Illustratie Schilderij (20ste eeuw, geschilderd op de wijze van 17de-eeuwse schilders).
1 Portugees was de omgangstaal, Spaans de literaire taal. De joodse gemeenschap in Amsterdam noemde zich 'a Nacao', de Natie. 2 In een traditioneel joods gezin worden de grote historische gebeurtenissen in herinnering gehouden. De religieuze feesten steunen op traditionele oogstfeesten (een drietal) en op de commemoratie van belangrijke momenten in de joodse geschiedenis. Voorbeelden: Loofhuttenfeest, Chanoeka (lichtfeest in december), Poerim (Esther). 3 De droom van vele religieuze joodse ouders is dat een zoon het tot rabbijn brengt. 4 De joodse traditie wil het, dat mannelijke kinderen die een hogere opleiding volgen ook een handberoep aanleren (als een soort van ‘levensverzekering').
Illustratie Joodse feesttafel
1 Oorspronkelijk, omstreeks 1600, bestonden er drie religieuze gemeentes. In 1638 werden ze verenigd onder de naam Talmud Tora. De school van de gemeente werd eveneens Talmud Tora genoemd. De school kon gebruik maken van een goed gestoffeerde bibliotheek die met de jaren rijker werd. De bibliotheek werd Ets haim genoemd, naar de naam van het broederschap dat o.a. ook behoeftige leerlingen financiële steun gaf. 2Ets haim betekent Boom des Levens. Deze bibliotheek dateert van 1616 en is de oudste joodse bibliotheek die nog in bedrijf is. 3Talmud: commentaren op de Hebreeuwse Bijbel (Tenach). Bestaat uit Mishna en Gemara (commentaar op de commentaar). Er bestaan twee versies van de Talmud: een Jeruzalem-versie en een Babylonische versie.
Illustratie Ets Haim in Amsterdam, de oudste bibliotheek in de wereld.
1 Frans van den Enden was een Antwerpse jezuïet die uit de orde werd gezet. Hij belandt in Amsterdam waar hij eerst een prentenwinkel drijft om nadien een Latijnse School op het Singel te stichten. De kwaliteit van zijn onderwijs werd algemeen erkend. Ook calvinistische ouders lieten hun kinderen school lopen bij deze lauwe rooms-katholiek. 2 Zoals dat al sedert de Renaissance het geval was, leerde Frans van den Enden zijn leerlingen Latijn spreken o.a. via opvoeringen van Latijnse toneelstukken van Terentius en Plautus. Spinoza’s voorliefde voor Terentius blijkt uit de vele (veelal verborgen) citaten die in zijn geschriften te vinden zijn. Illustratie Het singel in Amsterdam., waar Frans van den Enden een Latijnse school oprichtte. Mogelijk in het gebouw achter de 17de eeuwse poort?
1 Vlak na het overlijden van Spinoza maakte notaris Willem van den Hove een boedelbeschrijving van de armoedige nalatenschap van Spinoza. De inventaris van Spinoza’s bibliotheek bleef zo bewaard. 2 Dankzij het mecenaat van bankier-bibliofiel Georg Baron von Rosenthal (1828-1909) kon de ‘Vereniging het Spinozahuis’ de boeken die Spinoza bezat weer aankopen, evenwel niet altijd in dezelfde editie. 3 De optica is een van de oudst bestudeerde onderdelen van de fysica. Spinoza was ook inzake lenzenslijperij een autodidact. Descartes’ LaDioptrique (1637), waarin over de wetenschappelijke kant van het lenzenslijpen wordt gesproken, zal hem zeer van pas zijn gekomen.
Illustratie Links: prent die Spinoza voorstelt in zijn huurkamer.
