CAPUT 7
1 Imperii monarchici fundamentis explicatis, eadem hic ordine demonstrare suscepi; ad quod apprime notandum est, praxi nullo modo repugnare, quod jura adeo firma constituantur, quae nec ab ipso rege aboleri queant. Persae enim reges suos inter deos colere solebant, et tamen ipsi reges potestatem non habebant jura semel instituta revocandi, ut ex Dan. cap. 6 patet; et nullibi, quod sciam, monarcha absolute eligitur, nullis expressis conditionibus. Imo nec rationi, nec obedientiae absolutae, quae regi debetur, repugnat; nam fundamenta imperii veluti regis aeterna decreta habenda sunt, adeo ut ejus ministri ei omnino obediant, si, quando aliquid imperat, quod imperii fundamentis repugnat, mandata exequi velle negent. Quod exemplo Ulissis clare explicare possumus. Socii enim Ulissis ipsius mandatum exequebantur, quando navis malo alligatum, et cantu Syrenum mente captum, religare noluerunt, tametsi id modis multis minitando imperabat, et prudentiae ejusdem imputatur, quod postea sociis gratias egerit, quod ex prima ipsius mente ipsi obtemperaverint. Et ad hoc Ulissis exemplum solent etiam reges judices instruere, ut scilicet justitiam exerceant, nec quenquam respiciant, nec ipsum regem, si quid singulari aliquo casu imperaverit, quod contra institutum jus esse noverint. Reges enim non dii, sed homines sunt, qui Syrenum capiuntur saepe cantu. Si igitur omnia ab inconstanti unius voluntate penderent, nihil fixum esset. Atque adeo imperium monarchicum, ut stabile sit, instituendum est, ut omnia quidem ex solo regis decreto fiant, hoc est, ut omne jus sit regis explicata voluntas; at non ut omnis regis voluntas jus sit, de quo vide art. 3, 5 et 6 praec. cap. |
HOOFDSTUK 7
1 De fundamenten van een monarchaal staatsbestel werden uitgelegd. Ik begin dat hier ordelijk aan te tonen. Vooreerst moet daarbij worden aangemerkt dat het op geen enkele wijze met de praktijk strijdig is, dat wetten dermate stevig worden verankerd dat ze zelfs door de koning niet kunnen worden afgeschaft. De Perzen hadden de gewoonte om hun koningen als een van hun goden te vereren. Toch hadden die koningen zelf niet de bevoegdheid om het vastgesteld recht te herroepen, zoals blijkt uit Dan. hfdst.6. Nergens, voor zover ik weet, werd op absolute wijze een monarch verkozen, zonder uitdrukkelijke voorwaarden op te leggen. Dat is immers niet in strijd met de rede en al evenmin met de absolute gehoorzaamheid die men aan de koning verplicht is. De fundamenten van het staatsbestel moeten worden beschouwd als eeuwige koninklijke decreten. Zijn ministers gehoorzamen hem volkomen, ook als ze weigeren koninklijke bevelen uit te voeren die strijdig zijn met de fundamenten van het staatsbestel. We kunnen dat duidelijk illustreren met het voorbeeld van Ulysses. De gezellen van Ulysses gehoorzaamden aan zijn bevel toen ze hem niet wilden losmaken toen hij aan de mast van het schip was vastgebonden en in de ban was van het gezang van de Sirenen, ook al beval hij dat met tal van dreigementen. Zijn wijsheid werd op prijs gesteld als hij achteraf zijn gezellen erg dankbaar was dat ze zijn eerste instructies opvolgden. Naar het voorbeeld van Ulysses plegen koningen rechters op te dragen recht te spreken zonder aanzien des persoons, zelfs niet van de koning als die in een of ander bijzonder geval iets zou bevelen, waarvan ze weten dat het strijdig is met het vigerend recht. Koningen zijn geen goden maar mensen die vaak door het gezang van Sirenen worden verleid. Het is duidelijk: als alles afhangt van de wispelturigheid van één wil, dan kan er geen zekerheid bestaan. Het is daarom evident dat een monarchaal staatsbestel, om stabiel te zijn, zo moet worden ingericht dat alles uitsluitend gebeurt op grond van een koninklijk decreet. Dat betekent: alle recht is de uitdrukkelijke wil van de koning, niet elke wil van de koning is recht. Zie hierover art.3, 5 en 6 van het vorige hfdst. |
2 Deinde notandum, quod in jaciendis fundamentis maxime humanos affectus observare necesse est, nec ostendisse sufficit, quid oporteat fieri, sed apprime, qui fieri possit, ut homines, sive affectu, sive ratione ducantur, jura tamen rata, fixaque habeant. Nam si imperii jura, sive libertas publica solo invalido legum auxilio nitatur, non tantum nulla ejus obtinendae erit civibus securitas, ut art. 3 cap. praec. ostendimus, sed etiam exitio erit. Nam hoc certum est, nullam civitatis conditionem miseriorem esse, quam optimae, quae labascere incipit, nisi uno actu, et ictu cadat, et in servitutem ruat (quod sane impossibile videtur esse), ac proinde subditis multo satius esset suum jus absolute in unum transferre, quam incertas, et vanas, sive irritas libertatis conditiones stipulari, atque ita posteris iter ad servitutem crudelissimam parare. At si imperii monarchici fundamenta, quae in prae. cap. retuli, firma esse ostendero, nec divelli posse, nisi cum indignatione maximae partis armatae multitudinis, et ex iis regi, et multitudini pacem, et securitatem sequi, atque haec ex communi natura deduxero, dubitare nemo poterit eadem optima esse, et vera, ut patet ex art. 9 cap. 3 et art. 3 et 8 praec. cap. Quod autem hujus illa naturae sint, quam paucis potero, ostendam.
|
2 Noteer vervolgens dat bij het leggen van de fundamenten het noodzakelijk is de allergrootste aandacht te besteden aan de menselijke affecten. Het volstaat ook niet aan te tonen wat er hoeft gedaan te worden, maar voor alles wat er kan worden gedaan om mensen, of ze nu worden geleid door affecten of door rede, geldige en vaststaande wetten te bezorgen. Want als de wetten van de staat, oftewel de openbare vrijheid, uitsluitend steunt op slappe wetten, dan zullen
burgers niet alleen geen veiligheid verwerven, zoals we in art. 3 van vorig hfdst. hebben aan getoond, maar zal dat bovendien hun ondergang zijn. Het staat als een paal boven water dat er geen ellendiger situatie voor een gemeenschap bestaat, hoe uitmuntend die ook is, dan een die in verval geraakt en in slavernij vervalt. (buiten beschouwing gelaten dat ze ten val komt door één enkele gebeurtenis of een genadeslag, wat wel onmogelijk lijkt). Voor onderdanen is het dus voordeliger om hun recht aan één persoon over te dragen op absolute wijze, dan onzekere, loze of onwerkzame vrijheidsvoorwaarden te stipuleren en zo voor het nageslacht de weg te bereiden naar een uiterst wrede slavernij. In vorig hoofdstuk heb ik de fundamenten van een monarchaal staatsbestel besproken en dat ze niet kunnen worden ondermijnd, tenzij door de misnoegdheid van het grootste deel van de gewapende volksmassa en dat ze, zowel voor de koning als voor de volksmassa vrede en veiligheid genereren. Dat heb ik afgeleid uit hun gemeenschappelijke natuur: niemand hoeft eraan te twijfelen dat dit het allerbeste is en waar, zoals blijkt uit art. 9 hfdst. 3 en art. 3 en 8 van vorig hfdst. Wat nu die natuur inhoudt, zal ik, zo kort ik kan, uitleggen. |
3 Quod officium ejus, qui imperium tenet, sit imperii statum, et conditionem semper noscere, et communi omnium saluti vigilare, et id omne, quod majori subditorum parti utile est, efficere, apud omnes in confesso est. Cum autem unus solus omnia perlustrare nequeat, nec semper animum praesentem habere, et ad cogitandum instituere, et saepe morbo, aut senectute, aut aliis de causis rebus vacare publicis prohibeatur; necesse ergo est, ut monarchia consiliaros habeat, qui rerum statum noscant, et regem consilio juvent, et ipsius locum saepe suppleant; atque adeo fiat, ut imperium, seu civitas una semper, edemque mente constet.
|
3 Iedereen geeft toe dat het de taak is van hem die het staatsroer in handen heeft, ervoor te zorgen om altijd op de hoogte te zijn van de toestand en de conditie van de staat, te waken over het algemeen welzijn van allen en te realiseren wat nuttig is voor het grootste deel van de onderdanen. Eén enkele persoon kan evenwel niet alles overschouwen: niet altijd is hij er met zijn gedachten bij om zich te concentreren op denkwerk, vaak is hij verhinderd door ziekte, ouderdom of andere oorzaken om zich bezig te houden met publieke aangelegenheden. Daarom is het onontbeerlijk dat een monarchie een beroep doet op adviseurs die de stand van zaken kennen, de koning beraden en vaak ook zijn plaats innemen. Zo wordt het mogelijk dat de staat, of de gemeenschap, altijd één en dezelfde geest uitstraalt.
