De list van SpinozaInleiding - Deel 1 - Deel 2InleidingVictor Kal vloekt in de kerk van SpinozaVictor Kal, De list van Spinoza. De grote gelijkschakeling. Amsterdam, 2020, 284 blz. ISBN 978 90 446 43763 In Spinoza’s kerk wordt zelden gevloekt. De meeste Spinozalezers, commentatoren en liefhebbers bewegen zich, meestal gedwee, in de dominante liberale interpretatie van het oeuvre. Maar zie, in 2020, verhief zich een dissidente stem: die van Victor Kal, een emeritus van de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef een lijvig tegendraads essay dat Spinoza-vrienden radicaal tegen de haren in strijkt. Door omstandigheden kwam Kals publicatie nu eerst op mijn leestafel terecht. In ‘Spinozaland’ (Nederland) laat het boek een zeldzaam kritisch Spinoza-geluid opklinken, wat op zich al reden genoeg is om het aan de lezers van deze site voor te stellen. Maar misschien beweegt er iets op dit vlak: er verscheen in oktober van afgelopen jaar een nieuw ‘anti-Spinoza boek’ met de uitdagende titel Spinoza démasqué, (Paris, 2022). Het werd geschreven door niemand minder dan Henry Mechoulan, uitmuntend kenner van de 17de eeuw én van Spinoza. Het essay van Victor Kal gaat over het Theologisch-politiek traktaat (TTP). Dat neemt niet weg dat hij, waar nodig, ook de Ethica in zijn betoog betrekt. Om zijn betoog te ondersteunen (en om de lezer te overtuigen) laat hij vaak Spinoza zelf aan het woord. Dat betekent dus dat de kritische lectuur van de auteur uitsluitend betrekking heeft op het TTP, wat in dit geval alvast een troostende gedachte is voor Spinoza-vrienden. Kals lectuur van het TTP is op een dubbele wijze origineel. Eerst en vooral las hij het TTP nu eens NIET vanuit een liberaal perspectief, maar WEL vanuit een conservatief perspectief. Bovendien relateert hij zijn lectuur aan het hedendaags fascisme. Dat doet hij, naar hij stelt, met de bedoeling om de politieke filosofie van Spinoza en die van het fascisme via elkaar te verhelderen. En dus NIET om Spinoza te relateren aan een gedachtenstroming die eeuwen na hem ontstond. Gelet op de heropleving van het fascisme in de wereld verleent Kal op die wijze Spinoza een bijkomende actualiteit. Kals Spinoza’s List acht ik een belangrijk boek. Daarom gaf ik mij de moeite om voor mijn lezers per hoofdstuk een samenvatting te schrijven. De auteur citeert geregeld uit Spinoza, Theologisch-politiek traktaat, Amsterdam 1997, vertaald door F. Akkerman. De vindplaats van die citaten vermeld ik bijvoorbeeld als TTP, 354, d.w.z. blz. 354 van die editie. In de tekst plaats ik mijn bemerkingen cursief tussen ( ). De korte analyse van elk hoofdstuk besluit ik telkens met een citaat van de auteur. Spinoza’s List. De grote gelijkschakelingInleiding De titel van het TTP wijst er al op: het boek gaat over theologie (religie) en over politiek (de samenleving en de staat) en de verhouding tussen beide. Spinoza heeft het over de vrijheid, vooral ZIJN vrijheid om te filosoferen. Religie in de samenleving acht hij zeer belangrijk omdat die daarin zowel een positieve als een negatieve invloed kan uitoefenen. Spinoza wil dat de overheid erop toeziet dat de eerste mogelijkheid wordt gerealiseerd. Het TTP formuleert een antwoord op de vraag hoe een samenleving een vrije samenleving kan zijn. Het TTP is een lijvig boek (gelaagd én gecompliceerd) en de kans bestaat dus dat de lezer erin verloren loopt of genoegen neemt met wat leuke ideeën die vooral te lezen staan in het laatste hoofdstuk dat over de ‘vrijheid van denken’ gaat. Iedereen leest het geschrift vanuit eigen perspectief zodat er vele Spinozas bestaan. Spinoza wordt overwegend weggezet als een liberaal filosoof. Kal acht Spinoza evenwel een conservatief denker en leest hem daarom vanuit conservatief perspectief. Deze wijze van lezen is voor de auteur urgent omdat in heel de wereld het fascisme in diverse gedaantes sterk opleeft. Typisch is dat deze politieke visie van bovenaf een gelijkschakeling in de samenleving wil doorvoeren op grond van de ‘wil van het volk’. Om dat te bereiken wijst de ‘leider’ de weg naar een toekomstige heilstaat. Die leider moet het volk aan zich binden om dit te bereiken. Spinoza’s TTP kan de mechanismen van deze politieke ideologie verhelderen: ‘Hij laat zien hoe het fascisme in elkaar steekt’, aldus de auteur. Spinoza leefde in het Holland van de 17de eeuw en heeft daarom een ander gezichtspunt. Zijn politiek referentiepunt is de Bijbelse Mozes die vrijheid, gelijkheid en democratie incorporeert, waarden waarin wij zeer geïnteresseerd zijn. Zijn referentiepunt mag dan wel antiek zijn, toch heeft het een grote actuele waarde. Kal's essay gaat over het TTP niet over het fascisme. Het fascisme wordt slechts indirect bij de lectuur betrokken. Zijn boek bestaat uit drie delen. Elk deel doorloopt Spinoza’s traktaat met wisselende focus: het eerste deel verkent de mogelijkheid van een conservatieve lectuur; het tweede deel beschrijft de ‘list van de staatsman’ en de wijze waarop religie en politiek in elkaar grijpen; het derde deel behandelt afzonderlijke thema’s, die laten zien dat Spinoza de zaken op zijn kop zet. Citaat: ‘Ik meen dat Spinoza een conservatief denker is. Het wordt tijd dat hem op dat punt recht gedaan wordt. Mijn essay maakt dus korte metten met het Spinoza-beeld dat door velen gekoesterd wordt.’ (p. 9) Op 13 oktober jl. verscheen de mooiste en de meest volledige Spinoza-editie ooit: 1874 bladzijden gedrukt op bijbelpapier, gebonden in leder met goudopdruk, 23 karaat, twee leeslinten en veilig opgeborgen in een mooie box met Spinoza-vignet, getekend door Picasso en met tweekleurendruk op voor- en achterzijde. Deze indrukwekkende publicatie vervangt de eerste editie van Spinoza’s Oeuvres complètes die in 1954 onder de redactie van Roger Callois tot stand kwam als het 108ste deel van de Bibliothèque de la Pléiade (Gallimard). De nieuwe Spinoza-editie is het werk van een team geleid door Bernard Pautrat (Ecole Normale supérieur, Rue d’Ulm, Paris) en stemt mij licht euforisch. Ziehier waarom. 1 Omwille van de volledigheid De nieuwe Oeuvres Complètes van Spinoza zijn vollediger dan de eerste van 1954, want de Hebreeuwse grammatica, die in de Opera Posthuma wèl werd afgedrukt maar niet in De Nagelate Schriften, is nu opgenomen. De nieuwe editie bevat uiteraard ook Brief 12A , gericht aan L. Meijer (26 juli 1663) en die werd ontdekt in 1974. 