1 Spinoza had deel aan de drie beschavingen die de grondslag vormen van onze Westerse Cultuur. Een uitzonderlijke positie. 2 Hij kende het judaïsme en de joodse cultuur door zijn opvoeding en studie. Na zijn verbanning uit de joodse gemeenschap in 1656 kon hij zich ongeremd uiten over het judaïsme en over de andere boekreligies. 3 Door talrijke contacten met christenen van diverse gezindheden (als student bij van den Enden, als koopman, in zijn vriendenkring) en via zijn zelfstudie, was hij zeer goed vertrouwd met het christendom. 4 De Grieks-Romeinse cultuur gaf hem (via van den Enden) het Latijn als expressiemiddel en zijn voorkeur voor de republikeinse staatsvorm. 5 Spinoza’s identiteit is ongetwijfeld joods. Of hij een ‘joods’ filosoof mag worden genoemd is een twistpunt.
Illustraties
Links: afbeelding (vermoedelijk) van de Romeinse blijspeldichter Terentius (2de eeuw v. C.).
Midden: menora met negen armen: gebruikt voor het Chanoeka-feest.
Rechts: Christus Pantocrator (Bulgaarse versie).
1 Spinoza leerde Machiavelli en Descartes waarschijnlijk kennen in de Latijnse school van Frans van den Enden. 2 Spinoza is een filosofische reus die twee meesterwerken schreef: het Theologisch-politiek traktaat (TTP, 1670) en de Ethica (E, 1677). Zijn politieke visie neemt een eindvorm aan in het (onvoltooide) Politiek Traktaat (TP, 1677). 3 René Descartes ((1596-1650) is de belangrijkste maître à penser van Spinoza. 4 Spinoza’s politieke filosofie is in belangrijke mate schatplichtig aan Thomas Hobbes, Niccoló Machiavelli én Frans van den Ende (diens Vrye Politieke stellingen). Illustraties
Links: portret van Machiavelli (1469-1527) geschilderd door Santi di Tito.
Rechts: René Descartes, geschilderd door Frans Hals (1649).
Tussen St. 13 en 14 voegt Spinoza een aantal axioma’s, postulaten en lemma’s in over de eigenschappen van lichamen. Dit gedeelte van de Ethica wordt soms de ‘kleine fysica’ genoemd.
Illustratie Titelpagina van deel II van de Ethica in de editie van de O.P. (1677)
1 Def. 1. Het begrip ‘uitgebreidheid’ is moeilijk of niet definieerbaar. Het kan worden benaderd door bv. te denken aan lichamen die drie dimensies hebben of aan een punt dat uitgerekt wordt tot een lijnstuk en verder tot drie dimensies om een lichaam te vormen. 2Def. 3. Spinoza voegt bij deze definitie een nota: dico potius conceptum quam perceptionem: om de activiteit, niet de passiviteit, van de geest te benadrukken. 3Def. 4. Waarheid is volgens Aristoteles de overeenstemming tussen intellect en object (adaequatio rei et intellectus). Spinoza zoekt waarheidsciteria IN en niet BUITEN het intellect. 4 Het menselijk lichaam, organische natuur, is een samengesteld ding, dat vele singuliere dingen bevat. Omdat ze samen een en dezelfde doelgerichte werking ontplooien, namelijk het in stand houden van een lichaam, wordt het lichaam ook als een singulier ding beschouwd.
Illustraties
Boven: een ‘lichaam’ uit de anorganische natuur: een kassei.
Onder: een ‘lichaam’ uit de organische natuur: een menselijk lichaam.
1 Ax. 1. De orde van de natuur is in deze context een zinspeling op de noodzakelijke wet van de determinatie. 2 Ax. 2. De kortste stelling van de Ethica: twee woorden, korter kan echt niet. Denken behoort tot de essentie van de mens. 3 Ax. 3. Alle denkmodi vergen ALTIJD een voorwerp, een object dat zich BUITEN onszelf bevindt. Een idee KAN ook bestaan zonder een dergelijk voorwerp: hierop zal Spinoza het hebben in zijn leer over adequate en inadequate ideeën. Funderen. 4 Ax. 4. Eenvoudige stelling waarvan de waarheid door eenieder op elk moment van het leven wordt ervaren. 5 Ax. 5. Alle mogelijke ervaringen behoren tot twee (oneindige) verzamelingen: de verzameling van lichamen (modi van het attribuut uitgebreidheid) en de verzameling ideeën (modi van het attribuut geest).