|
4 Sed quia cum humana natura ita comparatum est, ut unusquisque suum privatum utile summo cum affectu quaerat, et illa jura aequissima esse judicet, quae rei suae conservandae, et augendae necessaria esse, et alterius causam eatenus defendat, quatenus rem suam eo ipso stabilire credit, hinc sequitur consiliarios necessario debere eligi, quorum privatae res, et utilitas a communi omnium salute, et pace pendeant; atque adeo patet, quod, si ex unoquoque civium genere, sive classe aliquot eligantur, id majori subditorum parti utile erit, quod in hoc concilio plurima habuerit suffragia. Et quamvis hoc concilium, quod ex adeo magno civium numero componitur, frequentari necessario debeat a multis rudi admodum ingenio, hoc tamen certum est, unumquemque in negotiis, quae diu magno cum affectu exercuit, satis callidum, atque astutum esse. Quapropter si nulli alii eligantur, nisi ii, qui ad quinquagesimum aetatis annum usque negotia sua sine ignominia exercuerunt, satis apti erunt, ut consilia res suas concernentia dare possint, praesertim si in rebus majoris ponderis tempus ad meditandum concedatur. Adde quod longe abest, ut concilium, quod paucis constat, a similibus non frequentetur. Nam contra maxima ejus pars ex hominibus ejusmodi constat : quandoquidem unusquisque ibi maxime conatur socios habere bardos, qui ab ipsius ore pendeant,
quòd in magnis conciliis locum non habet. |
4 De menselijke natuur is van die aard dat iedereen met de grootste hartstocht zijn persoonlijk voordeel zoekt en dat iedereen die wetten het meest billijk acht die nodig zijn om zijn bezit in stand te houden en te vermeerderen. Eenieder verdedigt de belangen van een ander voor zover men overtuigd is dat die zijn eigen bezit onaangeroerd laten. Daaruit volgt dat het noodzakelijk is dat adviseurs moeten worden gekozen waarvan het privébezit en het voordeel afhankelijk is van het algemeen welzijn en de vrede. Het is dus duidelijk dat er uit alle categorieën van burgers, of klassen, enkelen moeten worden verkozen. Dat zal voor het grootste deel van de onderdanen nuttig zijn omdat ze in die raad dan kunnen beschikken over meerdere stemmen. Het kan niet anders dan dat die raad, samengesteld uit een groot aantal burgers, vaak ook lieden telt met geringe talenten. Maar het is niettemin evident dat iedereen voldoende onderlegd en bij de pinken is als het om zaken gaat die men lange tijd met passie behartigde. Dus, als alleen diegenen worden verkozen die tot hun vijftigste jaar hun zaken smetteloos hebben beheerd, dan zijn die voldoende geschikt om advies te verlenen over dossiers die hen aanbelangen, vooral als hen, in zaken van gewicht, voldoende tijd wordt gegeven om na te denken. Voeg daar nog aan toe dat het verre van zeker is dat een raad die uit weinigen is samengesteld niet vaak lui zijn van dezelfde soort, wel integendeel: het grootste deel bestaat er uit een zelfde slag mensen: iedereen probeert toch zoveel mogelijk domoren als collega’s te hebben die hen naar de mond praten. In grote raden gebeurt dat niet.
|
5 Praeterea certum est, unumquemque malle regere, quam regi. Nam enim volens imperium alteri concedit, ut habet Salustius in prima ad Caesarem oratione. Ac proinde patet, quod multitudo integra nunquam jus suum in paucos, aut unum transferet, si inter ipsam convenire possit, nec ex controversiis, quae plerumque in magnis conciliis excitantur, in seditiones ire; atque adeo multitudo id libere tantummodo in regem transfert, quod absolute in potestate ipsa habere nequit, hoc est, controversiarum diremptionem, et in decernando expeditionem. Nam quod saepe etiam fit, ut rex belli causa eligatur, quia scilicet bellum a regibus multo felicius geritur, inscitia sane est, nimirum quod, ut bellum felicius gerant, in pace servire velint; si quidem pax eo in imperio potest concipi, cujus summa potestas sola belli causa in unum translata est, qui propterea virtutem suam, et quid omnes in ipso uno habeant, maxime in bello ostendere potest; cum contra imperium democraticum hoc praecipuum habeat, quod ejus virtus multo magis in pace, quam in bello valet. Sed quacunque de causa rex eligatur, ipse solus, ut jam diximus, quid imperio utile sit, scire nequit; sec ad hoc, ut in praec. art. ostendimus necesse est, ut plures cives consiliarios habeat, et quia concipere nequaquam possumus, quod aliquid de re consulenda potest concipi, quod tam magnum hominum numerum effugerit, sequitur, quod praeter omnes hujus concilii sententias, quae ad regem deferentur, nulla poterit concipi ad populi salutem idonea. Atque adeo, quia populi salus suprema lex, seu regis summum jus est, sequitur jus regis esse unam ex latis concilii sententiis eligere, non autem contra totius concilii mentem quicquam decernere, vel sententiam ferre (vide art. 25 praeced. cap.). Sed si omnes sententiae in concilio latae ad regem deferendae essent, fieri posset, ut rex parvis urbibus, quae paucoria habent suffragia, semper faveret. Nam quamvis ex lege concilii statutum sit, ut sententiae non indicatis earum authoribus deferantur, nunquam tamen tam bene cavere poterunt, ut non aliqua effluat, ac proinde necessario statuendum est, ut illa sententia, quae centum ad minimum suffragia non habuerit, irrita habeatur, quod quidem jus majores urbes summa vi defendere debebunt.
|
5 Bovendien staat het vast dat iedereen liever regeert dan wordt geregeerd. Niemand immers staat vrijwillig het staatsgezag af aan iemand anders, zoals Sallustius dat stelt in de Eerste Rede tot Caesar. Daaruit volgt dat een volledige volksmassa nooit zijn recht overdraagt aan enkelen of aan één enkele, als ze het onder elkaar eens zijn en niet vervallen in twisten, zoals die meestal ontstaan in grote beraadslagingen die in oproer degenereren. Daarom laat de volksmassa alleen maar vrijwillig over aan de koning wat absoluut niet binnen haar macht valt, d.w.z. het beslechten van meningsverschillen en het snel nemen van beslissingen. Vaak gebeurt het dat een koning wordt gekozen in oorlogsomstandigheden, omdat een oorlog door koningen blijkbaar met meer succes wordt gevoerd. Maar het is onzinnig om met succes oorlog te willen voeren om dan achteraf in vredestijd in slavernij te moeten leven. Voor zover uiteraard vrede denkbaar is in een staat waar het hoogste gezag werd overgedragen aan één persoon, uitsluitend wegens een oorlogssituatie en die dan zijn militaire bekwaamheid, die allen in zijn persoon bezitten, vooral kan bewijzen door het voeren van oorlog. Een democratisch staatsbestel heeft daarentegen als belangrijkste kenmerk dat het zijn deugdelijkheid veel meer toont in vredestijd dan in oorlogstijd. Om welke reden ook een koning wordt verkozen, hij alleen kan niet weten – we hebben het al eens gezegd – wat voor een staat nuttig is. Daarom is het nodig, zoals we in vorig artikel aantoonden, dat hij beschikt over meerdere burger-adviseurs. Wij kunnen ons geenszins voorstellen dat er een materie waarover moet worden beraadslaagd zou ontsnappen aan de aandacht van een zo groot aantal mensen. Daaruit volgt dan ook dat buiten alle voorstellen die de raad aan de koning voorlegt, er geen andere kunnen worden bedacht die van node zijn voor het welzijn van het volk. Omdat het welzijn van het volk de hoogste wet is, oftewel het hoogste recht van de koning, volgt daaruit dat de koning gemachtigd is om één van de voorstellen te kiezen die de raad voordroeg. Hij mag evenwel niets beslissen dat indruist tegen de geest van de hele raad of zelf een voorstel indienen (zie art. 25 van vorig. hfdst.). Gezien alle voorstellen die de raad aannam aan de koning moeten worden overgemaakt, zou het best kunnen gebeuren dat de koning kleinere steden, die minder stemmen hebben, altijd zou bevoordelen. Hoewel het raadsreglement bepaalt dat voorstellen worden overgelegd zonder de namen van hun auteurs, kan het toch nooit helemaal worden vermeden dat iets daarvan bekend wordt. Daarom is het noodzakelijk dat wordt beslist dat voorstellen die geen honderd stemmen behalen ongeldig zijn. Grotere steden zullen deze rechtsregel zeer krachtdadig moeten verdedigen.
|
6 Atque hic, nisi brevitati studerem, magnas hujus concilii utilitates alias ostenderem; unam tamen, quae maximi videtur esse momenti, adducam. Nempe, quod nullum majus ad virtutem incitamentum dari potest, hac communi spe summum hunc honorem adipiscendi: nam gloria maxime ducimur omnes, ut in nostra Ethica suse ostendimus.
|
6 Was het niet dat ik het kort wil houden, ik zou hier nog tal van andere grote voordelen van die raad kunnen aanwijzen. Eén zaak evenwel, die van het hoogste gewicht lijkt, zal ik onder de aandacht brengen. Er kan namelijk geen groter aansporing bestaan om te excelleren dan de gedeelde hoop om dat hoogste ambt te bereiken. Want door eerzucht worden wij toch allen in de hoogste mate gedreven, zoals we ten overvloede in onze Ethica hebben aangetoond.
|
7 Quin majori hujus concilii parti nunquam animus gerendi bellum, sed magnum pacis studium, et amor sempere futurus sit, dubitari non potest. Nam, praeterquam quod ex bello ipsis timor semper erit bona sua cum libertate amittendi, accedit, quod ad bellum novi sumptus requirantur, quos suppeditare debent, ac etiam quod ipsorum liberi, et affines curis domesticis intenti, studium ad arma in bello applicare, et militatum ire cogentur, unde domum nihil praeter gratuitas cicatrices referre poterunt. Nam, uti art. 31 praeced. cap. diximus, militiae stipendia nulla solvenda, et art. 10 ejusdem cap. ipsa ex solis civibus, et ex nullis aliis formanda.
|
7 Er kan niet aan worden getwijfeld: het grootste deel van die raad zal niet bezield zijn met een wil om oorlog te voeren, wel integendeel met grote inzet en liefde voor vrede. In tijden van oorlog zal er altijd vrees bestaan om bezit en vrijheid te verliezen. Daar komt nog bovenop dat oorlog een bijkomende kost meebrengt die moet worden betaald en ook dat hun kinderen en verwanten die voor het huishouden zorgen zullen moeten exerceren met oorlogswapens en ten strijde trekken: ze komen dan naar huis met geen andere beloning dan hun verwondingen. Want, zoals we in art. 31 van vorig hfdst. stelden, moet er aan de militie geen soldij worden betaald en, in art. 10 van hetzelfde hfdst., moet die militie uitsluitend uit burgers worden samengesteld en uit geen anderen.
|
8 Ad pacem, et concordiam aliud praeterea, quod etiam magni est momenti, accedit, nempe quod nullus civis bona fixa habeat (vide art. 12 praeced. cap.). Unde omnibus ex bello par propemodum periculum est: nam omnes lucri causa mercaturam exercere, vel argentum suum invicem credere, si, ut olim ab Atheniensibus, lex lata sit, qua prohibeatur unicuique argentum suum foenere aliis, quam incolis dare; atque adeo negotia tractare debebunt, quae vel invicem intricata sunt, vel quae eadem media, ut promoveantur, requirunt; atque adeo hujus concilii maximae parti circa res communes, et pacis artes una plerumque, eademque erit mens; nam, ut art. 4 hujus cap. diximus, unusquisque alterius causam eatenus defendit, quatenus eo ipso rem suam stabilire credit.