2 Omwille van de Inleiding (blz. IX- XLII) Bernard Pautrat schreef een mooie inleiding die mij drievoudig charmeerde. Ten eerste, omdat de auteur zich in deze inleiding beperkt tot een functionele biografische schets, alleen gestoffeerd met bio-elementen die direct verband houden met Spinoza’s oeuvre. Meer dan andere Spinozakenners draagt hij zorg om geen betwistbare historische feiten te vermelden. Ten tweede, omdat de geleerde inleider expliciet aangeeft - wat veel academie-filosofen nogal eens vergeten - dat er doorheen het hele werk van Spinoza, van begin tot einde, één simpele (rode) draad loopt: ‘Pourtant, au sein de ce supposé labyrinthe, il y a un fil, très simple, que Baruch Spinoza, du temps où, on l’ appelait encore Bento, jusqu’aux jours de la maturité où il se nomma B.D.S., n’ a jamais lâché, pour notre bien à tous.’(blz. IX). Ten derde, omdat ik Pautrats Introduction met veel literair genoegen las. Ik citeer daarom graag de slotparagraaf, een aansporing tot Spinoza-lezers om hem niet té snel terzijde te leggen: ‘Pour l’aimer? Il n’y faut rien qu’un peu de gymnastique mentale. Et si manque l’envie, peut-être qu’un coup d’œil à la troisième partie de l’Éthique suffira à la susciter, pour peu que cette géométrie de l’amour, de la haine et de tout ce qui s’ ensuit fasse dire à chacune et chacun: « ca m’intéresse » ; la vérité toute nue, simple et cruelle de l’amour ordinaire, de la haine ordinaire, notre pain quotidien, tout cela est d’un humour froid, presque noire, qui pourrait plaire, et éveiller le désir d’aller à la première page plonger dans les « mathématiques sévères ». C’est froid au début, bien sûr, mais ça ne dure pas : c’est un élément ami.’ (‘Om van hem te houden? Het vergt niet meer dan wat mentale gymnastiek. En als de ‘goesting’ ontbreekt, is misschien een blik op het derde deel van de Ethiek voldoende om die op te wekken, op voorwaarde dat deze geometrie van liefde, haat en alles wat eruit volgt, mannen zowel als vrouwen laat zeggen: "Ik ben geïnteresseerd"; de naakte waarheid, in al haar eenvoud en wreedheid, van triviale liefde, triviale haat, ons dagelijks brood, dit alles doordesemt met een kille, bijna zwarte humor, zou wel eens kunnen aanslaan, en het verlangen opwekken om naar de eerste pagina te gaan en een duik te nemen in “de strenge wiskunde.” Het is koud in het begin, natuurlijk, maar toch maar eventjes: het is een bevriend element.') 3 Omwille van de chronologie (blz. XLIII - LXIX) In elk Pléiadedeel wordt een ‘chronologie’ opgenomen. Deze Spinoza-chronologie is ruimer dan die van de eerste editie die werd beperkt tot het leven van Spinoza (1632-1677). De nieuwe chronologie, die werd samengesteld door Fabrice Zagury, een gepassioneerde onafhankelijke Spinoza-onderzoeker, loopt van 1492 (Edict van Granada) tot 1862, de ontdekking van het manuscript A van de Korte verhandeling. Zijn chronologisch overzicht is een gedetailleerde historische feitenketting over Spinoza en zijn tijd: om te lezen en te hérlezen. 4 Omwille van de zorgvuldigheid (blz. LXXI-LXXVI) Uit de Note sur la présente édition blijkt de zorgvuldigheid waarmee Bernard Pautrat tewerk is gegaan: hij nam, op goede gronden, de beslissing om Spinoza’s geschriften af te drukken in volgorde van hun ontstaan en dat bevalt mij, want ik ben altijd al een voorstander geweest van wat ik de ‘historisch-genetische lees-en studiemethode’ noem, de enige trouwens die een vakhistoricus kan billijken. Pautrat stelde zijn vertaalteam zorgvuldig en met enige originaliteit samen: hij liet de eerste publicatie van Spinoza over Descartes nu eens NIET vertalen door Spinoza-kenners, maar WEL door twee Descartes-scholars, wat én voor Descartes én voor Spinoza frisse vertaalwinst opleverde. Wat de Nederlandstalige Spinoza-geschriften betreft, deed editor Pautrat een beroep op Catherine Secretan, een dame die haar deskundigheid over vertalen uit het Nederlands al eerder bewees. Ook voor de vertaling van de Hebreeuwse grammatica engageerde hij, naar hij beweert, een jonge maar bekwame hebraïst. Wanneer een oeuvre vertaald wordt door verschillende vertalers bestaat het gevaar dat de eenheid van stijl verloren gaat en dat, in casu van bijzonder belang, tal van specifieke termen different worden vertaald. Om die klip te omzeilen en de retorische stijl van Spinoza te bewaren, ondernam de editor de nodige actie om de lezer het gevoel te geven dat doorheen de vertalingen van verschillende hand, één enkele auteur aan het woord is. De lezer zal beoordelen of hij daarin slaagde. 5 Omwille van de aanvullende teksten (blz. 1349-1493) Uniek is, dat de lezer in deze editie ook kennis kan maken met ZES onontbeerlijke historische bronteksten die hem uit de eerste hand informeren over Spinoza’s leven en werk en hoe tijdgenoten daarover dachten: 1 de inventaris van de goederen en de boeken die na Spinoza’s overlijden in zijn Haagse zolderkamer werden gevonden: hier op originele wijze gepresenteerd; 2 het voorwoord van Jarig Jelles in de Opera Posthuma; 3 de Index rerum (zaakindex) opgenomen in de Opera Poshuma; 4 de Spinoza-biografie van (vermoedelijk) Lucas; 5 voorwoord van Sebastiaan Kortholt in Drie grote bedriegers van zijn vader Christiaan Kortholt;, 6 de biografie van Colerus. Wat (2) betreft: bijzonder jammer is dat editor Pautrat zich in deze tevreden stelt met een Franse vertaling van het Latijnse voorwoord in de OP. Het is algemeen aanvaard dat de Nederlandse tekst van dit voorwoord in de NS door Jarig Jelles werd geschreven: deze Spinoza-vriend kende geen Latijn en het was vermoedelijk Lodewijk Meijer of Jan Hendrik Glazemaker die Jelles’ origineel naar het Latijn vertaalde. Overigens: beide teksten verschillen... Wat (3) betreft: voor Nederlandstaligen is deze index aan te vullen met die van de NS. Wat (4), (5) en (6) betreft: de tekstbezorgers voorzagen deze bronnen van een korte maar degelijke inleiding, maar hebben het niet nodig geacht om een historisch-kritische appreciatie te geven van de waarde van deze veel gebruikte bio-bronnen. Jammer is dat. Alleen Pautrat raakt deze toch wel fundamentele kwestie even aan in zijn inleiding tot Colerus. 