dan… De tekst is te lang om hem volledig over te nemen. Ik beperk me daarom tot het citeren van drie merkwaardige uitspraken (2). Doornenkroon Heine komt ook op de proppen met het verhaal over de voortreffelijke levenswijze van Spinoza. Dat beeld steunt op de oudste biografieën en gedijde blijkbaar toen ook al in Duitsland. Toen Heinrich schreef was de Spinozareceptie daar al aardig op snelheid gekomen, maar intussen zijn we dat wel wat beu gelezen... Overigens: of al wat over die ‘voortreffelijkheid’ verteld wordt klopt, is lang niet zeker en is alvast geen etiket dat gekleefd kan worden op de hele levensloop van de filosoof; vraag het maar aan de Joodse Gemeenschap die de jonge Baruch buitenkieperde, ook al omdat zijn gedrag te wensen over liet.. Heine zet die voortreffelijkheid nog wat extra kleur bij, schrik niet: ‘Men heeft vastgesteld, dat de levenswandel van Spinoza vrij was van elke smet, zuiver en vlekkeloos als het leven van zijn goddelijke neef Jezus Christus. Net als deze leed hij voor zijn leer, net als deze droeg hij een doornenkroon. Overal, waar een grote geest zijn gedachten uitspreekt, is Golgotha.’ De heilige, doorngekroonde Spinoza! Dat ontbrak er nog aan! Wil iemand ook deze Heine op muziek zetten a.u.b.? Querulante stiekemerd Even verder lees je: ’Slechts onbegrip en kwaadaardigheid konden deze leer atheïstisch noemen. Niemand heeft ooit in meer verheven bewoordingen over God gesproken dan Spinoza. In plaats van te beweren dat hij God loochent zou men kunnen zeggen dat hij de mens loochent. Alle eindige dingen zijn voor hem slechts verschijningsvormen van de oneindige substantie. Alle dingen zijn in God opgenomen, de menselijke geest is slechts een lichtstraal van het oneindige denken, het menselijk lichaam slechts een atoom van de oneindige uitgebreidheid; God is de oneindige oorzaak van beide, van geesten en lichamen, natura naturans.’ Een trap tegen het zere been van wie Spinoza tot de materialisten rekent. Heine verdiept zich verder in de leer van Locke en Leibnitz, die hij broers van Spinoza noemt. Een flink eind verderop komt dit: ‘Het pantheïsme is de heimelijk beleden religie van Duitsland en dat het zover zou komen werd door die Duitse schrijvers voorzien die al vijftig jaar geleden zo heftig tegen Spinoza te keer gingen. Van die bestrijders van Spinoza was Friedrich Heinrich Jacobi de felste, een man aan wie af en toe de eer te beurt valt dat hij een Duitse denker wordt genoemd. Hij was alleen maar een querulante stiekemerd, die, gehuld in het gewaad van de filosofie tot de kring van de filosofen wist door te dringen…’ Er zijn valse profeten én ook valse filosofen, zo leren we. Carnavalist Jacobi heeft dit niet meer hoeven lezen, hij gaf de filosofische geest in 1819… ____ (1) Heinrich Heine, Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland, in Sämtliche Werke in sieben Bänden, vierter Band, Stuttgart, s.d., blz. 102 -202 . (2) Ik ken geen recente vertaling van dit essay. In een uithoek van mijn bibliotheek vis ik een oude Nederlandse vertaling op: Heinrich Heine, Religie en Filosofie in Duitsland, Amsterdam, 1964. De passage (met divagaties) over Spinoza : van blz. 49 tot 64. P.S. Stan Verdult meldt me een recentere uitgave van het essay Religie en Filosofie in Duitsland in Heinrich Heine, Over Duitsland, Amsterdam, 2009. In de YouTube-film hieronder hoor je Richard Tauber Die Lorelei zingen. Opname van 1939. Tekst Heinrich Heine (1824), muziek Friedrich Silcher (1837). In Amsterdam staat een bronzen standbeeldbeeld, neergepoot aan de Zwanenburgwal, vlakbij de B. Bijvoetbrug, nomen est omen, bestemd voor voetgangers. Het is letterlijk én figuurlijk een verbeelding van Baruch d’ Espinoza, joods filosoof en lenzenslijper, geboren in het jodenkwartier van Amsterdam op 24 november 1632. Het mooi gepatineerde brons werd bedacht door Nicolaas M. Dings (°1953) en ingehuldigd op 28 november 2008. Of het werk grote artistieke waarde heeft, is een