… liefheeft en datgene dat nu gezegd is en uit de heilige Schrift naar voren werd gebracht, met aandacht heeft gelezen en alles rijpelijk doordacht heeft, volkomen zal toegeven dat alles waarover we het hadden en dat we beloofden te bewijzen, reeds bewezen is: namelijk datgene waarvan onze schrijver zegt dat de Rede het voorschrijft, zowel de regel om goed te leven als wat het opperste goed van de mens aangaat, nauwkeurig overeenstemt met wat onze Zaligmaker en de Apostelen daarover leren en onderwijzen; en dat de zedelijke leerstukken van onze Christelijke godsdienst, of al wat men moet doen om zalig te worden, daar volkomen in begrepen is. En ten slotte dit: dat te pogen de waarheid van de leerstukken uit de Evangelische leer te begrijpen, en naar dat begrijpen te leven en te werken, geheel overeenkomt met de heilige Schrift en met de christelijke godsdienst.
Als men dat wat onze schrijver betoogt in het vierde deel van zijn Zedenleer, waar hij het heeft over de krachten van de harstochten en de menselijke onmacht om die in zichzelf te matigen en te bedwingen, vergelijkt met hetgeen de Apostel leert en onderwijst over de vleselijke mens (waaronder we niets anders kunnen verstaan dan de dierlijke begeerlijkheden, en de mens die daaraan onderworpen is of er nog geen heerschappij over heeft gekregen), … |