Het Spinozahuis aan de Paviljoensgracht in 's Gravenhage,
waar Spinoza woonde van 1671 tot aan zijn dood in 1677.
Over het leven van Spinoza gaan vele anekdotes. De meeste kunnen historisch niet worden bewezen. Dat betekent natuurlijk niet dat al die onbewezen verhaaltjes meteen moeten worden afgedaan als verzonnen of als onzin. Vele ervan zijn biografische puzzelstukjes die zich meer of min laten inpassen in wat met grotere historische zekerheid over het leven van Spinoza vaststaat. In wat volgt, een voorbeeld.
Spinoza woonde van 1671 tot zijn overlijden in 1677 op de Paviljoensgracht in den Haag. Hij woonde in bij de familie Van der Spijck. Dat staat historisch vast, het huis staat in den Haag nog overeind en op de gevel van dit ‘Spinozahuis’ prijkt een steen die aan dit feit herinnert. De Van der Spijcks waren luthers. Ook dat staat historisch vast.
Goed bezig In het biografietje dat Johannes Colerus (+ 1707) over Spinoza schreef, vertelt de auteur volgende anekdote. Spinoza, die in de allerbeste verstandhouding met zijn huisbaas leefde, placht zich wel al eens te informeren over het thema van de zondagspreek en of die er wel mee doorkon. De lenzenslijper-filosoof ging warempel ook al eens met de familie ter Lutherse kerke… Op een vraag van huisvrouw Van der Spijck of ze in geloofszaken wel goed bezig was, antwoordt Spinoza: ‘uw Religie is wel, gy behoeft geen andere te zoeken om zalig te werden, als gy u maar tot een stil en Godzalig leven appliceert’, aldus Colerus. Op zijn gezag wordt dit verhaaltje voor waar gehouden en vaak ook gebruikt als bewijs voor de wereldbeschouwelijke tolerantie van Spinoza: wat een voorbeeldig man, wat een zachtaardige vent, zoveel verdraagzaamheid, vanwege een jood nog wel én met de kwalijke reputatie van ‘ongodist’… Omdat dit verhaaltje als puzzelstukje goed inpasbaar is in het frame van Spinoza’s leer en zijn houding tegenover het christendom, zijn de meesten ervan overtuigd dat Colerus’ getuigenis betrouwbaar is. Spinoza leert namelijk dat er twee wegen zijn om te komen tot ‘waarheid’, waarheid begrepen als ‘liefde tot God’. Bekijken we even die twee wegen.
Twee wegen De oudste en makkelijkste weg is de gereveleerde waarheid. God openbaarde zich en deelde zijn essentie mee aan profeten als Mozes, Jeshua van Nazareth en Mohammed. Iedereen die hun Heilige Boeken lezen kan of in synagoog, kerk of moskee zich desnoods laat vertellen wat er zoal allemaal in te lezen staat, hoeft alleen maar te geloven, d.w.z. het verstand op nul te zetten en te accepteren wat de god met de 99 namen zoal heeft laten optekenen. Simpel is dat, en voor Spinoza dé oplossing voor al wie niet beschikt over voldoende intelligentie en geesteskracht om het verstand voluit te gebruiken om de ‘waarheid’ te achterhalen. De massa, beweert Spinoza, is bovendien al te verblind door hartstochten. Er is, dat blijkt al, een tweede weg om de waarheid in de gedaante van ‘liefde tot God’ te omarmen, een weg die moeilijker te bewandelen is en daarom niet openligt voor gelijk wie. Het is de weg van het natuurlijke licht (lumen naturale). Het natuurlijk licht, d.i. het redelijke denken, kan een natuurlijke, niet gereveleerde, filosofische waarheid ontwikkelen, die geen akte van geloof behoeft, maar een akte van verstand. De filosofie van Spinoza presenteert zich (althans volgens velen) als een dergelijke natuurlijke religie: spinozisme als vierde boekgodsdienst met de Ethica in het centrum…
Vreedzaam en veilig Alle gereveleerde religies (ook alle andere overigens) maken volgens Spinoza’s leer integraal deel uit van de natuur (de natura naturata), meer bepaald van het attribuut geest van de substantie (god of de natuur). Maar het zijn inadequate ideeënconstructies, die niet de volle waarheid omhelzen. De verdraagzame attitude van Spinoza t.a.v. de traditionele boekgodsdiensten is te herleiden tot die visie. Hij was overigens ook de mening toegedaan dat die boekreligies een belangrijke maatschappelijke functie hebben voor de opbouw van een vreedzame en veilige samenleving. Op grond van Spinoza’s leerstellingen en zijn houding tegenover gereveleerde religies zijn wij geneigd Colerus’ anekdote als historisch gefundeerd te beschouwen en vooral ook als oprecht.
Belangeloos respect Rest ons nog wat nauwkeuriger te kijken naar de aard van Spinoza’s verdraagzaamheid zoals gemanifesteerd in de schoot van de familie Van der Spijck. Het woord ‘tolerantie’ is stekelig, omdat het inhoudelijk meerduidig is en naar omvang geen absoluut begrip. In de Ethica komt het woord niet voor. Over maatschappelijke tolerantie heeft Spinoza het uitdrukkelijk in zijn Theologisch-politiek traktaat (TTP) en ook in zijn onvoltooid Politiek Traktaat (TP) maar hij gebruikt het woord tolerantia slechts één keer en dit niet in de betekenis die wij eraan geven... Over maatschappelijke tolerantie hebben we het hier even niet. Het volstaat te weten dat tolerantie in diverse contexten voorkomt en dat die bovendien van aard kan verschillen. Het zuiverste tolerantiewater borrelt op uit een bron die ik ‘onversneden humanisme’ noem, d.w.z. verdraagzaamheid als een houding van een belangeloos respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit (binnen grenzen) van de medemens.
Neerbuigende tolerantie Colerus’ anekdote gaat over wereldbeschouwelijke verdraagzaamheid in het intermenselijk verkeer, een erg belangrijke attitude die zonder meer fundamenteel is voor het samen-leven. Maar, let op: verdraagzaamheid als attitude wijst altijd op iemands positionering t.a.v. het mindere, het minder goede. De heilige Augustinus drukte het radicaler uit: tolerantia non est nisi in malis, tolerantie geldt altijd het slechte, het boze… Spinoza’s tolerantie tegenover zijn lutherse huisgenoten is alleen daarom al een neerbuigende tolerantie, d.w.z. een verdraagzaamheid van iemand die geconfronteerd wordt met een ‘minder geloof’ en die weet dat hij bezitter is van een hogere (verstandelijke) waarheid. Dit soort neerbuigende tolerantie spoort wonderwel met een atavistische joodse mentaliteit die de wereld opdeelt in joden en anderen (gojim) én met Spinoza’s elitaire levenshouding.
Filosofische tevredenheid Spinoza, die altijd elitair denkt, richt zich met zijn leer tot een kleine groep mensen, namelijk tot hen die de intellectuele en morele kracht kunnen opbrengen om de weg te bewandelen die hij uittekent: per ardua ad astra of beter ad beatitudinem (filosofische tevredenheid) en de amor intellectualis dei, (de intellectuele liefde tot God). De verdraagzaamheid waarvan Spinoza, naar zeggen van Colerus, ten huize Van der Spijck getuigt, is ethisch een tolerantie van minder allooi: een neerbuigende tolerantie die naar de ander kijkt, vanuit een positie van eigen meerwaarde, een soort verdraagzaamheid dus, die finaal het eigen ego honoreert en omkranst.