kwestie van opvatting en smaak. Dings maakte een ideeën-sculptuur dat begrepen kan worden als een hulde aan Amsterdam via Spinoza, haar wereldberoemde telg. Op de sokkel van het beeld staat te lezen: Het doel van de staat is de vrijheid. Dit een van de mogelijke vertalingen van: Finis ergo Reipublicae revera libertas est. (Tractatus theologico-politicus, 20,6) Er zijn betere vertalingen denkbaar. Die van F. Akkerman bijvoorbeeld: ’Het doel van de politiek is dus in werkelijkheid de vrijheid’ (1). Zo maar weggeplukt uit het oeuvre van Spinoza, klinkt het opschrift als een sloganeske kreet. Een bronzen man die vrijheid aanprijst, verwekt bij de wandelaar op slag sympathie, zeker als het een Amsterdammer is. De slogan is, gewild of ongewild een captatio benevolentiae. Een voortreffelijk gekozen opschrift, want het werkt! Laten we nu even het citaat bekijken op twee niveau’ s: als los sokkelcitaat én als Spinoza-citaat dat een zeer precieze plek heeft in Spinoza’s leer. Vrijheid of veiligheid De argeloze passant die Spinoza niet kent, het citaat leest en er dan even over nadenkt, komt snel tot de vaststelling dat het een uitspraak is die niet meer helemaal bij de tijd is en bovendien ook weinig precies. De uitspraak bevat twee abstracta: ‘staat’ en ’vrijheid’. ‘Staat’ is een algemeen begrip en als dusdanig lastig te koppelen aan een ‘doel’. Als we dat toch doen, is dan het meest belangrijke doel van de staat niet het garanderen van de veiligheid van de burgers? Verlangen de meeste Europeanen vandaag niet eerder naar veiligheid, meer dan naar vrijheid? In de moderne staatsleer plaatsen Staatsrechtler het staatkundig organiseren van de vrijheid overigens niet bovenaan de takenlijst van een staat. Overigens: Spinoza zegt uitdrukkelijk dat het doel van de staat ook is: iedereen te bevrijden van vrees en er zoveel mogelijk voor te zorgen dat iedereen in veiligheid leeft (2). Vrijheid van denken En dan is er nog het toverwoord ‘vrijheid’, ook al een algemeen begrip: over welke vrijheid gaat het hier? Het hoeft geen betoog dat vrijheid als algemeen begrip een lege doos is waarin iedereen stopt wat hem belieft. Het opschrift dat op het Spinozabeeld in Amsterdam te lezen staat, mag dan wel tot de verbeelding spreken, wat er met ‘vrijheid’ bedoeld wordt, is verre van duidelijk. Op zich genomen is de slogan ‘Het doel van de staat is de vrijheid’ geen helder en wel onderscheiden idee. De wandelaar die iets meer vertrouwd is met Spinoza’s leer, leest het sokkelopschrift met andere ogen. De vrijheid waarop Spinoza doelt, is een zeer concrete vrijheid, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dat soort vrijheid was in het 17de-eeuwse Europa een zeldzaam goed, ook in het toenmalige Amsterdam. Spinoza komt op voor een staat die zo ingericht wordt, dat burgers (allereerst Spinoza!) vrij kunnen filosoferen (libertas filosofandi), zonder gevaar te lopen om in het Amsterdamse rasphuis of spinhuis te belanden. Het sokkelopschrift, in de juiste context geplaatst, dient dus gelezen als : ‘Het doel van de staat is de vrijheid van denken’. Spinoza’s pleidooi voor vrije meningsuiting heeft nog steeds niets van zijn actualiteit verloren, hoewel, weten we nu, vrijheid van meningsuiting maatschappelijk slechts functioneert wanneer er grenzen getrokken worden. De grote massa (multitudo) heeft voor Spinoza geen (of minder) behoefte aan het gebruik van de ratio om tot ‘waarheid’ te komen. Zij vindt soelaas in geopenbaarde religies en blijft gekluisterd aan passies. De ‘massa’ kan het best stellen zonder vrijheid van meningsuiting, stokpaard van de denkende elite. ____ (1) Spinoza, Theologisch-politiek traktaat, Amsterdam, 1997, vertaald door F. Akkerman, blz. 427. (2) TTP, 20. Globaal genomen heeft de staatsleer van Spinoza, die in het verlengde ligt van Hobbes, nog slechts historische waarde. Dat neemt niet weg dat er heel wat actuele gedachten in schuilen. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |