… van de christelijke godsdienst geheel begrepen zijn: dat al wat Christus, onze Zaligmaker, en de apostelen ons hebben opgelegd, als in één hoofdgedachte is vervat, namelijk te weten dat wij God boven alles moeten liefhebben, en onze naaste gelijk onszelf; en dat dus deze zelfde liefde tot God en tot onze naasten, al begrepen is, zoals onze schrijver aantoont, in wat door de rede wordt voorgeschreven.
Uit wat hier gezegd is, blijkt duidelijk in welk opzicht de apostel de christelijke godsdienst een redelijke godsdienst noemt, of zegt dat zij een redelijke godsdienst is: te weten, ten opzichte van wat de rede haar voorschrijft en dat zij op de rede gegrondvest is. Erasmus tekent in deze passage [nvdr: Romeinen, 12 v.1] ook aan (zie zijn Aantekeningen over het Nieuwe Testament) dat Origines datgene wat de rede ons voorschrijft, redelijke godsdienst noemt; en dat Theohylaktus zegt dat al onze handelingen door de rede geleid moeten worden: waarvan Erasmus getuigt dat hij dat echt gezegd heeft. Voorts zegt hij dat de wedergeboorte, zonder dewelke niemand in Gods Koninkrijk kan komen, in Gods liefde, die (zoals onze schrijver betoogt) uit de verstandelijke kennis van God spruit, begrepen of ingesloten is, wat duidelijk blijkt uit hetgeen de apostel Johannes in zijn eerste brief over de liefde getuigt. Evenzo dat de wedergeboorte … |