Illustraties
Boven: de filosoof (Rembrandt).
Linksonder: de denkende mens: in casu iemand die complexe ideeën vormt uit afzonderlijke ideeën.
Rechtsonder: de vijf elementaire lichamen.
1 St. 1. Denken, in zijn diverse vormen van complexiteit, is een eigenschap van de S/G/N (=Substantie/God/Natuur). 2 St. 2. Spinoza stelt dus dat God ook uitgebreidheid is: dit is radicaal tegengesteld aan het Godsbeeld van de drie traditionele religies. 3 St. 3. De S/G/N heeft een idee van zijn essentie en bovendien van alles wat er op grond van eeuwige, onveranderlijke én noodzakelijke natuurwetten uit voortkomt. De S/G/N is bewust van zichzelf en van alle ideeën vroeger, nu en in de toekomst.
Illustratie
Boven: model van Stelling 2 en 3.
Onder: Romeinse mozaïek (Rome, Palazzo Massimo).
Uitleg bij het model: 1 ons lichaam (een modus van het attribuut uitgebreidheid) wordt geaffecteerd (aangedaan) door ervaringen Q, R, S, T. 2 onze geest (een modus van het attribuut geest) ervaart gelijktijdig Q’, R’, S’, T’: voorstellingen van die ervaringen (imagines). 3 van die ideeën kunnen wederom ideeën worden gevormd: het zijn onze ideeën van die ideeën, die ons van die ideeën BEWUST maken (ons bewustzijn).
Illustratie Model van de Spinoza’s ‘parallellisme’.
1 St. 10. De menselijke modus is ontologisch niet anders dan alle andere modi die wij in de wereld buiten ons waarnemen. De mens maakt deel uit van de substantie en wordt via die substantie begrepen. Hij bestaat niet noodzakelijk zoals de substantie, maar bij gratie van de substantie. Gevolg: de mens is geen vrij wezen dat in volle vrijheid in de natuur zijn ‘ding’ doet, integendeel, hij is onderworpen aan de natuurwetten die eeuwig én noodzakelijk zijn. 2 St. 11. Het ‘actuele zijn’ van een ding is te begrijpen als het het feitelijk bestaan van dat ding. Het eerste feitelijk zijn van het idee van een ‘feitelijk bestaand ding ’gaat alle andere ideeën vooraf. 3 St. 12. Deze stelling is niet geheel juist. Veel van wat in het lichaam gebeurt ervaren we bewust, maar wellicht het meeste niet: denk aan microbiologische processen in de organen van ons lichaam. 4 St.13. Sleutelstelling: de geest (of de ziel) is niet meer dan de idee van het lichaam. 5 St. 14. De geschiktheid van een lichaam is een functie van nature én van nurture: dus van aanleg (het genoom) én de opvoeding. 6 St. 15. De idee van onze geest is niet enkelvoudig maar meervoudig.
Illustratie Spinoza doet een revolutionaire uitspraak.
1 St. 16. Aandoeningen worden veroorzaakt door de modi in de wereld buiten ons: ze affecteren ons via onze de zintuigen. Aandoeningen zijn altijd een functie van het waargenomen ding én de qualitas van onze zintuigen. Het is ons dus onbekend of ONZE idee van een waarneming overeenstemt met die van een ANDER. 2 St.17. Lees het scholium bij deze stelling en noteer dat de verbeelding niet vrij is van negatieve aspecten. Niettemin wordt die door Spinoza positief gewaardeerd: zijn theorie over de verbeelding is van groot belang om diens passie-filosofie te begrijpen.
Illustratie Het wortelgestel van een boom als generator van verbeelding(en).