6 Omwille van de aantekeningen (blz. 1495-1811) Geen Spinoza-lezer kan het stellen zonder deskundige aantekeningen. Die zijn in de nieuwe editie opgesteld door de vertalers van de teksten en zoals gebruikelijk in Pléiade-delen gezet in een kleiner corps. Ze beslaan meer dan driehonderd pagina’s, bijna tweemaal zoveel dan in de eerste editie. De aantekeningen bij de vertaalde teksten bestaan uit Notices et notes: de eerste geven een korte inleiding tot de tekst, de tweede bevatten tekstcommentaar. Het naslaan van de aantekeningen wordt, net als in alle seriedelen van de Biliothèque, vergemakkelijkt door verwijzing naar de tekstpagina’s waar de noten werden geplaatst. 7 Omwille van bibliografie (blz. 1813 tot 1847) De bibliografie telt 12 onderdelen en vermeldt historische studies, lexicografische werken, woordenboeken, tentoonstellingscatalogi, literaire fictie en Spinoza-poëzie, internetsites, en wordt afgerond met een zorgvuldig geselecteerde bijzondere bibliografie per werk van Spinoza. Voor zover ik kon nagaan werden alleen auteurs vermeld waarvan de autoriteit en het belang voor de Spinoza-community buiten kijf staan en waarvan vele kunnen helpen om de niet weinige dubbelzinnigheden, tegenspraken en onduidelijkheden in Spinoza’s leven en werken op te lossen of weg te werken. De bibliografie bevat ook een handvol Nederlandstalige studies en dat is in de gesloten wereld van de Francophonie altijd uitzonderlijk. Trouwens merkte ik, dat van alle Nederlandse Spinoza-geleerden prof. Wim Klever (Erasmusuniversiteit, Rotterdam) de meeste vermeldingen krijgt en dit ondanks het feit dat hij al meer dan 25 jaar op emeritaat is. De bibliografie van deze editie werd samengesteld door de al eerder genoemde Fabrice Zagury die ze in een even originele als praktische format goot. Ook niet bibliografielezers kunnen er plezier aan beleven en, jawel, ook nog wat in ontdekken. Er wordt in de heruitgave, en evenmin in de bibliografie, met geen woord gerept over werken waarvan het auteurschap van Spinoza onzeker is: het betreft hier een vertaling uit het Engels naar het Hebreeuws van een brief van Margaret Fell (Engels puriteins kopstuk), en twee kleine wiskundige traktaten, één over de algebraïsche berekening van de regenboog, en één over kansrekening. 8 Omwille van de index (blz. 1848-1861) en de inhoudstafel (blz. 1863-1874) Een omvangrijke editie als deze kan het uiteraard niet stellen zonder index en een goed uitgewerkte inhoudstafel. De index van de nieuwe editie bevat persoonsnamen, namen van boektitels en plaatsnamen, maar uitsluitend voor de geschriften van Spinoza, de zes bijlagen (zie boven onder 5) werden buiten beschouwing gelaten. Helaas: de oude editie bevat een erg goed zaakregister, de nieuwe niet. Zo’n instrument is nochtans essentieel om een geleerd boekwerk als dit te ontsluiten en bespaart de lezer-onderzoeker kostbare tijd. Tot slot De oude editie van 1954 is nog beschikbaar en een stuk goedkoper dan de nieuwe, maar de uitgeverij Gallimard en zijn adviseurs vonden dat de tijd rijp was om een nieuwe editie op de markt te brengen: terecht want sedert 1954 is er in de ‘Wereld van Spinoza’ heel wat gebeurd: in 1974 werd een nieuwe Spinoza-brief ontdekt (een autograaf), in 2010 een nieuw 17de-eeuws manuscript van de Ethica (het Vaticaans manuscript) en werd de secundaire literatuurmarkt overspoeld door een tsunami nieuwe Spinoza-boeken met ‘nieuwe visies’ op de man en diens oeuvre en ‘nieuwe interpretaties’ over deelaspecten van zijn filosofie. Vaak oude wijn in nieuwe (academische) zakken... De ware Spinoza-vriend zal de oude editie van de Oeuvres Complètes niet meteen afvoeren naar de Slegte die er nauwelijks nog een bankje van tien voor zal over hebben. Elke editie en elke vertaling heeft eigen merites en de tekstcommentaar van de ene is niet gelijk aan die van de andere: ze leggen discussiepunten bloot en vullen elkaar ook vaak aan. En trouwens: wie wil het zaakregister van de oude editie missen? Het boek van 1874 pagina’s kost weliswaar een centje, maar naar vorm én naar inhoud is deze nieuwe Oeuvres Complètes een investering die én bij de tijd is én een leven kan meegaan. Bedenk bovendien dat dit volume nog altijd een pak goedkoper is dan de aanschaf van alle geschriften van de Meester in separate edities. Willy Schuermans 07.12. 2022 Een geleerde tijdgenote van Spinoza Zij die vertrouwd zijn met de biografie van Spinoza zal het misschien verwonderen dat ik op deze website een 17de-eeuwse vrouw voor het voetlicht breng, want zij weten dat rondom Spinoza vooral mannen de dienst uitmaakten, zoals sommige van zijn tijdgenoten ook al vaststelden. Zij die Spinoza’s Politiek traktaat lazen, hebben zeker onthouden dat vrouwen in zijn politieke grammatica geen rol te vervullen hebben (1).
Hoe geniaal en revolutionair Spinoza ook mag zijn geweest en hoe strijdvaardig hij zich in zijn geschriften ook opstelt tegen religieuze en filosofische vooroordelen, de ‘Filosoof van Amsterdam’ kwam er niet toe om zich te verheffen boven de algemeen aanvaarde vooroordelen over vrouwen in de 17de eeuw. Het blijft een vlek op zijn blazoen, een vlek die vooral in het huidige tijdsklimaat door vrouwelijke Spinoza-lezers wordt ervaren als een grof tekort. Maar zie, een recente publicatie geeft mij de gelegenheid om Spinoza’s blik op vrouwen in vraag te stellen door de schijnwerper te richten op een uitzonderlijke vrouw uit zijn tijd, een savante Dame die hem, om meer dan één reden, niet onbekend kan zijn geweest. Het betreft: Anna Maria van Schurman (1607- 1678) die met haar Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap participeerde aan een gender-debat dat ook al in haar tijd actueel was (2).
Het traktaat werd uitgegeven onder druk van omstandigheden in 1641 maar het thema was al eerder een belangrijk aandachtspunt in haar leven en werken, zoals blijkt uit het Latijns Lofdicht dat ze publiceerde ter gelegenheid van de stichting van de Universiteit van Utrecht (1636) en eveneens uit de brieven die ze schreef tussen 1632 tot 1638 en die deze nieuwe vertaling afsluiten. Vooraleer ik het zal hebben over de inhoud van het voorliggend boek wil ik eraan herinneren, dat Aristoteles (4de E v.C.), die tot in de 17de eeuw de scholastiek onderbouwde, van mening was dat de vrouw de mindere van de man was. Maar het staat buiten kijf dat de belangrijkste generator van vooroordelen over vrouwen in onze judeo-christelijke cultuur, vroeger én nu, de Bijbel is. Over de schepping van de mens bestaan in het Bijbelboek Genesis twee scheppingsverhalen (3) waarvan één medeverantwoordelijk is voor het feite dat de vrouw tot op onze dagen nog steeds wordt beschouwd als le deuxième sexe (Simone de Beauvoir).