|
8 Om vrede en eendracht te bewaren komt er verder nog iets bij dat van groot belang is: burgers mogen geen onroerende goederen bezitten (zie art. 12 van vorig hfdst.). Vandaar dat in de oorlog allen in dezelfde mate gevaar lopen: iedereen drijft handel om winst te maken of leent geld aan elkaar als er een wet bestaat, net als eertijds bij de Atheners, die iedereen verbiedt zijn geld met interest uit te lenen aan anderen dan de ingezetenen. Zo zullen ze dan zaken doen die ofwel met elkaar zijn verbonden ofwel dezelfde middelen vergen om tot resultaat te leiden. Het is precies daarom dat het grootse deel van die raad over gemeenschappelijke zaken en vredeskunsten zal getuigen van één en dezelfde geest. Want, zoals we reeds hebben gezegd in art. 4 van dit hoofdstuk: iedereen verdedigt de zaak van een ander voor zover hij overtuigd is dat het zijn bezit veilig stelt.
|
9 Quod nemo unquam in animum inducet hoc concilium muneribus corrumpere, dubitari non potest. Si enim aliquis ex tam magno hominum numero unum, aut alterum ad se trahat, sane nihil promovebit: nam, uti diximus, sententia, quae centum ad minimum suffragia non habuerit, irrita est.
|
9 Dat niemand het ooit in zijn hoofd zou halen om die raad met smeergeld te corrumperen, daaraan kan wel niet worden getwijfeld. Als iemand uit een zo groot aantal mensen de een of de andere voor zich wint, dan zal die toch niets bereiken. Zoals we al stelden: voorstellen die niet minstens honderd stemmen behalen zijn ongeldig.
|
10 Quod praeterea hujus concilii semel stabiliti membra ad minorem numerum redigi non poterunt, facile videbimus, si hominum communes affectus consideremus. Omnes enim gloria maxime ducuntur, et nullus est, qui sano corpore vivit, qui non speret in longam senectutem vitam trahere. Si itaque calculum ineamus eorum, qui revera annum quinquagesimum, aut sexagesimum aetatis attigerunt, et rationem praeterea habeamus magni istius concilii numeri, qui quotannis eligitur, videbimus vix aliquem eorum, qui arma ferunt, dari posse, qui non magna spe teneatur, huc dignitatis ascendere; atque adeo omnes hoc concilii jus, quantum poterunt, defendent. Nam notandum, quod corruptio, nisi paulatim irrepat, facile praevenitur; at quia facilius concipi potest, et minori invidia fieri, ut ex unaquaque familia, quam ut ex paucis minor numerus eligatur, aut ut una, aut alia secludatur, ergo (per art. 15 praeced. Cap.) consiliariorum numerus non potest ad alium minorem redigi, nisi simul ab eo una tertia, quarta, aut quinta pars auferatur, quae sane mutatio admodum magna est, et consequenter a communi praxi omnino abhorrens. Nec mora praeterea, sive in eligendo negligentia timenda est, quia haec ab ipso Concilio suppletur. Vide art. 16 praeced. Cap.
|
10 Als we de affecten beschouwen die mensen gemeenschappelijk hebben, dan zien we makkelijk dat de leden van die aangestelde raad niet tot een kleiner aantal kunnen worden gereduceerd. Immers: iedereen wordt toch het meest gedreven door eerzucht en niemand die gezond is, hoopt niet te leven tot op hoge leeftijd. Als we nu even berekenen hoeveel van hen echt de leeftijd van vijftig of zestig jaar zullen hebben bereikt en het groot aantal van die raad voor ogen houden dat ieder jaar wordt verkozen, dan zullen we al snel merken dat er onder hen nauwelijks leden zijn die wapens dragen en die niet de hoop koesteren om tot die waardigheid op te klimmen. Het dient aangemerkt dat corruptie, tenzij ze geleidelijk insluipt, makkelijk wordt voorkomen. Het is makkelijker denkbaar en het wekt minder jaloezie op dat uit elke familie een kleiner aantal wordt gekozen, dan dat de ene of de andere wordt uitgesloten. Daarom kan het aantal raadslieden (volgens art. 15 van vorig hfdst.) niet tot een kleiner aantal worden gereduceerd tenzij tezelfdertijd een derde, een vierde of een vijfde deel wordt verwijderd. Die verandering is inderdaad zeer groot en bijgevolg volkomen vreemd aan de algemene praktijk. Tijdverlies, of slordigheid bij het herverkiezen, hoeft niet gevreesd, gezien daarin door de raad zelf wordt voorzien. Zie art. 16 van vorig hfdst.
|
11 Rex igitur, sive multitudinis metu ductus, vel ut sibi armatae multitudinis majorem partem devinciat, sive animi generositate ductus, ut scilicet utilitati publicae consulat, illam semper sententiam, quae plurima suffragia habuerit, hoc est (per art. 5. hujus cap.), quae imperii majori parti est utilior, firmabit, aut discrepantes sententias, quae ad ipsum delatae sunt, si fieri potest, conciliare studebit, ut omnes ad se trahat, qua in re nervos intendet suos, et ut tam in pace, quam in bello experiantur, quid in ipso uno habeant; atque adeo tum maxime sui juris erit, et imperium maxime habebit, quando maxime communi multitudinis saluti consulit.
|
11 De koning zal dus altijd de beslissing bevestigen die de meeste stemmen krijgt, dat wil zeggen, de beslissing die voor het grootste deel van de staat het voordeligst is. Het maakt niet uit dat hij dat doet uit vrees voor de volksmassa of om zich te verzekeren van de steun van het grootste deel van de gewapende massa, of uit welwillendheid om het openbaar nut te dienen (zie art. 5 van dit hfdst.). Hij zal ook proberen de verschillende voorstellen die hem zijn voorgelegd, als dat mogelijk is, te verzoenen, met de bedoeling om allen aan zich te binden: hiertoe zal hij zich terdege inspannen. Zo ervaren ze zowel in vredestijd als in oorlogstijd wat hen in zijn persoon verenigt. De koning is maximaal machtig en heeft maximaal het staatsgezag in handen, als hij zich ten volle inzet voor het algemeen welzijn van de volksmassa.
|
12 Nam rex solus omnes metu continere nequit; sed ipsius potentia, ut diximus, nititur militum numero, et praecipue eorundem virtute, et fide, quae semper inter homines tamdiu constans erit, quamdiu indigentia, sive haec honesta, sive turpis sit, copulantur; unde fit, ut reges incitare saepius milites, quam coërcere, et magis eorum vitia, quam virtutes dissimulare soleant, et plerumque, ut optimos premant, inertes, et luxu perditos inquirere, agnoscere, pecunia, aut gratia juvare, prehensare manus, jacere oscula, et omnia servilia pro dominatione agere. Ut itaque cives a rege prae omnibus agnoscantur, et quantum status civilis, sive aequitas concedit, sui juris maneant, necesse est, ut militia ex solis civibus componatur, et ut ipsi a consiliis sint; et contra eos omnino subactos esse, et aeterni belli fundamenta jacere, simul atque milites auxiliares duci patiuntur, quorum mercatura bellum est, et quibus in discordiis, et seditionibus plurima vis.
|
12 De koning alleen kan niet iedereen onder de duim houden. Zoals we hebben gezegd, steunt diens macht op het aantal soldaten en vooral op hun moed en trouw die onder mensen altijd zolang duurt als de nood, of die nu eerbaar of oneerbaar is, hen verbindt. Dat verklaart waarom koningen meer hun militairen aanmoedigen dan in bedwang houden en dat ze meer hun gebreken verbergen dan hun militaire kwaliteiten. Ze kortwieken meestal de besten, gaan op zoek naar nietsnutten en lui die aan luxe verknocht zijn, plezieren hen met geld en eerbetoon, schudden handjes, werpen kusjes toe en lenen zich tot allerlei knechtenwerk om de macht in handen te houden. Om ervoor te zorgen dat burgers door de koning altijd worden gerespecteerd en dat ze meester van zichzelf blijven, in zover de burgerstatus of de billijkheid het mogelijk maakt, is het onontbeerlijk dat de militie uitsluitend uit burgers wordt samengesteld net als burgers zelf ook deel uitmaken van de raad. Omgekeerd: burgers zijn volkomen onderworpen en leggen de basis voor een niet aflatende oorlog, als ze dulden dat hulptroepen worden gelicht, die met oorlog voeren de kost verdienen en de hoogste hand hebben in maatschappelijke wanorde en opstanden.
|
13 Quod regis consiliarii ad vitam eligi non debeant, sed in tres, quatuor, vel quinque ad summum annos, patet tam ex art. 10 hujus capitis, quam ex iis, quae in art. 9 hujus etiam capitis diximus. Nam, si ad vitam eligerentur, praeterquam quod maxima civium pars vix ullam spem posset concipere eum honorem adipiscendi; atque adeo magna inde inter cives inaequalitas, unde invidia et continui rumores, et tandem seditiones orirentur, quae sane regibus dominandi avidis non ingratae essent; magnam praeterea ad omnia licentiam (sublato scilicet succedentium metu) sumerent, rege minime adversante. Nam, quo civibus magis invisi, eo magis regi adhaerebunt, eique ad adulandum magis proni erunt. Imo quinque annorum intervallum nimium adhuc videtur, quia eo temporis spatio non adeo impossibile factu videtur, ut magna admodum concilii (quam etiam magnum sit) pars muneribus, aut gratia corrumpatur; atque adeo longe securius res sese habebit, si quotannis ex unaquaque familia duo cedant, et totidem iisdem succedant (si nimirum ex unaquaque familia quinque consiliarii habendi sunt), praeterquam eo anno, quo juris prudens alicujus familiae cedit, et novus ejus loco eligitur.