1 Descartes. De opvatting dat lichaam en ziel twee gescheiden substanties zijn, gaat terug tot in de Oudheid. Plato gaf aan deze these een poëtische invulling door zijn ideeënleer. Die leer ligt aan de basis van onze opvatting dat de geest, net als het lichaam, een substantie is. Het christendom gebruikt deze leer om haar theologie i.v.m. het leven in het hiernamaals te onderbouwen. 2 Spinoza. Zijn monistische positie inzake lichaam en geest zijn een revolutionair denkbeeld. Er is geen causale werking tussen beide en ze kunnen elkaar dus niet beïnvloeden, Beide behoren tot verschillende attributen van de S/G/N. De geest produceert op actieve wijze ideeën die adequaat of inadequaat kunnen zijn. Monisme inzake lichaam en geest is radicaal in strijd met wat de boekreligies leren. Het monisme wordt door de meeste moderne neurologen en psychologen bijgetreden. Lees hierover: Antonio Damasio, Het gelijk van Spinoza, Amsterdam, 2003. 3 De zogeheten ‘wet van Leibniz’: twee dingen zijn identiek als de eigenschappen van de ene ook toebehoren aan de andere en omgekeerd.
Illustratie
Boven: Montage: Descartes en Spinoza,. Descartes (overleden in 1650) was Spinoza’s oudere tijdgenoot maar ze hebben elkaar nooit ontmoet..
Onder: diagram-voorstelling: dualisme en monisme.
Onze verbeelding (imaginatio) vult zich via onze zintuiglijke ervaringen met beelden (imagines) die de verbeelding stofferen. Onze verbeelding is dus een schatkamer boordevol gevuld met inadequate kennis (fictie).
Illustratie Chattende vrouwen laten nogal eens de vrije loop aan hun verbeelding en surfen dan op inadequate kennis.
1 St. 20-23. Deze stellingen vertonen een grote interne samenhang: 20 en 21 dienen samen gelezen te worden; hetzelfde geldt voor 22 en 23. Stellingen 20-21 gaan over het ontstaan van de idee van de idee, stellingen 22-23 omschrijven de subjectieve gevolgen van die genese, namelijk het ontstaan van zelfbewustzijn en zelfkennis. 2 St. 20. De geest (de ziel) van alle mensen vroeger, nu en in de toekomst hebben hun pendant-idee in de S/G/N, d.w.z. de substantie draagt er kennis van (idee/kennis), is zich hiervan dus bewust. Spinoza trekt een parallel met de idee/kennis van het menselijk lichaam. Die idee/kennis van de menselijke geest volgt in God en verhoudt zich tot God, op dezelfde wijze als de idee/kennis van de aandoeningen in het menselijk lichaam. 3 St. 21. Spinoza trekt alweer een parallel: de idee van de idee van de geest verhoudt zich tot de geest zoals de idee van het lichaam (de geest) zich verhoudt tot het lichaam. De ziel is de idee van het lichaam: die band weerspiegelt zich in de band tussen de idee die de geest als voorwerp heeft en de geest. 4 St. 22. Affecten laten een dubbele indruk na in de geest: de lichamelijke aandoening die een verandering is van het lichaam én de idee van die affecten. Dat betekent dat de geest zich bewust is van die affecten. 5 St. 23. Zoals het lichaam van zichzelf bewust is via de aandoeningen, zo is ook de geest van zich zelf bewust via de affecten, meer bepaald via de ideeën die de affecten opwekken. Stimuli uit de wereld buiten ons genereren bewustzijn én zelfbewustzijn. Bewustzijn en kennis worden veroorzaakt door externe modi die de ideeën genereren die onze geest uitmaken. Zoals er eerst bewustzijn nodig is om tot zelfbewustzijn te komen, zo is er ook eerst kennis nodig om tot zelfkennis te komen.
Illustratie
Boven: een idee in het oneindig verstand van God.
Onder: generatoren van pijn.
1 St. 24. Het lichaam is een singulier ding dat bestaat uit veel onderdelen die tegenover elkaar een bepaalde ratio van beweging/rust hebben. Adequaat kunnen we die onderdelen niet kennen. Zie ook St. 19 : we kennen het lichaam alleen adequaat via de aandoeningen. Spinoza stelde in de 17de eeuw dat we niet weten waartoe het lichaam in staat is en dat is vast meer dan we vermoeden. Ook vandaag geldt deze uitspraak, ondanks alle vorderingen van de wetenschap. 2 St. 25. Externe modi affecteren ons en onze geest vormt zich daarvan een idee. Onze geest is zich dus van die aandoening bewust. Een extern lichaam dat oorzaak is van een idee in ons, is per definitie een inadequaat idee omdat het niet exclusief in ons ontstaat. 3 St. 28. Aandoeningen die uitsluitend de geest betreffen, zijn altijd confuus. 4 St. 30-31. Eindige modi hebben een onbepaalde duur. Die duur hangt af van de aard (de natuur of het wezen) van de modus zelf en van de interactie van die modus met andere modi.