Dat heeft vanzelfsprekend niet belet dat in de loop der eeuwen in onze christelijke beschaving aan weerszijden van de Atlantische Oceaan tal van vrouwen erin geslaagd zijn om de gender-vooroordelen van hun tijd te overwinnen en tot buitengewone prestaties kwamen. De Nederlandse Anna Maria van Schurman, van Vlaams-Duitse komaf, is er een uitmuntend voorbeeld van: een mannelijke tijdgenoot noemde haar in het boek een ‘onsterfelijk sierraad onder de vrouwen’ (blz. 59). Een feministe avant la lettre ? Zo titelt Angela Roothaan haar inleidend essay (bijna de helft van het boek) dat de lezer voorbereidt op de lectuur van Anna Maria van Schurmans Verhandeling, die nu in een herwerkte vertaling van Renée ter Haar voorligt. Die inleiding bestaat uit zes onderdelen. 1 In het eerste wordt Anna Maria’s biografie onder de loep gelegd. Zij werd in 1607 geboren in Keulen. Haar vader Frederik van Schurman stamde uit een rijke Antwerpse familie die de hervorming was toegedaan en, net als de familie van P.P. Rubens, de wijk had genomen naar Keulen om de religieuze onverdraagzaamheid in de Spaanse Nederlanden te ontvluchten. Hij huwde er met Eva von Harff, een adellijke dame. Anna Maria was hun eerste kind. Zij genoot in de schoot van haar gezin een uitstekende opvoeding waarin theologie en religie een voorname plek hadden. Vanuit Duitsland verhuisde het gezin ca. 1623 naar Utrecht en tien jaar later naar het Friese Franeker. Na heel wat omzwervingen vestigde van Schurman zich ten slotte wederom in Friesland, namelijk in Wieuwerd, waar ze in 1678 overleed. Van Schurman bleef ongehuwd en was voldoende rijk om huispersoneel te kunnen betalen zodat ze onbezorgd en in alle vrijheid haar leven kon vullen met piëteit, kunst en studie. Ze beschikte over een grote intelligentie. Door autodidactische studie bekwaamde ze zich in wiskunde, in astronomie, in geografie en stond bekend als taalwonder: ze leerde 14 talen, waaronder Latijn, Grieks, Hebreeuws, Syriac (Aramees) en Ethiopisch... talen die haar in staat stelden om de grondteksten van de Bijbel in originele versie te lezen. Bovendien beschikte ze ook over rijke muzische begaafdheden en uiterst vaardige handen: ze boetseerde in was, muntte uit in teken- en schilderkunst, in graveerkunst (ook op glas!), in muziek, in borduurkunst... Wetenschap en kunst vulden haar leven, maar piëteit (praktische vroomheid) stond in haar leven en werken altijd voorop. Zoals talloze Europeanen was ze begeesterd door de piëtistische religiositeit die in Europa veel mensen aansprak mede uit onvrede met de geïnstitutionaliseerde religie. Die belangstelling bracht haar in het vaarwater van Gijsbert Voet (1598-1676), in Utrecht haar buurman en een notoir tegenstander van Descartes. Hij was een voorman van een piëtistische vroomheidsbeweging die men toen ‘de Nadere Hervorming’ noemde en die in de eerste helft van de 17de eeuw veel aanhangers had, o.a. ook van Schurman. Op latere leeftijd zette Anna Maria voor haar spiritualiteit een belangrijke stap: ze sloot zich aan bij de Labadisten, een piëtistische sekte, gesticht door Jean de Labadie, voormalig jezuïet. Die sekte werd niet graag gezien en opgejaagd. Uiteindelijk strandden de Labadisten in het Friese Wieuwerd, laatste woonplek van van Schurman. Van Schurman correspondeerde over geleerde kwesties met tal van geleerden in binnen- en buitenland. Haar adelbrieven vergemakkelijkten contacten met ontwikkelde hoogadellijke dames als Elisabeth van de Palts (dochter van de ‘Winterkoning’), de zuster van de Engelse koning Karel I, diens echtgenote. Van Schurmans faam was zo groot, dat ze te haren huize werd bezocht door tal van Europese geleerden en zelfs enkele koninginnen over de vloer kreeg. 2 Een tweede onderdeel van de Inleiding behandelt het thema Wetenschap en geloof als levenshoudingen. De 17de eeuw is een eeuw van grote maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. Ook de sociale positie van de vrouw wordt in die eeuw nadrukkelijker aan de orde gesteld: de Verhandeling van van Schurman is er een schitterend voorbeeld van. Zij schreef haar traktaat kennelijk vanuit haar authentieke overtuiging dat de aanleg van vrouwen en mannen voor het bedrijven van wetenschap even geschikt is, hoewel ze die visie op latere leeftijd explicieter vertolkte. Hoewel sommige tijdgenoten en ook latere lezers bij de oudere Anna Maria een wijziging in haar houding over wetenschapsbeoefening meenden te zien, is het voor Angela Roothaan duidelijk dat die onveranderd bleef: hoewel de rede van de wetenschap in strijd lijkt met het gevoel van het geloof, is het uitgangspunt en de basishouding altijd geweest dat wetenschap wordt bedreven uit vroomheidsoverwegingen, want wetenschappelijke kennis brengt mensen nader tot God. Eer en beroemdheid die met de studie van wetenschap kan gepaard gaan, beschouwde ze zeer uitdrukkelijk als bijkomstig. 3 In het derde deel van de inleiding gaat het over van Schurmans ‘logisch’ pleidooi voor vrouwen in de wetenschap. Zij koos ervoor om haar Verhandeling in het Latijn te schrijven in de vorm van een academische disputatio. Daartoe had ze goede redenen. Ze wilde zich uitdrukkelijk richten tot de gender-bevooroordeelde academici die ze met haar geschrift hoopte te overtuigen. Door die vormkeuze bewees ze ook meteen in de feiten dat ze als ongebonden en zelfstandige geleerde vrouw de evenknie was van die academische ‘disputeurs’. 4 Het onderwerp van het vierde onderdeel is de Visie van tijdgenoten in Europa: van deugd naar recht. Zoals eerder gezegd, is in de 17de eeuw de ‘vrouwenproblematiek’ een belangrijk aandachtspunt. Men schat dat in die eeuw ongeveer een paar honderd publicaties aan dat thema werden gewijd. Van Beverwijck en van Schurman fundeerden hun emancipatorisch betoog voor de vrouw op de traditionele deugdenleer. Marie de Gournay (1565-1645) daarentegen zal in haar geschriften het recht op gelijkheid tussen man en vrouw poneren en er de redelijkheid van beklemtonen. In de loop van de 17de eeuw wordt o.i.v. het om zich heen grijpende cartesianisme afscheid genomen van de scholastiek en daarmee ook van Aristoteles’ deugdenleer, die stelde dat deugden verankerd zijn in maatschappelijke contexten: voor hem was die context de Griekse polis en allereerst mannelijke deugden die er dienstig voor waren. De cartesiaanse omwenteling die omstreeks 1650 de bovenhand kreeg, impliceerde ook een nieuwe deugdenleer die het pad bereidde naar een juridisering en politisering van de gender-strijd. 5 Het vijfde deel van de inleiding gaat over de Geschiedenis van het vergeten. De 17de-eeuwse feministen raakten al in de 18de eeuw vergeten, zoals dat overigens met veel filosofen (vaak zeer terecht) het geval is. In de tijd van de Verlichting werd evenwel een stap vooruitgezet: de gender-problematiek werd een topic in recht en politiek. In dit verband worden o.a. Mary Wollstonecraft (1759-1797) genoemd. Maar het duurde nog tot in het begin van de 20ste eeuw vooraleer vrouwen praktische resultaten behaalden, meer bepaald inzake vrouwenstemrecht. Tot in onze dagen blijft de gelijkstelling van man en vrouw wereldwijd een aandachtspunt. Roothaan besluit haar lange (soms wat repetitieve) Inleiding in een zesde onderdeel met het thema Vrouwen in de wetenschap - toen en nu. De lezer verneemt o.a. dat van Schurman met haar Verhandeling niet direct de bedoeling had om voor vrouwen het recht op te eisen om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs. Bovendien keert ze zich met haar argumenten op onrechtstreekse wijze tegen de bestaande vooroordelen. Ook kan het, aldus Roothaan, als een begrenzing worden bekeken dat ze haar emancipatie-visie beperkt tot de familiale kring. Dat belet niet dat de schrijfster bepaalde ideeën van van Schurman bevestigd ziet door Amerikaanse gender-onderzoekers uit de vorige eeuw. De Inleiding, voorzien van noten, wordt besloten met een korte bibliografie die de nieuwsgierige lezer in staat stelt om dieper te graven. Die lezer zal onderhand ook hebben begrepen, dat de vraag die aan het begin van de inleiding werd gesteld, namelijk of Anna Maria van Schurman een feministe avant la lettre was, (impliciet) positief werd beantwoord. Ze was wel degelijk een feministe, een existentieel-authentieke nog wel, maar een feministe die moet worden gesitueerd in de context van haar eigen tijd en begrepen in het kader van haar eigen uitzonderlijke levensloop. Een Verhandeling op de wijze van de filosoof (more philosophico) De Verhandeling beslaat in het boekje slechts 18 pagina’s, ingeleid door een brief van Johan van Beverwijck en een korte niet ondertekende tekst (een brief van Rivet?) (4).
Veelzeggend: twee geleerde heren die hun ‘gender-zegen’ geven aan de publicatie van een geleerde vrouw... De Verhandeling werd, als gezegd, gegoten in de format van een disputatio, een scholastiek filosofisch genre dat in de 17de eeuw nog door conservatieve academici werd gebruikt. Om de lezer te helpen bij de lectuur van de logisch-gearticuleerde redenering van het traktaat kan inzicht in de structuur ervan nuttig zijn. Anna Maria poneert: Het beoefenen van de wetenschap is geschikt voor een christelijke vrouw. Aan de hand van Aristoteles’ logica construeert van Schurman een filosofische redenering die bestaat uit een samenstel van syllogismen, een concatenatio zou Spinoza zeggen, gebaseerd op de logische figuur BARBARA (5).