|
13 Dat adviseurs van de koning niet voor het leven mogen worden aangesteld, maar voor drie, vier of hoogstens vijf jaar, dat blijkt uit art. 10 van dit hoofdstuk en ook uit wat we hebben gezegd in art. 9. van dit hoofdstuk. Worden ze voor het leven benoemd dan kan het grootste deel van de bevolking nauwelijks de hoop koesteren om ooit die eer te bereiken. Er ontstaan dan onder burgers ongelijkheden die de vrije loop laten aan afgunst en hardnekkige geruchten, die uiteindelijk ontaarden in burgerrevoltes, die evident niet helemaal slecht gezien zijn door koningen die uit zijn op dominantie. Raadslieden zullen zich in alles grote vrijheid veroorloven (gezien er geen opvolgers te vrezen vallen) zonder het minste bezwaar van de koning. Want hoe meer ze door de burger gehaat zijn, hoe meer verkleefd ze zullen zijn aan de koning en hoe meer geneigd om hem te bewieroken. Een tussentijd van vijf jaar lijkt nog te lang omdat het in die tijdspanne helemaal niet onmogelijk zal blijken dat een groot deel van de raad (hoe groot hij ook is) door smeergeld of gunsten wordt gecorrumpeerd. Daarom zal de situatie heel wat veiliger zijn als jaarlijks twee leden uit een familie terugtreden en er evenveel opvolgen (als ten minste in elke familie er vijf adviseurs moeten zijn), uitgezonderd in het jaar waarin een jurist van een familie terugtreedt en een nieuwe in zijn plaats wordt verkozen.
|
14 Rex praeterea nullus majorem sibi securitatem polliceri potest, quam qui in hujusmodi civitate regnat. Nani, praeterquam quod cito perit, quem sui milites salvum esse nolunt, certum est regibus summum semper periculum esse ab iis, qui eis proximi sunt. Quo igitur consiliarii numero pauciores, et consequenter potentiores sunt, eo regi majus ab ipsis periculum est, ne imperium in alium transferant. Nihil sane Davidem magis terruit, quam quod ipsius consiliarius Achitophel partes Absolomi elegerat. Huc accedit, si omnis potestas in unum absolute translata fuerit, quae tum longe facilius ex uno in alium transferri potest. Suscepere enim duo manipulares imperium Romanum transferre, et transtulerunt (Tacit. Hist. lib. I.). Omitto artes, et astus callidos consiliariorum, quibus sibi cavere debent, ne invidiae immolentur, quia nimis noti sunt, et nemo, qui Historias legit, ignorare potest, consiliariis fidem plerumque exitio fuisse; atque adeo, ut sibi caveant, eosdem callidos, non fidos esse oportet. Sed si consiliarii plures numero, quam ut in eodem scelere convenire possint, et omnes inter se aequales sint, nec ultra quadriennium eo officio fungantur, regi nequaquam formidolosi esse queunt, nisi libertatem iis adimere tentet, quo omnes cives pariter offendet. Nam, (ut Ant. Perezius optime notat) imperio absoluto uti principi admodum periculosum, subditis admodum odiosum, et institutis tam divinis, quam humanis adversum, ut innumera ostendunt exempla.
|
14 Een koning die in een dergelijke gemeenschap aan de macht is, kan zich bijgevolg van geen grotere veiligheid verzekeren. Wie de militairen niet willen sparen, komt al snel om het leven en het staat vast dat koningen altijd in het hoogste gevaar verkeren door lieden uit hun entourage. Waar het aantal raadgevers klein is en dus meer macht bezitten, daar wordt de koning door hen meer in gevaar gebracht uit vrees dat zij de macht aan een ander overdragen. Niets beangstigde David meer dan dat Achitophel, zijn eigen raadgever, de voorkeur gaf aan de partij van Absolom. Dat is wat er gebeurt als de volledige macht zonder beperking wordt overgedragen aan één enkele persoon, want dan is het makkelijker die door te spelen van de ene persoon naar de andere. Twee gewone soldaten waren bij machte om het Romeinse staatsgezag aan een ander door te geven en dat deden ze ook (Tacitus, Historiën, bk. I). Ik heb het verder maar niet over de trucjes en gewiekste knepen die raadgevers gebruiken om zichzelf te handhaven en om niet ten onder te gaan aan afgunst; dat alles is overbekend. Niemand die de Historiën las die niet weet dat de trouw van raadslieden meestal hun ondergang was. Om zich veilig te stellen moeten die daarom geslepen zijn en niet trouwhartig. Daar waar er een groot aantal raadgevers bestaan die elkaars gelijken zijn en die niet meer dan vier jaar in functie blijven, daar kunnen die voor de koning niet echt gevaarlijk zijn, tenzij hij probeert hun vrijheid te beknotten, wat alle burgers in gelijke mate schaadt. Want zoals Ant. Perezius het perfect formuleert: absoluut gezag uitoefenen is voor de koning uitermate gevaarlijk, door de onderdanen bijzonder gehaat en in strijd zowel met goddelijke als met menselijke instellingen. Ontelbare voorbeelden bewijzen dat.
|
15 Praeter haec, alia fundamenta in praec. cap. jecimus, ex quibus regi magna imperii, et civibus libertatis, ac pacis obtinendae securitas oritur, quae suis locis ostendemus. Nam quae ad supremum concilium spectant, quaeque maximi ponderis sunt, ante omnia demonstrare volui, jam reliqua eo, quo ipsa proposui, ordine persequar.
|
15 Behalve dit alles, hebben we in vorig hoofdstuk ook fundamenten gelegd waarop voor de koning een krachtig staatsgezag kan groeien en voor de burgers vrijheid en veiligheid die uit vrede gewonnen wordt. We zullen dat op de passende plek aantonen. Alle dingen die betrekking hebben op de hoge raad en die van het grootste belang zijn, die heb ik allereerst onder de aandacht willen brengen. Wat er nog bijkomt zal ik verder uiteenzetten in de orde zoals ik die voorstelde.
|
16 Quod cives eo potentiores, et consequenter magis sui juris sint, quo majores urbes, et magis munitas habent, dubio caret: quo enim locus, in quo sunt, tutior est, eo libertatem suam melius tueri, sive hostem externum, vel internum minus timere possunt, et certum est, homines naturaliter securitati suae eo magis consulere, quo divitiis potentiores sunt. Quae autem urbes alterius potentia, ut conserventur, indigent, aequale jus cum eo non habent, sed eatenus alterius sunt juris, quatenus alterius potentia indigent. Jus enim sola potentia definiri in 2. cap. ostendimus.
|
16 Het lijdt geen twijfel dat burgers machtiger zijn en derhalve meer meester over zichzelf, waar er meer en betere versterkte steden zijn: hoe veiliger hun verblijfplek, des te beter kunnen ze hun vrijheid beschermen, zodat ze minder te vrezen hebben van een externe of een interne vijand. Het staat vast dat mensen, naarmate ze rijker zijn, van nature uit meer maatregelen nemen voor hun veiligheid. Steden die steunen op de macht van een ander om zich te handhaven, doen voor deze onder in volheid van recht: ze zijn in de machtsgreep van een ander telkens als zij een beroep doen op die macht. Recht wordt immers uitsluitend bepaald door macht, zoals we in hfdst. 2 hebben aangetoond.
|
17 Hac eadem etiam de causa, ut cives scilicet sui juris maneant, et libertatem tueantur, militia ex solis civibus nullo excepto constare debet. Etenim homo armatus magis, quam inermis sui juris (vide art. 12. hujus cap.), et ii cives suum jus in alterum absolute transferunt, ejusdemque fidei omnino committunt, cui arma dederunt, et urbium munimenta crediderunt. Huc accedit humana avaritia, qua plerique maxime ducuntur: fieri enim non potest, ut auxiliarius miles sine magnis sumptibus conducatur, et cives vix pati possunt exactiones, quae sustentandae otiosae militiae requiruntur. Quod autem nullus, qui integrae militiae, vel magnae ejus parti imperet, nisi, cogente necessitate, in annum ad summum eligendus sit, norunt omnes, qui historias, tam sacras, quam profanas legerunt. Ratio autem nihil hoc clarius docet. Nam sane imperii robur ei omnino creditur, cui satis temporis conceditur, ut militarem gloriam occupet, ipsiusque nomen supra regis attollatur, vel fidum sibi exercitum faciat obsequio, liberalitate, et reliquis artibus, ducibus assuetis, quibus alienum servitium, et sibi dominationem quaerunt. Denique ad majorem totius imperii securitatem addidi, quod hi militiae imperatores eligendi sunt ex regis consiliariis, vel qui eodem officio functi sunt, hoc est, viris, qui eo aetatis pervenerunt, qua homines plerumque vetera, et tuta, quam nova, et periculosa malint.
|
17 Om dezelfde reden, namelijk om er voor te zorgen dat burgers meester blijven over zichzelf en hun vrijheid beschermen, moet de militie zonder enige uitzondering bestaan uit burgers. De gewapende man is immers meer dan de ongewapende meester over zichzelf (zie art. 12 van dit hfdst.). Burgers vertrouwen hun recht zonder enige beperking toe aan een ander en stellen volkomen vertrouwen in hem, als ze hem de wapens overdragen en de stedelijke verdedigingswerken. Maar hier komt de menselijke hebzucht, die de meeste mensen in de hoogste mate drijft, om de hoek kijken: het is immers niet mogelijk om hulptroepen te lichten zonder bijkomende grote uitgaven. Burgers ervaren met tegenzin heffingen die nodig zijn om werkloze militairen te onderhouden. Allen die de profane en de heilige geschiedenis lezen, weten maar al te goed dat zij die de hele militie aanvoeren, of een onderdeel ervan, hoogstens voor één jaar moeten worden aangesteld tenzij de nood aan de man komt. Ook de rede leert dat op bijzonder klare wijze: want zeker is het wel dat de staatsmacht volkomen in handen wordt gespeeld van hem aan wie alle tijd wordt gegund om militaire glorie te verwerven en om zijn faam boven die van de koning te verheffen door zich te verzekeren van de trouw van het leger door vrijgevigheden en andere trucjes van legeraanvoerders in hun streven naar serviliteit van anderen en naar oppermacht voor zichzelf. Tot slot heb ik toegevoegd, tot meerdere glorie van de veiligheid van het hele staatsapparaat, dat legergeneraals moeten worden verkozen uit de koninklijke raad of uit diegenen die in die functie hebben gediend. Dat zijn gewoonlijk mensen die tot een leeftijd zijn gekomen waarop ze meestal conservatief zijn en veiligheid hoger stellen dan nieuwlichterij en gevaarlijke ondernemingen.
