Historici, filosofen en Spinoza-vrienden betreuren de schaarsheid aan materiële bronnen, aan (betrouwbare) verhalende bronnen en aan archivalia over leven en werk van hun denkheld. Toch worden over hem vuistdikke biografieën geschreven. Dat komt door het aanvullen, ten gerieve van de lezer, van Bento’s biografie met onontbeerlijke historische randinformatie en, het mag gezegd, ook wel door het opnemen van wetenschappelijk-historisch onbewezen verhalen die door auteurs soms tegen beter weten in, zo vaak worden overgeschreven dat ze uiteindelijk door de argeloze lezer als ‘historisch’ worden geaccepteerd. De pijnlijke waarheid is, dat wetenschappelijk-historisch bewezen feiten over Spinoza’s leven en werk op enkele A-viertjes kunnen worden neergeschreven. Het gebrek aan beproefd historisch materiaal wekt speurdrift op en voedt de fantasie van onderzoekers. Dat leidt wel eens een keertje tot een ‘opmerkelijke vondst’. De ontdekking van ‘het dodenmasker van Spinoza’ is er een spectaculair voorbeeld van. Die ontdekking is verbonden met Spinoza-pionier Adolphe Sigmund Oko. Dus eerst een woordje over deze wel erg bijzondere man.
Adolphe Sigmund Oko (1883-1944).
Oko was van Russisch-joodse afkomst en werd in 1883 geboren in Rudkov (Rusland, nabij Karkhov). Tijdens zijn studies in Duitsland las hij op zijn vijftiende Spinoza’s Traktaat over de verbeteringvan het verstand. Die lectuur maakte hem levenslang tot een Spinoza-addict. Hierover zei hij in een lezing aan Amherst College (Massachusetts) in 1932: Adolphe Sigmund Oko (1883-1944).
‘All that I dare claim is that there are few who regard him (Spinoza) with a deeper feeling of personal and ardent reverence than myself, or whose devotion goes back to earlier boyhood days.’
In 1902 emigreerde hij naar de USA waar hij vanaf 1906 werkzaam was als bibliothecaris aan het Hebrew Union College in Cincinnati (Ohio). Spinoza bleef altijd in het centrum van zijn belangstelling. Internationaal trad hij in 1921 op het voorplan als US Secretary van de Societas Spinozana en als medeoprichter van het pionierstijdschrift Chronicon Spinozanum (1922). Samen met de Duitse spinozist C. Gebhardt bracht hij voldoende geld bij elkaar om in 1926 het Spinozahuis in Den Haag te kopen en als medebeheerder van het Domus Spinozana (1927). Op 21 februari 1927 voerde hij het woord in Den Haag t.g.v. de herdenking van Spinoza’s 250ste sterfdag.
Een campus-schandaal rond zijn persoon verplichtte hem in 1933 op te stappen en uit te wijken naar Engeland. Daar werkte hij van 1933 tot 1938 aan een ‘Spinozabibliografie’, die in 1964 als The Spinoza Bibliography werd gepubliceerd in een aangevulde versie (Boston, 723 blz.!).
Een zeer gedreven Spinoza-man die Oko, zeg dat wel, en niet zonder excentrieke trekjes: hij deinsde er niet voor terug om teksten te signeren als ‘Baruch S.’, te begrijpen als ‘Gelukzalige Sigmund/Baruch Spinoza’ ... De beroemde Duits-joodse filosofe Hanna Arendt (1906-1975) waardeerde hem zeer, want ze begon haar Oko-in memoriam n.a.v. zijn overlijden in 1944 als volgt: ‘De goedheid van deze man werd alleen geëvenaard door zijn intelligentie. Hij was zo nobel van aard, dat goedheid en intelligentie slechts twee gelijke aspecten van zijn persoonlijkheid leken, die bezield was van de meest fundamentele van alle passies, die voor het schone, ware, en goede.’
De bibliotheek van de Columbia universiteit (NYC)
In het kader van zijn taak als bibliothecaris bracht Oko o.a. ook een grote verzameling Spinoza-boeken bij elkaar, meer dan 2000 exemplaren! In 1947 verwierf de bibliotheek van Columbia University (New York) zowat 3.933 Spinoza-boeken afkomstig uit de bibliotheken van Adolphe Sigmund Oko en van zijn erudiete vriend Carl Gebhardt, de bezorger van de eerste ‘wetenschappelijke’ editie van de verzamelde werken van Spinoza.