De minor en de major van de syllogismen worden ‘bewezen’ aan de hand van zowel ervaringsgegevens, het gezond verstand en, jawel hoor, het magister dixit-principe, de filosofische heilige koe van de scholastiek die in de 17de eeuw in academia (en aldaar tot op heden in de humane wetenschappen) als bron van waarheid en wijsheid werd geaccepteerd. Van Schurman presenteert vijftien bewijzen en formuleert, zoals het formeel hoorde, vijf objecties en een advies (consectarium). De vraag of haar aanpak en bewijsvoering haar geleerde tijdgenoten kon overtuigen, is twijfelachtig maar van minder belang. Van blijvende waarde is dat zij weerwerk bood tegen de gender-vooroordelen van haar tijd en dat deed in een geleerd betoog dat haar doelgroep dwong tot lezen en analyse. Van Schurman verwierf zich daardoor een plek in de geschiedenis van de vrouwenbeweging. Samensteller Jacob Bouwman besluit het boek met drie brieven van Anna Maria van Schurman. Het zijn brieven die ze richtte aan de theoloog André Rivet, die we al eerder vermeld hebben. Haar brieven én de antwoorden van Rivet, die in die tijd begaan was met de positie van de vrouw in de gereformeerde kerk, handelen ook over vrouweneducatie. De literaire toon en stijl van Anna Maria’s brieven gunnen ons, na de lectuur van de ‘strenge’ Verhandeling, een aanvullende blik op de persoonlijkheid van de auteur. Een woordje over de vertaling. Het wat hoekig Latijn van Anna Maria’s Verhandeling werd door Renée ter Haar omgezet in vlot leesbaar Nederlands. Zij vertelt ons evenwel niet welke grondtekst ze voor haar vertaling gebruikte. Vermoedelijk was dat de tekst van de eerste editie van 1641. De laatste editie van de Verhandeling, bij leven van van Schurman verschenen en zeker door haar gesuperviseerd, staat te lezen in de derde editie van de Opuscula die dateert van 1652 (zie foto). De titelpagina van die editie vermeldt dat het een vermeerderde (auctior) en verbeterde (emendatior) betreft. Als er geen kritische editie van een tekst voorhanden is, dan is het (meestal) verkieslijker om de tekst te gebruiken van de laatste druk die de auteur onder ogen had. Tot slot: ik wens dit boekje in handen van velen. Voor lezers met algemeen historische belangstelling is het een uitstekende inleiding tot het leven van Anna Maria van Schurman, een uitzonderlijke Dame uit de zo rijke en boeiende 17de eeuw. Wie interesse heeft voor gender-problematiek vindt in deze publicatie stof om die belangstelling in historisch perspectief te zetten. En bewonderaars van Spinoza beveel ik de lectuur van deze publicatie nadrukkelijk aan: het kan een aansporing zijn om het oordeel van de Meester inzake vrouwen en politiek naast zich neer te leggen. Tolle, lege! Nourrisson, Spinoza et le naturalisme contemporain, Paris, 1866, 308 + 28 blz.
Ik zet nu de schijnwerper op de abdij van Saint- Léon. Die werd ten tijde van de Franse Revolutie, meer bepaald in 1790 opgedoekt en in 1804 werd in de gebouwen van dat klooster een Collège ondergebracht.
Prijsboek voor een primus Nu een sprongetje: in mijn Spinoza-bibliotheek zit een merkwaardig boek dat een verband heeft met de Franse stad Toul. Het is een zeer zeldzaam, misschien wel een uniek exemplaar. Het kan bogen op een respectabele leeftijd want het dateert van 1866 en is dus meer dan anderhalve eeuw oud. Het werd uitgegeven in Parijs en zoals de band aangeeft is het afkomstig, jawel, uit het voormalige College van Saint-Léon. Ik veronderstel dat het boek in het jaar van publicatie of kort nadien gediend heeft om er een primus van het toenmalige Collège de Toul mee te belonen voor een behaalde studie-uitslag. Dat is te merken aan de fraaie perkalinen band met goudopdruk. De college-autoriteiten wilden blijkbaar dat het boek er feestelijk uitzag: op het voorplat staat een monogram, een krans van laurier met middenin de naam van het college. Jezuïeten gebruikten in hun colleges dergelijke monogrammen voor prijsboeken. De schoolautoriteiten vonden het boek blijkbaar belangrijk genoeg om het onder de aandacht te brengen van docenten en leerlingen: het ging immers over een gevaarlijk sujet, over Spinoza, die goddeloze filosoof die al bijna twee eeuwen lang twijfel zaaide in harten en geesten van christenmensen... De paters van Saint-Leon zullen het vast tot hun educatieve taak hebben gerekend om leraren en leerlingen te waarschuwen voor deze gevaarlijke auteur.
In Hoofdstuk 7 bestrijdt Nourrisson met kracht het verwijt, dat Spinoza al tijdens zijn leven te horen kreeg, als zou hij een ‘atheïst’ zijn. In het achtste en laatste hoofdstuk vraagt de auteur zich dan ten slotte af hoe een evident valse filosofie (het naturalisme) in Frankrijk terrein kon winnen. De rol van Duitsland wordt in dit verband goed in de verf gezet. Het is de traditionele Franse filosofie, zo stelt hij met een licht nationalistische ondertoontje (in 1866!), die soelaas moet bieden. Nourrisson eindigt zijn boek, dat vaak een pamflettaire toon aanslaat, toch met een lofbetuiging aan het adres van Spinoza: ‘… constatons, j’ y consens, la puissance du génie de Sipinoza, quoique les objets, comme en un miroir difforme s’y réfléchissent renversées. Honorons, et je suis le premier à lui rendre un semblable hommage, honorons la mémoire de ce méditatif, qui, chose rare, chose très-rare!, fut un homme.' (blz. 304) Roepende in de woestijn Jean-Félix Nourrissons Spinoza-boek van 1866 kadert in het positivistisch klimaat in Frankrijk in de hand gewerkt door de spectaculaire vooruitgang van de exacte natuurwetenschappen en gecombineerd met de opverende belangstelling voor het aloude naturalisme in de persoon en de leer van Spinoza. Voldoende rode knipperlichten voor de auteur om zijn katholiek lezerspubliek te waarschuwen. De studie van Nourrisson is gedocumenteerd met lange citaten van Spinoza-tegenstanders en (ook wel) voorstanders. Het is dus best wel een interessant boek: een goed voorbeeld van een anti-Spinoza-boek zoals er in de 18de en de 19de eeuw wel meer werden geschreven. Maar Nourrisson was in 1866 een roepende in de woestijn. Wat het anti-Spinoza-kamp sedert de 17de eeuw ook publiceerde, het mocht alles niet baten: de gestage bewondering en waardering voor de Amsterdamse denker kon niet worden afgeblokt, hoewel de belangstelling voor diens leven en werk toppen en dalen kende. Sedert 1970 bereikt de Spinoza-renaissance een nooit eerder geziene (over-)vloed aan repetitieve en vaak elkaar tegensprekende academische en vulgariserende publicaties. Spinoza werd voor publicisten een sterk merk: in Frankrijk hebben auteurs als Frederic Lenoir (Le Miracle Spinoza, 2017 ) en Maxime Rovere (Le Clan Spinoza, 2017) met hun Spinoza-bestsellers goed geld verdiend. En Spinoza’s koe is daar vast nog niet uitgemolken… Academische Spinoza vs. échte Spinoza Ook het internet laat zich niet onbetuigd: het wemelt er van sites: zeer goede, goede, en slechte; aankomende academici hebben genoeg aan één woord, één uitdrukking of één concept van Spinoza om hun geleerde en schijngeleerde papers op het net te zetten, of brengen hem (hineininterpretierend) in verband met andere denkers of actuele maatschappelijke trends of ideologieën. Wie er pap van lust raadplege, op gevaar van indigestie: www.academia.edu. Zo ontstond allengs een ‘academische Spinoza’, die van langsom meer wegdreef van de ‘echte Spinoza’ zoals die kan worden gekend uit zijn geschriften, qui non academiae sed vitae scripti sunt... Het doet me denken aan Karl Marx, die andere (joodse) levensbeschouwer en systeemdenker: toen die op het einde van zijn leven kennis nam van wat filosofen in zijn dagen uit zijn teksten persten, kon hij niet anders dan tot de conclusie komen dat hijzelf geen ‘marxist’ meer was. Intuitia me docet, dat Spinoza wel eens tot dezelfde conclusie zou kunnen komen, mocht ie lezen wat sommige ‘filosofie-filosofen’ onder de noemer van zijn levensleer brengen. Maar hij zou, op grond van zijn eigen leerstellingen, er zich niet erg druk om maken: de immanente orde der dingen, weet je wel? Dat belet niet dat het eens een keertje mag worden gezegd. ----- (1) Henri de Rigny (1782-1835) werd geboren in Toul. Hij was vlootvoogd van het Franse eskader dat in de zeeslag in de Baai van Navarino (1827) ten tijde van de Griekse onafhankelijkheidsoorlog, mee de overwinning behaalde. (2) Publicaties van Nourrisson kunnen op het net worden gelezen. Voor zijn Spinoza zie https://babel.hathitrust.org/cgi/pt?id=mdp.39015003648204&view=1up&seq=7 (3) Die onzin kan ernstige gevolgen hebben. Het is weer druk in Spinozaland-Holland. Recent verschenen twee Spinozaboeken die zich tot een breed publiek richten. Op 6 oktober van vorig jaar verscheen van de hand van Andrea Voigt Niemand is zo wakker. Historische roman over het leven van Spinoza. Op 26 januari van dit jaar verscheen een vertaling in onze moerstaal van Maxime Roveres Le clan Spinoza. Het verscheen onder de titel Spinozaland, De ontdekking van de vrijheid – Amsterdam, 1677. Een ambitieus boek waarop niet meteen een etiket te kleven valt.