|
18 Cives inter se familiis distinguendos esse dixi, et ex unaquaque aequalem consiliariorum numerum eligendum, ut majores urbes plures haberent pro numero civium consiliarios, et plura, ut aequum est, adferre possent suffragia. Nam imperii potentia et consequenter jus ex civium numero aestimanda est; nec credo, quod ad hanc inter cives aequalitatem servandam aliud medium aptius excogitari potest, qui omnes natura ita comparati sunt, ut unusquisque generi suo adscribi velit, et stirpe a reliquis internosci.
|
18 Ik heb gezegd dat burgers van elkaar moeten worden onderscheiden door families en dat uit elke familie een gelijk aantal raadgevers moet worden verkozen. Dat dient zo te gebeuren dat grotere steden meer raadslieden per aantal burgers hebben en zo meer stemmen kunnen aanbrengen, zoals billijk is. De macht van een staat en bijgevolg ook zijn recht is evenredig met het aantal burgers. Om die gelijkheid tussen burgers te garanderen is, denk ik, geen middel meer geschikt: alle mensen zijn door de natuur zo gemaakt dat iedereen zich wil bekennen tot zijn soort en door zijn familiestam van anderen wil worden onderscheiden.
|
19 Praeterea in statu naturali unusquisque nihil minus sibi vindicare, et sui juris facere potest, quam solum, et quicquid solo ita adhaeret, ut id nusquam abscondere, nec portare, quo velit, potest. Solum igitur, et quicquid ei ea, qua diximus, conditione adhaeret, apprime communis Civitatis juris est, nempe eorum omnium, qui junctis viribus, vel ejus, cui omnes potestatem dederunt, qua id sibi vendicare possit, et consequenter solum, et quicquid ei adhaeret, tanti valere apud cives debet, quantum necesse est, ut pedem eo in loco figere, et commune jus, seu libertatem tueri possint. Caeterum utilitates, quas Civitas hinc necesse est, ut capiat (26), ostendimus art. 8 hujus capitis.
|
19 Vervolgens, in de natuurtoestand kan niemand niets minder voor zichzelf opeisen en er eigenaar van worden dan de bodem en al wat ermee zo is verbonden dat het nimmer kan worden verborgen of weggehaald waarheen men wil. De bodem dus en, als gezegd, al wat er door bestemming toe behoort, is in de eerste plaats eigendom van de gemeenschap, namelijk van allen die hun krachten bundelden, of van hem aan wie ze alle macht overdroegen zodat die de bodem voor zich kan opeisen. De bodem bijgevolg, samen met al wat er feitelijk mee is verenigd, moet voor de burgers slechts in zo verre waarde hebben als het noodzakelijk is om er zich te vestigen of om het gemeenschappelijk recht, of de vrijheid, te beschermen. Overigens wezen we in art. 8 van dit hoofdstuk op de voordelen die de gemeenschap onvermijdelijk hieruit kan putten.
|
20 Ut cives, quantum fieri potest, aequales sint, quod in civitate apprime necessarium est, nulli, nisi a rege oriundi, nobiles censendi sunt. At si omnibus ex rege oriundis uxorem ducere, seu liberos procreare liceret, successu temporis in magnum admodum numerum crescerent, et regi, et omnibus non tantum oneri, sed formidolosissimi insuper essent. Homines enim, qui otio abundant, scelera plerumque meditantur; unde fit, ut reges maxime nobilium causa inducantur bellum gerere, quia regibus, nobilibus stipatis, major ex bello, quam ex pace securitas, et quies. Sed haec, utpote satis nota, relinquo, ut et quae ex art. 15 usque ad 27 in praec. capite dixi: nam praecipua in hoc cap. demonstrata, et reliqua per se manifesta sunt.
|
20 Om ervoor te zorgen dat burgers zoveel mogelijk aan elkaar gelijk zijn, wat in een samenleving bijzonder belangrijk is, moeten alleen afstammelingen van de koning tot de adel gerekend worden. Als het aan alle afstammelingen van de koning toegestaan is te huwen en kinderen te hebben, dan zullen die na verloop van tijd flink in aantal toenemen. Ze zullen voor de koning en voor allen niet alleen een last betekenen maar bovendien ook het allergrootste gevaar opleveren. Lieden die over veel vrije tijd beschikken, beramen gewoonlijk wandaden. Daardoor komt het dat edelen zeer vaak de oorzaak ervan zijn dat koningen oorlog voeren. Koningen, omstuwd door edelen, vinden meer in oorlog dan in vrede, veiligheid en rust. Maar dat alles, overbekend, laat ik hier achter mij, evenals wat ik heb gezegd in art. 15 tot 27 van vorig hfdst: het voornaamste heb ik in dat hoofdstuk aangetoond en het overige is op zichzelf evident.
|
21 Quod judices plures numero esse debeant, quam ut a viro privato magna ejus pars possit muneribus corrumpi, ut et quod suffragia non palam, sed clam ferre debeant, et quod vacationis praemium mereantur, omnibus etiam notum. Sed solent ubique annuum habere stipendium; unde fit, ut non admodum festinent lites dirimere, et saepe, ut quaestionibus nullus sit finis. Deinde ubi bonorum publicatio Regum emolumenta sunt, ibi saepe non ius, aut verum in cognitionibus, sed magnitudo opum spectatur; passim delationes, et locupletissimus quisque in praedam correpti, quae gravia, et intoleranda, sed necessitate armorum excusata, etiam in pace manent. At judicum avaritia, qui scilicet in duos, aut tres annos ad summum constituuntur, metu succedentium temperantur, ut jam taceam, quod judices bona fixa nulla habere possunt, sed quod argentum suum lucri causa concivibus credere debeant, atque adeo iis magis consulere, quam insidiari coguntur, praesertim si ipsi judices magno, uti diximus, numero sint
|
21 Iedereen weet, dat rechters voldoende in aantal moeten zijn om er voor te zorgen dat een groot deel van hen niet door een privépersoon kan worden omgekocht, dat ze hun stem niet in het geheim maar in het openbaar moeten uitbrengen en dat ze per zitting bezoldigd worden. Toch is het zo dat men ze overal een jaarsalaris uitbetaalt. Het gevolg daarvan is dat rechters geen haast hebben om processen te beslechten en dat er vaak ook aan geschillen geen eind komt. Verder is het zo dat in staten waar verbeurd verklaarde goederen aan de kroon toevallen, bij de instructie van processen al te vaak niet wordt gekeken naar recht of waarheid, maar naar de waarde van de goederen: verklikkingen alom, superrijken worden prooien. Ernstig is dat en ondraaglijk, maar in geval van oorlog te verontschuldigen; helaas gebeurt het ook in vredestijd. De hebzucht van rechters, die namelijk voor twee of hoogstens drie jaar worden aangesteld, wordt getemperd uit vrees voor hun opvolgers. Ik hoef niet te zeggen dat rechters geen onroerend goed mogen bezitten en hun geld aan medeburgers moeten uitlenen om rente te beuren, zodat ze die burgers dus meer dienen dan proberen te bedriegen. Vooral, zoals we stelden, waar er veel rechters zijn.
|
22 At militiae nullum decernendum esse stipendium diximus: nam summum militiae praemium libertas est. In statu enim naturali nititur unusquisque sola libertatis causa sese, quantum potest, defendere, nec aliud bellicae virtutis praemium exspectat, quam ut suus sit; in statu autem civili omnes simul cives considerandi perinde, ac homo in statu naturali, qui propterea, dum omnes pro eo statu militant, sibi cavent, sibique vacant. At consiliarii, judices, praetores, etc. plus aliis, quam sibi vacant, quare iis vacationis praemium decerni aequum est. Accedit, quod in bello nullum honestius, nec majus victoriae incitamentum esse potest, quam libertatis imago; sed si contra civium aliqua pars militiae designetur, qua de causa necesse etiam erit iisdem certum stipendium decernere, rex necessario eosdem prae reliquis agnoscet (ut art. 12 hujus cap. ostendimus), homines scilicet, qui belli artes tantummodo norunt, et in pace propter nimium otium luxu corrumpuntur, et tandem propter inopiam rei familiaris nihil praeter rapinas, discordias civiles, et bella meditantur; atque adeo affirmare possumus imperium monarchicum hujusmodi reveras statum belli esse, et solam militiam libertate gaudere, reliquos autem servire.
|
22 We hebben gezegd dat soldaten geen soldij moet worden uitbetaald: de opperste beloning voor soldaten is de vrijheid. Immers in de natuurtoestand verdedigt iedereen zichzelf uitsluitend om, zoveel als mogelijk, de vrijheid te verdedigen. Voor die strijdlust verwacht hij geen andere beloning dan meester te zijn over zichzelf. In de burgersamenleving moet de totaliteit van burgers worden beschouwd als een mens in de natuurtoestand: als allen vechten voor die burgersamenleving, dan verdedigen ze zichzelf en zorgen ze voor zichzelf. Raadslieden, rechters, praetoren enz. zijn meer in de weer voor anderen dan voor zichzelf, zodat het billijk is een salaris te betalen voor hun werk. Daar komt verder nog bij dat in oorlogstijd niets meer eervol is dan het vrijheidsideaal en er geen grotere aansporing voor de overwinning kan bestaan. Doet evenwel het geval zich voor dat een deel van de burgers wapens draagt, zodat het nodig is hen een bepaalde soldij uit te keren, dan kan de koning niet anders dan die eerder dan de anderen te erkennen (zoals we in art. 12 van dit hfdst. hebben aangetoond): het zijn namelijk lieden die niet meer in hun mars hebben dan krijgskunst en in vredestijd wegens al te veel vrije tijd worden gecorrumpeerd door weelde en uiteindelijk door de armoede van hun familieleden, met niets anders in de kop zitten dan met roof en oorlog. We kunnen daaruit besluiten dat een dergelijke monarchie waarlijk in staat van oorlog verkeert en dat alleen de militie er vrijheid geniet, de anderen in slavernij leven.
|
23 Quae de peregrinis in civium numerum recipiendis art. 32 praeced. cap. diximus, per se nota esse credo. Praeterea neminem dubitare existimo, quod ii, qui regi sanguine propinqui sunt, procul ab eo esse debeant, et non belli, sed pacis negotiis distrahi, ex quibus ipsis decus, et imperio quies sequatur. Quamvis nec hoc quidem Turcarum tyrannis satis tutum visum fuerit, quibus propterea religio est fratres omnes necare. Nec mirum; nam quo magis absolute imperii jus in unum translatum est, eo facilius ipsum (ut art. 14 hujus cap. exemplo ostendimus) ex uno in alium transferri potest. At imperium monarchicum, quale hic concipimus, in quo scilicet mercenarius miles nullus est, satis hoc, quo diximus, modo regis saluti cautum fore, extra dubium est.