Illustratie
Het menselijk geraamte: samengesteld uit singuliere elementen (die één doel dienen en dus één ding zijn!).
Victoriaans bureaumeubel met diverse modi.
St. 32-36. Deze stellingen handelen over waarheid en onwaarheid; een even oud als moeilijk probleem. In het Nieuwe Testament stelde Pontius Pilatus deze vraag al tijdens het proces van Jeshua van Nazareth: ‘Wat is de waarheid?’ (Quid veritas?). In de filosofie bestaan twee waarheidstheorieën:
de congruentietheorie: kennis en gekende dienen met elkaar in overeenstemming te zijn (Aristoteles: adaequatio rei et intellectus),
de coherentietheorie: de waarheid moet blijken uit de samenhang van een idee met andere.
St. 32. In het eindeloos en oneindig wezen van de S/G/N zijn alle ideeën present in het attribuut geest. Als dusdanig zijn ze alle waar. St. 33. In een willekeurig idee is er geen element aanwezig dat op onwaarheid wijst. St. 34. Ideeën die we ZELF en IN ONSZELF adequaat vormen, zijn waar. St. 35. Zowel adequate als inadequate (confuse) ideeën volgen elkaar op, en dit op grond van dezelfde noodzakelijke wetmatigheid.
Illustratie
Christus staat terecht voor Pilatus.
Wetboek en gesproken recht: stemmen die (altijd) overeen met rechtvaardigheid en waarheid?
1 St. 40. Adequate ideeën zijn dus een generator van andere adequate ideeën. De geest werkt in dit verband als een automaton, een automaat. Voorbeeld: het meetkundig redeneren van Euclides. Zijn meetkunde is een voorbeeld van een complexe adequate idee. 2 St. 41.
De VERBEELDING, de eerste kensoort, is oorzaak van onwaarheid omdat de oorzaak altijd gelegen is in de wereld BUITEN de persoon. Onwaarheid is niet een noodzakelijk gevolg van verbeelding, wel een mogelijk gevolg. De verbeelding blijft, als gezegd, ook positieve kenmerken hebben.
De REDE, de tweede kensoort, ontwikkelt door vergelijking van ideeën IN de binnenwereld van de persoon, gemeenschappelijke begrippen, die de basis vormen voor ware kennis, voor wetenschap.
De INTUÏTIE, de derde kensoort, vindt zijn oorsprong eveneens in de binnenwereld van de persoon. Ze geeft directe kennis door schouwing en legt het verband tussen de dingen en de oneindige substantie.
NB. De derde kenwijze wordt eerst nominatim in het vijfde deel van de Ethica behandeld. Intuïtieve kennis (scientia intuitiva) is een direct schouwen van de geest, zonder tussenkomst van het verstand. Het is de hoogste kensoort omdat ze kennis oplevert die niet door de rede kan worden bekomen: namelijk de eenheid van de kosmos en het zijn van alle dingen in de S/G/N.
3 St.43. De waarheid toont zichzelf én tevens de onwaarheid (d.i. wat buiten de waarheid valt). Spinoza gebruikt in dit verband de beeldspraak van de kaars: die toont het licht én de duisternis.
Illustratie Symbolische weergave van de door ratio doordrongen kosmos.
1 De woordenboekbetekenis en de etymologie van het woord geven een indicatie over de betekenis: het gaat steeds over een gelijkheid, een evenwicht (bepaald door overeenstemming of een quantum) tussen twee elementen die elkaar in balans houden. 2 Spinoza gebruikt het adjectief om te wijzen op een ‘balanssituatie’:
adequaat idee/adequate kennis = balans/overeenstemming tussen idee/kennis en de waarheid;
adequate oorzaak = balans/overeenstemming tussen werkelijke oorzaak en concreet gevolg;
adequaat handelen = balans/overeenstemming tussen een gestelde daad en de oorzaak (die in onszelf dient te liggen).