De allereerste roman over Spinoza, Spinoza: Ein denkerleben (1837), werd geschreven door Berthold Auerbach (1812-1882), een joodse filosoof en literator, die zijn opleiding tot rabbijn afbrak en filosofie ging studeren. Hij raakte in de ban van Spinoza en vertaalde in 1841 als eerste de volledige werken van de filosoof in het Duits. In 1856 werd ook een Nederlandse vertaling van zijn Spinoza-roman op de markt gebracht, gesteund op de tweede (herwerkte) Duitse editie: Het leven van een denker. Het is de eerste vertaalde Spinoza-roman in ons taalgebied. Nu is er een nieuwe roman over Spinoza en die is, bij mijn weten, de eerste die oorspronkelijk in Vondels taal werd gesteld. Andrea Voigt studeerde Deense taal- en letterkunde in Amsterdam en publiceerde al eerder dichtbundels en enkele romans. Toen ik het boek zag, was ik al meteen aangenaam verrast: een mooie editie, met stevige harde cover, garen genaaid, kapitaalbandjes, maar, helaas, geen hagelwit papier. De auteur ontwierp een fraai voorplat, geïllustreerd met tulpen, een detail van een schilderij uit 1639 van Hans Bollongier. De tulpen zinspelen op de Amsterdamse windhandel in tulpen in 1633-1637 die in het boek ook kort ter sprake komt. Ik begin dus, goedgemutst, aan Andrea’s roman, ook omdat het geen volumineus boek is en dus geen aanslag zal plegen op mijn schaarse leestijd. De auteur verdeelt de verhaalstof over drie hoofdstukken. Elk hoofdstuk bestaat uit korte of wat langere literaire schetsen. Die spelen zich af in den Haag, meer bepaald in een pand gelegen aan de Paviljoensgracht (nu gedempt), waar Spinoza op een bovenkamer zijn laatste levensjaren doorbrengt (1676-1677) bij (decoratie-)schilder Hendrik Van der Spyck. De roman opent met een zolderkamerscene die de zwaar zieke Spinoza in beeld brengt die zich zijn kinderjaren met Isaac en Miriam herinnert. De roman besluit met zijn overlijden op een ijskoude zondag in februari 1677. Doorheen dit tijd-ruimtekader dat de hele roman overspant, weeft de romancière Spinoza’s levensherinneringen. Dit tekstconcept verplicht tot aandacht maar de lezer leert op die wijze belangrijke levensgebeurtenissen van Spinoza kennen. In het eerste deel van de roman haalt Spinoza herinneringen op aan zijn kinderjaren: vooral aan zijn moeder die overleed toen hij zes was. Doorheen heel de roman vult moeder Hanna zijn gedachten en in zijn stervensuur zijn de laatste gedachten voor haar. We bezoeken met vader Michaël de synagoge, vernemen hoe de joodse gemeente van Amsterdam vrijdenker Uriël da Costa behandelt en hem in 1640 tot zelfmoord drijft. In Rijnsburg ontvangt Spinoza hoog bezoek: Henry Oldenburg, secretaris van de Engelse Royal Society, die erg benieuwd is naar zijn ideeën en hoe hij over geluk denkt. In den Haag is hij een graag geziene onderhuurder in de woning van Greet en Henrik Van der Spyck, de deur van zijn zolderkamer staat er open voor kinderen... In het tweede deel mijmert Spinoza bij de barbier, leert hij op de Amsterdamse beurs zijn beste (en liefste) vriend Simon Joosten de Vries kennen. Hij herinnert zich de Latijnse school van Frans van den Enden en hoe hij diens geleerde manke dochter plaagde, heeft weemoedige gedachten over de familiedoden op het kerkhof van Ouderkerk en nog veel meer... In het derde deel is de lezer getuige van een bezoek aan de Haagse wis- en sterrenkundige Christiaan Huyghens, van een kibbelgesprek met Simon Joosten de Vries, verneemt hij de inhoud van een merkwaardige brief uit Heidelberg, en is hij getuige van een mislukte poging om de Ethica in druk te geven... De ondertitel van Niemand is zo wakker stelt dat het een Historische roman over het leven van Spinoza betreft. De lezer weet dus dat hij een geromanceerde versie van Spinoza’s biografie zal lezen. De bibliografie achteraan in het boek stelt de lezer gerust: de auteur heeft zich ingelezen en ook een goed gebruik gemaakt van de bekende en nog veel geciteerde studie van K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring (1896). Als daar ook nog een lijstje was aan toegevoegd om de talrijke historische personages te onderscheiden van de (enkele) fictieve, dan had de lezer zich daarover geen vragen hoeven te stellen. Wie geromanceerde historie leest over een periode die hij kent (of meent te kennen) en bij het lezen gegrepen wordt door een gevoel van ‘historische waarachtigheid’, weet dat hij een geslaagde historische roman in handen heeft. Dit is een belangrijk beoordelingscriterium voor dit literair genre. De lezer moet de indruk krijgen dat het verzonnen verleden wel eens echt zou kunnen gebeurd zijn, hoewel het absoluut zeker is, dat het niet zo is gebeurd wie es gewesen, naar het woord van de grote Duitse historicus Leopold von Ranke (1795-1886). Andrea Voigts historische roman geeft op dit punt volledige voldoening. In dit verband wil ik kort iets kwijt over twee kwestieuze historische aspecten van Spinoza’s biografie: de context en de oorzaken van de ban die de Amsterdams-joodse gemeenschap op 27 juli 1656 over Spinoza uitsprak en, meer delicaat, de vriendschap van Simon Joosten de Vries voor Spinoza. Beide aspecten komen in de roman aan bod. Wat de ban betreft, kiest de romancière voor één van de bestaande hypotheses namelijk, dat de zestien rechters van de bet din zich lieten leiden door economische redenen. Die speelden zeker ook mee maar er was meer aan de hand. De tekst van de ban heeft het over ’abominabele ketterijen’ en ‘monstrueuze daden’: het is dus evident dat er meer dan één oorzaak in het spel was. Wat betreft de aard van de relatie tussen de Vries en Spinoza suggereert Andrea Voigt op meer dan één plek in het boek dat er tussen beide vrijgezellen mogelijk wel iets meer bestond dan vriendschap. Over de seksuele geaardheid van Spinoza wordt in de secundaire literatuur weinig of niets gezegd en als het toch gebeurt, dan in bedekte termen: daar is reden voor want met zekerheid kan daarover niets worden gezegd en, waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen, niet? Er bestaat slechts één enkele 17de-eeuwse bron waarin Spinoza op niet mis te verstane wijze in verband wordt gebracht met homoseksualiteit. Maar: testis unus, testis nullus, één getuige is géén getuige. Dat een romanschrijfster daarvan, en van enkele andere aanwijzingen in het beschikbare bronnenmateriaal, gebruikmaakt is begrijpelijk. Niemand is zo wakker is een roman die vlot wegleest. Andrea Voigts situatieschetsen zijn realistisch en gesteld in een directe, sobere stijl, de dialogen zijn pittig en passen in de mond van de sprekers. Kortom: ik kan getuigen van een goede leeservaring. Op blz. 146 schrijft de auteur ‘Niemand is zo wakker of hij slaapt wel eens...’ , maar in haar roman is niemand zo wakker als het hoofdpersonage: niemand is in zijn laatste levensjaren zo wakker (zo helder van geest) als Spinoza die over zijn leven mijmert; niemand is zo wakker (zo flink, zo opgemonterd) op het eind van zijn levensdagen als Spinoza op zijn kamertje die er, ondanks alle levenstegenslagen, onbegrip en een ernstige longaandoening, op ‘vreemde wijze’ gelukkig is en blij. Liefhebbers van historische romans zullen aan dit boek plezier beleven. Het historisch goed onderbouwde verhaal brengt ons in Spinoza’s intimiteit: wat historische bronnen ons niet vertellen (ze zijn er gewoon niet!), wekt de pen van deze romancière tot leven. Ik aarzel niet dit boek ook aan te bevelen aan alle belezen Spinoza-liefhebbers: leg even die vaak contradictorische en repetitieve filosofie-artikels en boeken van ‘Spinozisten’ terzijde, en gun je de tijd om via echte literatuur kennis te maken met een Spinoza die je in die geleerde ‘literatuur’ niet kan ontmoeten: een zachtmoedige en karaktersterke filosoof, een kindervriend met een hondenfobie, een man die oprechte vriendschap waardeert, een geleerde heer die ook met eenvoudige mensen vlot in gesprek komt... De historische roman van Andrea Voigt Niemand is zo wakker, krijgt in mijn bibliotheek een plekje-bij-de-hand, want ik weet nu al dat ik hem zal herlezen.
Le Clan Spinoza? Het woord ‘clan’ is, in Molières taal, volgens de Petit Robert (ed. 1981) een ’Petite groupe fermé de personnes, qui ont des idées, de goûts communs’. De titel zinspeelt dus op de vriendengroep die, in Spinoza’s tijd, er subversieve ideeën op nahield en dekt dus (deels) de lading van het boek. Maar: het blijft een vreemde titel omdat het woord ‘clan’ in de meeste Europese talen een pejoratieve bijklank heeft. De Nederlandse titel Spinozaland is een aanwinst: Holland was al het Land van Rembrandt (Busken Huet) en wordt nu ook Spinozaland... Wat voor een boek is Le Clan Spinoza/Spinozaland van Maxime Rovere? In beide edities wordt op de titelpagina hierover niets gezegd. Inleider Wiep van Bunge, Spinozakenner van de Erasmusuniversiteit in Rotterdam, beweert dat het geen fiction betreft maar faction, omdat het boek in hoofdzaak gebaseerd is op historische feiten. Ik voeg er vlug aan toe: wat fantasierijke filosofen en gemakzuchtige auteurs in Spinoza-context voor historische feiten houden... Maar wie deze turf van meer dan 500 bladzijden doorbladert, merkt al vlug dat doorheen heel het boekwerk verzonnen dialogen opduiken. Dat wijst op een romaneske verhaalstijl maar maakt het boek natuurlijk nog niet tot een roman, en zeer zeker niet tot een historische studie. Het werkstuk van Maxime Rovere situeert zich daarom tussen non-fiction en fiction: het is noch het een, noch het ander, het is vis noch vlees. Wie is die Rovere die ons op de foto achteraan in het boek zo indringend aanstaart? Maxime Rovere (°1977) studeerde in Parijse École Normale supérieur en zette zijn studies verder in de École Normale supérieur van Lyon, waar hij een doctoraat behaalde. De auteur was werkzaam in universitaire middens en veroverde zich een naam in Spinozaland: hij publiceerde Spinoza. Méthodes pour exister (2010) en vertaalde de brieven van Spinoza. Rovere maakte ook naam als publicist: hij schreef een biografie over Casanova (2011) en herschreef voor de jeugd klassiekers van Kipling, Carroll, Stevenson, Verne e.a... Spinozaland is een dikke paperback, verpakt en geplakt in gewaxte slappe band. Enigszins ontmoedigd door vorm én omvang begin ik aan de lectuur. De inhoudstafel leert mij dat het boek 7 lange hoofdstukken telt. Ziehier de titels.
De titels geven niet aan waarover de hoofdstukken handelen. Dat kan ook moeilijk want elk hoofdstuk is een patchwork van verhalen, korte en lange, interessante, minder interessante en ronduit saaie. Zelden is er een inhoudelijk band tussen die verhalen. Ook de hoofdstukken staan als separate entiteiten naast elkaar en hebben de chronologie als enig bindteken. Het is duidelijk dat Spinozaland een lanterne magique-achtige verzameling is van plaatjes over Hollands Gouden Eeuw: over het ontstaan, reilen en zeilen van de joodse gemeente in Amsterdam, over de vriendenkring van Spinoza en zijn wederwaardigheden en zo voort en zo verder. Mij is het evident: het boek valt onder het genre dat onze zuiderburen récit noemen, maar de auteur koos ervoor om zijn verhalenbundel niét zo te labelen. De auteur noemt op zijn website zijn werkstuk (en project) ‘un roman - une recherche’. Of die vlag de hele lading dekt, kan worden betwijfeld. Er werd lang op de Nederlandse vertaling van Le Clan Spinoza gewacht. Het vertaalwerk liep inderdaad niet over rozen zoals ook blijkt uit de ‘Verantwoording’ van de vertalers. Die kregen in de gaten dat Roveres ‘roman’ hier en daar sputterde en dat ook zijn ‘bronvertalingen’ hier en daar vatbaar waren voor verbetering. Aanpassingen in overleg met de auteur waren daarom onvermijdelijk. Om de lezer enigszins te overtuigen van het historisch sérieux van de tekst, delen de vertalers hem mee dat teksten die tussen aanhalingstekens werden gezet, ontleend zijn aan ‘historische bronnen’. Of die geselecteerde bronnen aan de kritische ijking van de vakhistoricus voldoen, was voor auteur en vertalers geen punt. Het boek van Rovere is een tekstcollage die bestaat uit volgende teksttypes:
Wie over de herkomst van de teksten meer wil te weten komen, surfe naar de website die samen met de Franse editie de wereld werd ingestuurd: http://leclanspinoza.com - gelieve een Franse editie bij de hand te hebben. Met dit historisch materiaal (primaire en secundaire bronnen) achter de hand ging de auteur aan de slag. Als bewerker en herschrijver van klassieke literaire werken ten behoeve van de Franstalige jeugd deed hij eerder al voldoende ervaring op om secundaire Spinoza-literatuur te recyclen tot een breed uitgesponnen, romanachtige kroniek. Het resultaat (en de omvang) verdienen zeker wel respect. Er blijft evenwel een belangrijk ‘maar’: de modale lezer weet nooit met zekerheid of de auteur hem zijn fantasie verkoopt of hem een historisch betrouwbaar verhaal voorschotelt, of een mish-mash van beide. Dat is het droeve lot van boeken die ambitieus té veel nastreven; dat is ook het droeve lot van deze ‘gerechercheerde roman’. Is Spinozaland een boek voor liefhebbers van historische romans? Dat deze lezers het boek met plezier van voorplat tot achterplat zullen lezen, betwijfel ik sterk: Spinozaland is geen historische page turner, verre van. Het is al evenmin goede bellettrie. Het boek bezit te weinig samenhang om van een romanconstructie te kunnen spreken en wie uit is op intrige en spanning die zijn aandacht vasthoudt tot