|
23 Wat we hebben gezegd in art. 32 van vorig hfdst. over buitenlanders die in de burgerklasse moeten worden opgenomen, meen ik voldoende duidelijk te zijn. Ik neem aan dat er verder niemand aan twijfelt, dat zij die met de koning een nauwe bloedband hebben uit zijn buurt moeten worden geweerd. Ze kunnen niet ingezetworden in oorlogszaken, maar wel in vredesaangelegenheden: voor hen levert dat eer op, voor de staat rust. In de ogen van Turkse tirannen leek dit helemaal niet zo veilig: het was hun heilige gewoonte om al hun broeders om te brengen. Geen wonder: hoe meer het recht van de staat zonder beperking wordt overgedragen aan één persoon, des te makkelijker kan die dan van de ene naar de andere worden doorgespeeld (zoals we aantoonden met het voorbeeld in art. 14 van dit hfdst.). Maar het lijdt niet de minste twijfel, dat de monarchie, zoals we die hier voorstelden als een monarchie zonder huurlingen, veilig is voor het welzijn van de koning.
|
24 De iis etiam, quae art. 34 et 35 praeced. Cap. diximus, ambigere nemo potest. Quod autem rex extraneam in uxorem ducere non debet, facile demonstratur. Nam praeterquam quod duae civitates, quanquam foedere inter se sociatae, in statu tamen hostilitatis sunt (per art. 14 cap. 3), apprime cavendum est, ne bellum propter regis res domesticas concitetur, et quia controversiae, et dissensiones ex societate praecipue, quae ex matrimonio fit, oriuntur, et quae inter duas civitates quaestiones sunt, jure belli plerumque dirimuntur, hinc sequitur imperio exitiale esse arctam societatem cum alio inire. Hujus rei fatale exemplum in Scriptura legimus mortuo enim Salomone, qui filiam regis Aegypti sibi matrimonio junxerat, filius ejus Rehabeam bellum cum Susaco Aegyptiorum rege infelicissime gessit, a quo ommino subactus est. Matrimonium praeterea Ludovici 14. regis Galliarum cum filia Philippi quarti novi belli semen fuit, et praeter haec plurima exempla in historiis leguntur.
|
24 Over wat we in art. 34 en 35 van vorig hfdst. hebben verteld daarover kan niemand twijfelen. Het laat zich makkelijk aantonen dat een koning geen buitenlandse bruid moet huwen: ook als twee staten met elkaar door een verdrag zijn verbonden, bevinden ze zich toch in een staat van oorlog (volgens art. 14 hfdst. 3). Het valt daarom zeer te vrezen dat er een oorlog ontstaat over huishoudelijke kwesties van de koning: meningsverschillen en onenigheden ontstaan al te vaak uit bondgenootschappen die verband houden met het huwelijk en geschillen tussen gemeenschappen worden meestal door het oorlogsrecht beslecht. Uit dat alles volgt dat het voor een staat verderfelijk is een maatschappelijk verbond aan te gaan met een andere. In de Heilige Schrift lezen we hierover een fataal voorbeeld. Na de dood van Salomon die een dochter huwde van de Egyptische farao, voerde zijn zoon Rehabeam met Susaco, farao van Egypte, een hoogst onfortuinlijke oorlog die hem volledig verknechtte. Het huwelijk van Lodewijk XIV, koning van Frankrijk, met de dochter van Filips IV bevatte het zaad voor een nieuwe oorlog. Behalve die leest men in de geschiedenis nog tal van andere voorbeelden.
|
25 Imperii facies una, eademque servari, et consequenter rex unus, et ejusdem sexus, et imperium indivisibile esse debet. Quod autem dixerim, ut filius regis natu major patri jure succedat, vel (si nulli sint liberi) qui regi sanguine proximus est, patet tam ex artic. 13 praeced. cap., quam quia regis electio, quae a multitudine fit, aeterna, si fieri potest, esse debet; alias necessario fiet, ut summa imperii potestas saepe ad multitudinem transeat, quae mutatio summa est, et consequenter periculosissima. Qui autem statuunt, regem ex eo, quod imperii dominus est, idque jure absoluto tenet, posse, cui vellet, idem tradere, et successorem, quem velit, eligere, atque adeo regis filium imperii haeredem jure esse, falluntur sane. Nam regis voluntas tam diu vim juris habet, quamdiu civitatis gladium tenet; imperii namque jus sola potentia definitur. Rex igitur regno cedere quidem potest, sed non imperium alteri tradere, nisi connivente multitudine, vel parte ejus validiore. Quod ut clarius intelligatur, venit notandum, quod liberi non jure naturali, sed civili parentum haeredes sunt: nam sola civitatis potentia fit, ut unusquisque quorundam bonorum sit dominus; quare eadem potentia, sive jure, quo fit, ut voluntas alicujus, qua de suis bonis statuit, rata sit, eodem fit, ut eadem voluntas etiam post ipsius mortem rata maneat, quamdiu civitas permanet, et hac ratione unusquisque in statu civili idem jus, quod dum in vivis est, etiam post mortem obtinet, quia, uti diximus, non tam sua, quam civitatis potentia, quae aeterna est, de suis bonis quicquam statuere potest. At regis alia prorsus est ratio: nam regis voluntas ipsum jus civile est, et rex ipsa civitas; mortuo igitur rege obiit quodammodo civitas, et status civilis ad naturalem, et consequenter summa potestas ad multitudinem naturaliter redit, quae propterea jure potest leges novas condere, et veteres abrogare. Atque adeo apparet, neminem regi jure succedere, nisi quem multitudo successorem vult, vel in theocratia, qualis Hebraeorum civitas olim fuit, quem Deus per prophetam elegerit. Possemus praeterea haec inde deducere, quod regis gladius, sive jus sit revera ipsius multitudinis, sive validioris ejus partis voluntas, vel etiam ex eo, quod homines ratione praediti nunquam suo jure ita cedunt, ut homines esse desinant, et perinde ac pecudes habeantur. Sed haec ulterius persequi non est opus.
|
25 Het aangezicht van de staat moet onveranderlijk en hetzelfde blijven, bijgevolg: één enkele koning, van hetzelfde geslacht, de staat ondeelbaar. Wat ik verder heb gezegd, namelijk, dat de oudste zoon van de koning van rechtswege troonopvolger is, ofwel (als er geen kinderen zijn) de naaste bloedverwant van de koning, dat blijkt zowel uit art. 13 van vorig hfdst. als uit het feit dat de verkiezing van een koning door het volk gebeurt en, zo mogelijk, voor eeuwig moet zijn. Als dat niet het geval is, dan wordt het hoogste gezag onvermijdelijk telkens weer overgedragen aan de volksmassa: dat is een geweldige omslag en bijgevolg uitermate gevaarlijk. Evident dolen zij die beweren dat de koning heer en meester is van de staat op grond van een onbeperkt recht, die staat kan overdragen aan wie hij wil en naar believen een troonopvolger kan aanduiden. De wil van de koning heeft immers slechts zolang kracht van wet als hij omgord is met het zwaard van de gemeenschap: staatsgezag wordt immers uitsluitend door macht bepaald.
De koning kan dus wel abdiceren, maar niet het staatsgezag aan iemand anders overdragen, tenzij met instemming van de volksmassa of een deel ervan dat sterker is. Om dat beter te begrijpen moet aandacht geschonken worden aan het feit dat kinderen niet op grond van het natuurrecht erfgenamen van hun ouders zijn, maar op grond van het burgerlijk recht. Want alleen op grond van de macht van de gemeenschap wordt bepaald wie een of ander goed bezit. Daarom is het zo dat de macht, of het recht, dat toelaat dat iemands wil rechtmatig over eigen bezit beschikt, identiek is aan de macht die toelaat dat diezelfde wil ook rechtmatig blijft na diens overlijden en dit zolang de gemeenschap bestaat. Om die reden behoudt iedereen in een burgersamenleving het recht dat hij bij leven geniet ook na de dood. Dat komt, zoals we stelden, doordat hij niet uit eigen macht maar uit die van de gemeenschap, die eeuwigdurend is, over zijn goederen kan beschikken. De rechtstoestand van de koning is evenwel anders: want de wil van de koning is het burgerrecht zelf, de koning zelf is de gemeenschap. Dus, als de koning sterft, dan gaat in zekere zin ook de gemeenschap ter ziele en keert de burgersamenleving terug tot de natuurtoestand. De hoogste macht gaat bijgevolg natuurlijkerwijs weer over op de volksmassa, die bijgevolg nieuwe wetten kan opstellen en oude opheffen. Daaruit volgt duidelijk dat niemand de koning rechtmatig kan opvolgen, tenzij wie de volksmassa als opvolger accepteert of, als het een theocratie betreft, zoals eertijds die van de Hebreeën, wie God via profeten uitverkoos. Wij kunnen dat alles dus besluiten uit het feit dat het zwaard van de koning, of het recht, inderdaad steunt op de wil van de volksmassa of op die van een machtiger deel ervan. We kunnen dat verder ook nog concluderen uit het feit dat mensen, met rede begiftigd, nooit ofte nimmer hun recht zo afstaan dat ze ophouden mensen te zijn om dan als vee te worden behandeld. Daarover verder uitweiden is niet nodig. |
26 Caeterum religionis, sive Deum colendi jus nemo in alium transferre potest. Sed de hoc in duobus ultimis capitibus Tractatus theologico-politici prolixe egimus, quae hic repetere superfluum est. Atque his me optimi imperii monarchici fundamenta satis clare, quamvis breviter, demonstrasse autumo. Eorum autem cohaerentiam, sive imperii analogiam facile unusquisque observabit, qui eadem simul aliqua cum attentione contemplari velit. Superest tantum monere, me hic imperium monarchicum concipere, quod a libera multitudine instituitur, cui solummodo haec ex usu esse possunt; nam multitudo, quae alii imperii formae assuevit, non poterit sine magno eversionis periculo totius imperii recepta fundamenta evellere, et totius imperii fabricam mutare.