In 2022 onderzocht ene Marianna Najman-Franks, (BA in Educational Studies, 2022, Barnard College Columbia University) het wat rommelige Oko-archief. Ze deed een zeer merkwaardige vondst: ze haalde uit een van de archiefdozen een dodenmasker boven water. Omdat het object met Oko, de Spinoza-man, geconnecteerd was, besloot Marianne dat het om Spinoza’s dodenmasker ging! Ze vertelt hierover het volgende: ‘A box much lighter than the others, nearly falling to pieces with a red cloth hanging out on all sides, caught my attention. Opening it gently, I was met with a face. At the time, admittedly a bit grossed out, I packaged the face back up without much of a second thought. As I would later find out, the discovery of Spinoza’s death mask is not only an unprecedented discovery but is also the first time that anybody since his death saw his likeness.’
Dodenmasker 1
Dodenmasker 2
De voortvarende Marianne Naijman-Franks vond wis en warempel een dodenmasker maar deugdelijke argumenten om er een Spinoza-relict van te maken gaf ze niet... en, in het archief van Oko werd al evenmin wat teruggevonden om klare koffie te schenken over de herkomst en de authenticiteit van dat object. Tja, wat daarvan te denken?
Het is duidelijk dat het masker een overleden heer voorstelt. Twee vragen werpen zich op. Ten eerste: is dat object een écht dodenmasker, gemodelleerd op het gelaat van een dode of is het een ‘sculptuur’ en dus fake? Als de eerste vraag positief wordt beantwoord, dan dringt zich meteen een tweede op: is dit het dodenmasker dat van Baruch de Spinoza? Op de eerste vraag waag ik het een omzichtig ja te antwoorden. Omzichtig omdat vervalsers erg handig zijn en, zoals de kunstgeschiedenis ten overvloede bewijst, ook de allerbeste experten bij de neus kunnen nemen. De tweede vraag zal ik niet beantwoorden. Wel wil ik volgende bedenkingen kwijt.
De ingeslapen man toont een vage gelijkenis met de Spinoza die we kennen van de oudste geschilderde portretten van Wolfenbüttel en Den Haag. De leeftijd van de overledene lijkt min of meer te kloppen met deze van Spinoza bij overlijden op zijn vierenveertigste. Maar, de overledene ziet er fysiek eerder sereen uit: het lijkt er op dat hij vredig en zonder miserie is gestorven. Valt dit wel te rijmen met Spinoza’s doodsbed? We weten toch dat hij aan een slepende en pijnlijke longziekte wegteerde... het kan niet anders dan dat die ziekte hem op het einde ook fysiek zwaar zal hebben getekend. En dan is er nog dit: het dodenmasker ziet er erg ‘netjes’ uit en zonder mouleer-foutjes. Achteraf werd het masker mooi, al te mooi eigenlijk, beschilderd. Wie vertrouwd is met de techniek van het ‘afnemen’ van een dodenmasker weet dat het een lastig karwei is, waarbij technische vaardigheid en snelheid van uitvoering van cruciaal belang zijn om een goed resultaat te bekomen. Hebben we dan toch te maken met het werk van een handige vervalser...? Maar er is ook nog dit: een zekere Fred MacDowell faceapped bovenstaande foto (1) door hem te mixen met een digitale kopie van het bekende Spinozaportret. Het resultaat op foto (2) levert een betere gelijkenis op met de bekende portretten maar: de geportretteerde Spinoza van Wolfenbüttel of Den Haag, leek die wel op de man die op zondag 21 februari 1677 overleed in zijn kamer aan de Paviljoensgracht in Den Haag...?
Tot slot een argument ten gunste van de authenticiteit: ik ben ervan overtuigd dat in het sterfhuis op die zondag alle benodigdheden en alle technische kennis aanwezig waren om van de overledene een dodenmasker af te nemen: zijn huisbaas Hendrik van der Spijck was een decoratieschilder, die beroepshalve ongetwijfeld gips in huis had en die bovendien ook aardig met het penseel overweg kon... Zolang het dodenmasker uit het archief van Adolphe Sigmund Oko niet aan een grondig wetenschappelijk onderzoek wordt onderworpen en nauwkeurig wordt gedateerd, kan over de authenticiteit ervan geen betrouwbaar antwoord worden gegeven. Tot zolang mogen alle Spinoza-vrienden hun wensen voor werkelijkheid nemen.