3 Aristoteles en de schoolfilosofie in Spinoza’s dagen zien de ware idee in een overeenstemming van intellect en zaak (adaequatio rei et intellectus). Om die te achterhalen moet er dus een reality check worden uitgevoerd: het voorwerp van de idee moet in de werkelijkheid BUITEN onszelf worden onderzocht. Voor Spinoza is dit onbetrouwbaar:
onze zintuigen zijn geen betrouwbaar werktuig om de dingen te kennen zoals ze werkelijk zijn;
elke mens ervaart met zijn concrete zintuigen op een andere wijze...
Illustratie
Latijns-Nederlands woordenboek, lemma adaequo.
Keien in evenwicht.
1 Onze verbeeldingskennis, die een inadequate, onvolledige vorm van kennen is, wordt overstegen door een hogere vorm van kennen, namelijk de rationele kennis, die adequate kennis genereert. 2 In onze geest ontwikkelt zich een dynamisch denkproces: onze verbeeldingskennis wordt op een hoger niveau getild door de ratio, die daarin orde schept door vergelijking van (ervarings)gegevens, zodat gemeenschappelijkheden tussen dingen worden achterhaald. Daardoor wordt de basis gelegd voor het wetenschappelijk kennen van de wereld BUITEN onszelf.
Illustratie
Leuke voorstelling van de linker- en de rechterhersenhelft en hun voornaamste functies.
De linkerhelft van de hersenen bestuurt de rechterkant van het lichaam en zorgt dat u ziet wat er rechts van u is. Daarnaast bevat de linkerhelft de hersendelen voor taal, analyse en voor logisch nadenken.
De rechterhelft van de hersenen bestuurt de linkerkant van het lichaam en zorgt dat u ziet wat er links van u is. Deze helft bevat onder andere de hersendelen voor emoties, fantasie, ruimtelijke waarneming en intuïtie.
1 Descartes beschouwt de menselijke wil als een ‘vermogen’ waaruit de mens kan putten: diens actieve ideeën worden via de wil omgezet in handelingen. 2 Epifyse of pijnappelklier: endocriene klier van de hersenen; produceert melatonine dat mede ons dag/nacht-ritme regelt. In sommige oosterse filosofieën wordt de epifyse beschouwd als de zetel van de ziel. Descartes besteedde veel tijd aan de studie van de pijnappelklier. Hij ging ervan uit dat de pijnappelklier de plek was voor de interactie tussen lichaam en ziel en noemde ze de 'zetel van de ziel’. Hij gaf geen verklaring voor de wijze (voor de ‘mechaniek’) waarop in die klier immaterialiteit, de actieve idee, omgezet wordt in een materialiteit, een handeling. Spinoza vond zijn visie een hocus-pocusverhaal. 3 Voor Spinoza zijn ideeën ‘geestelijke dingen’ die over een conatus beschikken: meerdere conflicterende gedachten strijden in onze geest met elkaar... De sterkste conatus haalt het!
Illustraties
Hersenen: situering van de epifyse.
Keuze op de driesprong... wilsvrijheid?
Illustratie Model van deel II NB.: de eerste twee kensoorten zijn een opstap naar een hogere kensoort.
1 De oorsprong van Alles, dus ook van ons denkvermogen is de S/G/N. 2 Spinoza heeft over lichaam en geest een monistische opvatting: beide zijn één. Daaruit volgt dat ons voelen én denken slechts zolang duren als het lichaam duurt. 3 Dat belet niet dat we ervaren en voelen dat ‘iets’ in ons eeuwig is, aldus Spinoza.
Illustratie
Moderne versie van Don Quichotte en zijn strijd tegen windmolens.
Wegwijzer Hemel, Hel.
Illustratie Spinoza. Dit portret wordt bewaard in de Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel (Nedersaksen, Duitsland).