|
26 Verder: recht op religie, of het recht om God te vereren, kan niemand aan een ander overdragen. Daarover hebben we in de twee laatste hoofdstukken van het Theologisch-politiek traktaat uitvoerig gehandeld; het is dus overbodig dit hier te herhalen. Ik meen dat ik daarin de fundamenten van de beste monarchie voldoende helder, zij het kort, heb geschetst. De coherentie daarvan, of de interne samenhang van het staatsbestel, kan iedereen makkelijk waarnemen die ze met enige aandacht in hun verband wil beschouwen. Er blijft me nog slechts over op te merken dat ik hier een monarchale staat schetste die door een vrije volksmassa wordt ingesteld: alleen dan levert die voor haar enig nut op. Want een volksmassa die gewend is aan een andere staatsvorm zal niet, zonder groot gevaar op instorting van de hele staat, de vertrouwde fundamenten onderuit halen en de structuur van de hele staat wijzigen.
|
27 Atque haec, quae scripsimus, risu forsan excipientur ab iis, qui vitia, quae omnibus mortalibus insunt, ad solam plebem restringunt; nempe quod in vulgo nihil modicum, terrere, ni paveant, et quod plebs aut humiliter servit, aut superbe dominatur, nec ei veritas, aut judicium, etc. At natura una, et communis omnium est. Sed potentia, et cultu decipimur, unde est, ut duo cum idem faciunt, saepe dicamus, hoc licet impune facere huic, illi non licet, non quod dissimilis res sit, sed qui facit. Dominantibus propria est superbia. Superbiunt homines annua designatione : quid nobiles, qui honores in aeternum agitant. Sed eorum arrogantia fastu, luxu, prodigalitate, certoque vitiorum concentu, et docta quadam insipientia et turpitudinis elegantia adornatur, ita ut vitia, quorum singula seorsim spectata, quia tum maxime eminent, foeda et turpia sunt, honesta, et decora imperitis, et ignaris videantur. Nihil praeterea in vulgo modicum, terrere, nisi paveant: nam libertas, et servitium haud facile miscentur. Denique quod plebi nulla veritas, neque judicium sit, mirum non est, quando praecipua imperii negotia clam ipsa agitantur, et non nisi ex paucis, quae celari nequeunt, conjecturam facit. Judicium enim suspendere rara est virtus. Velle igitur clam civibus omnia agere, et ne de iisdem prava judicia ferant, neque ut res omnes sinistre interpretentur, summa est inscitia. Nam si plebs sese temperare, et de rebus parum cognitis judicium suspendere, vel ex paucis praecognitis recte de rebus judicare posset, dignior sane esset, ut regeret, quam ut regeretur. Sed, uti diximus, natura omnibus eadem est; superbiunt omnes dominatione: terrent, nisi paveant, et ubique veritas plerumque infringitur ab insensis, vel obnoxiis, praesertim ubi unus, vel pauci dominantur, qui non jus, aut verum in cognitionibus, sed magnitudinem opum spectant.
|
27 Al wat we hebben geschreven zal misschien wel op de lachspieren werken van lieden die ondeugden, die alle mensen aangeboren zijn, alleen beperken tot het plebs: ‘een volksmassa is niet gemodereerd, zaait angst als ze niet wordt afgeschrikt, het plebs is ofwel platvloers serviel of domineert hooghartig, het bezit geen waarheid, heeft geen oordeel, enz.’ De natuur is evenwel één en dezelfde voor iedereen. Macht en cultuur nemen ons bij de neus: zo zeggen we van twee personen die precies hetzelfde doen, dat de ene dit ongestraft kan doen, de andere niet. Dat gebeurt helemaal niet omdat ze op verschillende wijze handelden, maar louter omdat het een ander was die het deed. Hoogmoed is een karaktertrek van heersers. Gezagsdragers die voor één jaar worden aangesteld, gedragen zich hoogmoedig: wat dan te denken van edelen die hun ere-ambten voor eeuwig in pacht houden? Ze hullen hun arrogantie in luister, luxe en verkwisting, in een bepaalde mix van deugden, geleerde onwetendheid en elegante boosaardigheid. Zou men elke ondeugd afzonderlijk bekijken, dan zou het onmiddellijk opvallen dat ze schandelijk en slecht zijn, maar voor wie onervaren is en onwetend, schijnen ze eervol en galant. Verder ‘het volk is niet gemodereerd en zaait angst wanneer het niet afgeschrikt wordt’: vrijheid en serviliteit zijn niet makkelijk met elkaar te verzoenen. Verder: ‘het volk heeft geen vaste waarheid, geen gezond oordeel?’ Verbaast dat, als de belangrijkste staatszaken in achterkamertjes worden afgehandeld en het volk dan veronderstellingen opbouwt uit het weinige dat niet kon worden verborgen gehouden? Het oordeel opschorten, is een zeldzame deugd. Opperste domheid is het, achter de rug van burgers alles in het geheim te bedisselen, uit vrees voor hun negatieve oordelen of omdat ze alles verkeerd interpreteren. Want als het plebs zich in toom zou kunnen houden, of op grond van weinig voorkennis haar oordeel opschort, of op de juiste manier over zaken zou kunnen oordelen, dan zou het vast heel wat passender zijn dat het bestuurt dan dat het wordt bestuurd. Maar we stelden het al: de natuur is voor iedereen gelijk. Iedereen wordt hoogmoedig door het uitoefenen van macht, iedereen zaait angst als ze niets hebben te vrezen, overal en meestal wordt de waarheid geweld aangedaan door dwazen of door wie ermee verveeld zit, vooral in staten waar één enkele of weinigen de macht bezitten en waar bij gerechtelijk onderzoek niet het recht prevaleert maar wel de omvang van wat eraan te verdienen is.
|
28 Milites deinde stipendiarii, militari scilicet disciplinae assueti, algoris, et inediae patientes, civium turbam contemnere solent, utpote ad expugnationes, vel aperto Marte dimicandum longe inferiorem. Sed quod imperium ea de causa infelicius sit, aut minus constans, nullus, cui mens sana est, affirmabit. Sed contra unusquisque aequus rerum aestimator illud imperium omnium constantius esse non negabit, quod parta tantum tueri, nec aliena appetere potest, quodque propterea bellum omnibus modis declinare, et pacem tueri summo studio conatur.
|
28 Soldaten die een soldij ontvangen zijn gewend aan militaire discipline, aan kou en ontbering, minachten gewoonlijk de burgermassa omdat ze erg inferieur zijn bij belegeringen of om in open veld te strijden. Maar dat een staatsbestel om die reden onfortuinlijk zou zijn of minder standvastig dat zal niemand, die bij zinnen is, willen bevestigen. Wel integendeel, iedere onpartijdige waarnemer zal het niet willen ontkennen: van alle staten is die het meest stabiel, die zijn verworvenheden beschermt en niet uit is op die van anderen, daarom oorlog met alle mogelijke middelen uit de weg gaat en zich met alle krachten inspant om de vrede te bewaren.
|
29 Caeterum fatero hujus imperii consilia celari vix posse. Sed unusquisque mecum etiam fatebitur multo satius esse, ut recta imperii consilia hostibus pateant, quam ut prava tyrannorum arcana clam civibus habeantur. Qui imperii negotia secreto agitare possunt, idem absolute in potestate habent, et ut hosti in bello, ita civibus in pace insidiantur. Quod silentium imperio saepe ex usu sit, negare nemo potest, sed quod absque eodem idem imperium subsistere nequeat, nemo unquam probabit. At contra rempublicam alicui absolute credere, et simul libertatem obtinere, fieri nequaquam potest; atque adeo inscitia est, parvum damnum summo malo vitare velle. Verum eorum, qui sibi imperium absolutum concupiscunt, haec unica fuit cantilena, civitatis omnino interesse, ut ipsius negotia secreto agitentur, et alia hujusmodi, quae quanto magis utilitatis imagine teguntur, tanto ad infensius servitium erumpunt.
|
29 Overigens geef ik toe dat de besluitvorming van een dergelijke staat nauwelijks kan worden verborgen gehouden. Maar iedereen zal het mij wel willen toegeven dat het veel beter is dat tegenstanders op de hoogte zijn van goede beslissingen van de staat, dan dat abjecte secreten van tirannen voor burgers geheim worden gehouden. Zij die bij machte zijn om staatszaken in het geheim te bedisselen, die hebben de staat zonder beperking in hun greep en bedotten de burgers in vredestijd, net zoals ze dat doen met de vijand in oorlogstijd. Niemand kan evenwel ontkennen dat discretie voor een staat nuttig is, maar dat een staat zonder die discretie niet kan bestaan, dat heeft nog nooit iemand bewezen. Wel integendeel: zonder enige beperking iemand de republiek in handen geven en gelijktijdig de vrijheid bewaren, dat is gewoon onmogelijk: het is absurd om een klein nadeel te willen ontlopen door het omhelzen van het hoogste kwaad. Zij die een absoluut gezag nastreven, zingen altijd hetzelfde liedje: ‘de gemeenschap heeft er belang bij dat politiek in het geheim wordt bedreven’ en nog andere van die fraaiheden. Hoe meer zij zich tooien met het etiket ‘nuttigheid’, des te meer hollen ze in de richting van een neerdrukkende slavernij.
|
30 Denique quamvis nullum, quod sciam, imperium his omnibus, quas diximus, conditionibus institutum fuerit, poterimus tamen ipsa etiam experientia ostendere, hanc monarchici imperii formam optimam esse, si causas conservationis cujuscunque imperii non barbari, et ejusdem eversionis considerare velimus. Sed hoc non sine magno lectoris taedio hic facere possem; attamen unum exemplum, quod memoria dignum videtur, silentio praeterire nolo; nempe arragonensium imperium, qui singulari erga suos reges fide affecti, et pari constantia regni instituta inviolata servaverunt. Nam hi simulatque servile Maurorum jugum a cervicibus dejecerant, regem sibi eligere statuerunt; quibus autem conditionibus, non satis inter eosdem conveniebat, et hac de causa summum pontificem romanum de ea re consulere constituerunt. Hic, Christi profecto vicarium haec in re se gerens, eos castigavit, quod non satis Hebraeorum exemplo moniti regem adeo obfirmato animo petere voluerint; sed si sententiam mutare nollent, suasit, ne regem eligerent, nisi institutis prius ritibus satis aequis, et ingenio gentis consentaneis, et apprime ut supremum aliquod concilium crearent, quod regibus, ut lacedaemoniorum ephori, opponeretur, et jus absolutum haberet lites dirimendi, quae inter regem, et cives orirentur. Hoc igitur consilium sequuti, jura, quae ipsis omnium aequissima visa sunt, instituerunt, quorum summus interpres, et consequenter supremus judex non rex, sed concilium esset, quod septendecim vocant, et cujus praeses justitia appellatur. Hic igitur justitia et hi septendecim nullis suffragiis, sed forte ad vitam electi, jus absolutum habent omnes sententias in civem quemcunque ab aliis conciliis tam politicis, quam ecclesiasticis, vel ab ipso rege latas revocandi, et damnandi, ita ut quislibet civis jus haberet ipsum etiam regem coram hoc judicio vocandi. Praeterea olim jus etiam habuerunt regem eligendi, et potestate privandi; sed multis post elapsis annis rex don Pedro, qui dicitur Pugio, ambiendo, largiendo, pollicitando, omniumque officiorum genere tandem effecit, ut hoc jus rescinderetur (quod simulac obtinuit, manum pugione coram omnibus amputavit, vel, quod facilius crediderim, laesit, addens, non sine sanguinis regii impendio licere subditis regem eligere), ea tamen conditione: ut potuerint, et possint arma capere contra vim quamcunque, qua aliquis imperium ingredi in ipsorum damnum velit, imo contra ipsum regem et principem futurum haeredem, si hoc modo (imperium) ingrediatur. Qua sane conditione praecedens illud jus non tam aboleverunt, quam correxerunt. Nam ut art. 5 et 6 cap. 4 ostendimus, rex non jure civili, sed jure belli dominandi potentia privari potest, vel ipsius vim vi solummodo repellere subditis licet. Praeter hanc alias stipulati sunt conditiones, quae ad nostrum scopum non faciunt. Hi ritus ex omnium sententia instructi incredibili temporis spatio inviolati manserunt, pari semper fide regum erga subditos, ac subditorum erga regem. Sed postquam regnum castellae Ferdinando, qui omnium primus catholicus nuncupatus fuit, haereditate cessit, incepit haec Arragonensium libertas Castellanis esse invisa, qui propterea ipsum Ferdinandum suadere non cessabant, ut jura illa rescinderet. At ille, nondum imperio absoluto assuetus, nihil tentare ausus, consiliariis haec respondit : Praeterquam quod Arragonensium regnum iis, quas noverunt, conditionibus acceperit, quodque easdem servare sanctissime juraverit, et praeterquam quod inhumanum sit fidem datam solvere, se in animum induxisse, suum regnum stabile fore, quamdiu securitatis ratio non major regi, quam subditis esset, ita ut nec rex subditis, nec contra subditi regi praeponderarent; nam si alterutra pars potentior evadat, pars debilior non tantum pristinam aequalitatem recuperare, sed dolore accepti damni in alteram contra referre conabitur, unde vel alterutrius, vel utriusque ruina sequeretur. Quae sane sapientia verba non satis mirari possem, si prolata fuissent a rege, qui servis, non liberis hominibus imperare consuevisset. Retinuerunt igitur Arragonenses post Ferdinandum libertatem, non jam jure, sed regum potentiorum gratia usque ad Philippum secundum, qui eosdem feliciori quidem fato, sed non minori saevitia, quam Confoederatorum Provincias oppressit. Et quamvis Philippus tertius omnia in integrum restituisse videatur, Arragonenses tamen, quorum plerique cupidine potentioribus assentandi (nam inscitia est contra stimulos calces mittere), et reliqui metu territi, nihil praeter libertatis speciosa vocabula, et inanes ritus retinuerunt.
|
30 Hoewel, bij mijn weten, nergens een staatsbestel werd ingesteld dat rekening hield met alle voorwaarden die we bespraken, zouden we toch uit de ervaring zelf kunnen afleiden dat die vorm van monarchie de allerbeste is, tenminste als we de oorzaken willen bekijken die ieder beschaafd staatsbestel overeind houden of doen instorten. Maar ik kan dat hier niet voor mekaar krijgen zonder grote verveling voor de lezer. Een voorbeeld evenwel dat het waard is om te onthouden, wil ik niet over het hoofd zien. Het betreft de staat van de Aragonezen, die op bijzondere wijze trouw waren aan hun vorsten en met volgehouden standvastigheid ongeschonden de instituties van hun staat hebben bewaard. Nadat zij het slavenjuk van de Moren van hun nek hadden geschud, besloten ze een koning te kiezen. Over de voorwaarden werden ze het onderling niet voldoende eens en besloten om die reden de paus van Rome om advies te vragen. Hij gedroeg zich in deze als de ware plaatsvervanger van Christus en gispte hen omdat ze onvoldoende waren gesticht door het voorbeeld van de Hebreeën om zo koppig een koning te willen eisen. Als ze dan toch hun mening niet wilden herzien, dan adviseerde hij hen geen koning te kiezen vooraleer billijke procedures te hebben ingesteld die recht zouden doen aan hun volksaard en om eerst en vooral een hoge raad in te stellen. Die kon dan koningen, zoals eertijds de Lacedaimonische eforen, weerwerk bieden en zou beschikken over het onbeperkte recht om geschillen te beslechten die tussen de koning en de burgers zouden ontstaan. Ze volgden dat advies op, voerden een wetgeving in die aan allen het meest billijk leek. De hoogste interpreet daarvan en bijgevolg ook de hoogste rechter was niet de koning maar de raad, die ze de Zeventien noemden en de voorzitter ‘Justitia’. Die ‘Justitia’ en die Zeventien, niet verkozen door stemming maar voor het leven door het lot aangewezen, beschikten over het onbeperkt recht om alle besluiten, tegen een burger uitgesproken door andere raden, zowel wereldlijke als geestelijke of door de koning zelf, te herroepen en af te keuren, zodat iedere burger het recht heeft om de koning voor dat gerecht te dagvaarden. Verder hadden ze eertijds zelfs het recht om de koning te verkiezen en om hem de macht te ontnemen. Na vele jaren speelde koning Don Pedro, bijgenaamd de Dolk, het klaar door listen, smeergeld, beloftes en allerhande dienstbetoon, dat dit recht werd afgeschaft. (Toen hij dat bekomen had, kapte hij in aller aanwezigheid zijn hand af, of, wat ik eerder geloof, bracht hij zich een handwond toe terwijl hij zei: zonder het verspillen van ’s konings bloed is het burgers voortaan onmogelijk om een koning te kiezen.) Eén voorwaarde bleef evenwel: zoals voorheen konden ze ook nu nog de wapens opnemen tegen al wie met geweld het staatsgezag zou willen inpalmen tegen hun eigen belang in, ook al was dat gericht tegen de koning en de toekomstige erfprins als die op die wijze de staatsmacht zou grijpen. Met die voorwaarde hebben ze evenwel het eerder recht niet zozeer afgeschaft dan wel versterkt. Want, zoals we in art. 5 en 6 van hfst. 4 hebben aangetoond, kan de koning niet door het burgerrecht maar door het oorlogsrecht uit de macht worden ontzet of alleen maar als koninklijk geweld door geoorloofd geweld van onderdanen wordt afgeslagen. Behalve dat zijn er andere voorwaarden gestipuleerd die er voor ons onderwerp niet toe doen. Die procedures, opgesteld met instemming van allen, bleven
ongelofelijk lang ongeschonden bewaard: de trouw van de vorst jegens zijn onderdanen hield de trouw van de onderdanen jegens hun vorst in evenwicht. Toen eenmaal het koninkrijk Castilië door het erfrecht toeviel aan Ferdinand, die als eerste van alle vorsten ‘de Katholieke’ werd genoemd, begon die vrijheid van de Aragonezen een doorn in het oog te zijn van de Castilianen die om die reden niet ophielden om Ferdinand te overhalen om die rechten af te schaffen. Maar hij was toen nog niet gewend om op onbeperkte wijze te heersen, durfde niets te beginnen en zei aan zijn adviseurs wat volgt: ‘gezien dat hij het koningschap over de Aragonezen had geaccepteerd onder de bekende voorwaarden en omdat hij zeer plechtig gezworen had die gestand te willen doen, en gezien het inhumaan is de gegeven trouw te breken, was de overtuiging gegroeid dat zijn koninkrijk zolang stabiel zou blijven, als de veiligheid van de koning niet belangrijker was dan die van de onderdanen, zodat noch de koning opwoog tegen de onderdanen en evenmin de onderdanen opwogen tegen de koning. Want in het geval één partij machtiger wordt dan een andere, dan zal de zwakkere partij niet alleen pogen haar vroegere gelijkheid te herstellen, maar zal die ook proberen de andere partij te laten betalen voor het geleden verlies, zodat een van beide partijen of zelfs beide ten onder kunnen gaan.’ Deze wijze woorden zou ik echt niet beter kunnen bewonderen, als ze uit de mond waren gekomen van een koning die gewend was over slaven te heersen in plaats van over vrije mensen. De Aragonezen behielden dus na Ferdinand hun vrijheid niet dankzij de wet, maar dankzij de welwillendheid van machtiger koningen tot aan het aantreden van Filips II, die hen vast wel met meer succes, maar niet met minder wreedheid onderdrukte dan de Verenigde Provincies. Het had er de schijn van dat Filips III alles terug in goede plooien zou leggen. De Aragonezen waren evenwel voor het merendeel hielenlikkers van de machthebbers (zich machteloos verzetten, is dwaas), de rest werd door vrees afgeschrikt, zodat ze uiteindelijk van hun vrijheid niet veel meer overhielden dan dure woorden en vermolmde procedures. |
31 Concludimus itaque multitudinem satis amplam libertatem sub rege servare posse, modo efficiat, ut regis potentia sola ipsius multitudinis potentia determinetur, et ipsius multitudinis praesidio servetur. Atque haec unica fuit regula, quam in jaciendis imperii monarchici fundamentis sequutus sum
|
31 We besluiten dus dat een volk onder het bewind van een koning een voldoende ruime vrijheid kan bewaren, als het er maar voor zorgt dat de macht van de koning uitsluitend wordt bepaald door de macht van het volk zelf en dat die onder het toezicht van het volk zelf wordt bewaard. Dat was de enige regel die ik heb gevolgd bij het leggen van de fundamenten van een monarchaal staatsbestel.
|