het zevende en laatste hoofdstuk (eindelijk) in zicht komt, die komt bedrogen uit. De schrijver van dit récit zet in de loop van het boek diverse vertellerspetjes op: nu eens is hij de alwetende auteur-verteller, dan citeert hij (tussen aanhalingstekens, dat spreekt) fragmenten van eigentijdse bronnen, die hij al dan niet voorziet van commentaar, en als het uitkomt hult hij zich in de toog van een pedante filosofiedocent of richt zich met een vraag tot zijn lezers. Omdat ik een vertaling las, laat ik mij niet uit over Roveres stijl, al merk ik dat de dialogen in het boek soms stijf en houterig zijn en zijn beeldspraak nogal eens al te gezocht. Nee een literatuurprijs zit er niet in, denk ik, al is een penning van het Spinozahuis in Rijnsburg niet uitgesloten... Is Spinozaland een boek voor Spinoza-liefhebbers? De lezer die uit is op betrouwbare kennis over Spinoza en zijn tijd en over zijn filosofie blijft verward achter: het is, als gezegd, voor de modale lezer niet mogelijk om tijdens zijn lectuur te achterhalen wat precies auteursfantasie is en wat steunt op betrouwbare historische bronnen. Dit boek draagt dus geenszins bij tot het vormen van een heldere en onderscheiden historische beeldvorming bij het brede publiek waarvoor het is geschreven. Wel integendeel, het versterkt bij het lezerspubliek de vele historische onzekerheden en clichés die omtrent Spinoza al eeuwen de ronde doen. En dat is erg te betreuren. Daarom is deze categorie van lezers beter af met een boek als Spinoza, A Life (1999) van Steven Nadler. Hoewel dit evenmin vrij is van onbewijsbare Spinoza-clichés is het toch nog altijd te verkiezen boven een boek als dat van Maxime Rovere. Tot slot dan: Spinoza is nog altijd een sterk merk, dus kan ik me best voorstellen dat heel wat Spinoza-liefhebbers in Nederland en Vlaanderen dit boek in handen willen hebben. Ik geef ze graag een leesadvies. Spinozaland is met een slappe draad aan elkaar gedriegd en biedt daarom voor de Spinoza-fan die het boek perse wil lezen een uitweg: hij kan het boek gebruiken als een ‘leesboek’, een verhalen-anthologie en, als de lust hem aanvliegt, er capita selecta uit lezen. Of de lezer nu begint op blz. 74, op blz. 340, op blz. 497 of elders, hij mist niks van de intrige, omdat die er gewoon niet is. Helaas, eer ik dit wist had ik al vele uren besteed aan het lineair doorploegen van een turf, waarvan het eind maar niet in zicht kwam... Uren die ik beter had besteed aan het (altijd weer) herlezen van de Meester om zo de authentieke stem te horen van de Spinoza waar het werkelijk om gaat: de levensleraar, de biosoof. Ik ben blij dat ik deze dikkerd kan wegbergen. Dit nieuwe Spinoza-boek van Herman de Dijn zal heel wat Spinoza-vrienden in Vlaanderen en Nederland blij maken. Deze eminente academische kenner van Spinoza, zijn filosofie en zijn tijd publiceerde ook voor het brede publiek boeken die flink hebben bijgedragen tot het verspreiden van Spinoza’s gedachtegoed. Zijn vorige Spinoza-publicatie, Spinoza, De doornen en de roos, verscheen in 2009 bij dezelfde uitgever, beleefde meerdere drukken en is volledig uitverkocht. In dit nieuwe boek presenteert de Dijn ons een ’andere Spinoza’. De titel impliceert dat er in de literatuur meer dan één Spinoza wordt opgevoerd en suggereert bovendien ook dat de auteur in dit boek een Spinoza voor het voetlicht brengt die minder bekend is en op de achtergrond raakte. Alleen al om die reden wekt de nieuwe publicatie nieuwsgierigheid op. Spinoza-renaissance Sedert 1970, nu al een halve eeuw dus, is er een ware Spinoza-renaissance onderweg. Een stortvloed van publicaties en vertalingen in alle Europese talen overspoelt de lezer, die het juiste spoor dreigt bijster te raken. Niet alleen construeren tal van commentatoren een eigen Spinoza maar er worden ook geregeld lijvige studies gepubliceerd over één woord, één zin, één concept uit zijn geschriften, die door hun detaillistische aanpak Spinoza’s kernboodschap ondersneeuwen. Erger nog: heel wat Spinoza-uitleggers misbruiken de 17de-eeuwse filosoof om hun eigen 21ste-eeuwse ideologie aan de man te brengen: hun feminisme, hun ecologisme, hun liberalisme, hun marxisme, hun humanisme, hun democratische overtuiging, hun geloof in psychoanalyse, en nog andere… De lezer die een Spinoza-boek ter hand neemt, moet weten dat alle interpreten van Spinoza’s filosofie onder te brengen zijn in twee klassen: een minderheid die de Amsterdamse geleerde koopman, later glazenslijper en autodidactisch filosoof, begrijpt als een radicale materialist en een meerderheid die hem begrijpt als een oprechte Godzoeker, die zijn denksysteem begint en eindigt met God. Wie de inhoudstafel van het nieuwe boek van de Dijn opslaat, heeft direct in de gaten dat de auteur behoort tot diegenen die in Spinoza de Godzoeker erkent. In deze bespreking bieden we de lezer in vogelvlucht een overzicht van de inhoud, met hier een daar een kritische bedenking. De stof van het boek is verdeeld over drie delen: het eerste deel behandelt Spinoza als hervormer van het christendom; de brede weg voor de massa. Hierin wordt de makkelijkste weg naar het ware geluk beschreven, geschikt voor het brede publiek. Het tweede deel gaat over Spinoza’s naturalistische ethiek en heilsleer in de Ethica; Het steile pad van de enkeling. In dit deel wordt het moeilijke pad naar het ware geluk beschreven. Dit moeilijke pad is bestemd voor de doorzetter, de enkeling. In het derde deel van het boek laat de auteur zijn licht schijnen op twee fundamentele aspecten van Spinoza’s godsleer: Het panentheïsme en de intellectuele liefde tot God. Het boek wordt afgerond door een Nabeschouwing. De auteur steunt zijn uiteenzetting nauwgezet op Spinoza-citaten die, desgewenst, kunnen worden opgezocht en nagelezen aan de hand van de refertes die achteraan in het boek in een notenregister worden verzameld. De nieuwsgierige lezer vindt daar ook nog een literatuurlijst, een appendix, schema’s als leidraad bij de lectuur van de Ethica en een namenregister. Deel I van De andere Spinoza De visie op en de beschrijving van de brede weg naar het ware geluk steunt op een analyse van Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat (TTP), meer bepaald de hoofdstukken 1-15. Dit meesterwerk werd gepubliceerd in 1670, nu 350 jaar geleden en is een geschrift over theologie én politiek. In de ondertitel geeft Spinoza aan wat hij plant aan te tonen: de vrijheid van filosoferen kan perfect samengaan met vroomheid en vrede, meer nog, zonder die twee kan gewoonweg in de staat geen vrede en vroomheid bestaan. Maar het TTP is meer: het is een boek met meerdere betekenislagen en bovendien ook een gecompliceerd geschrift. Het kan dus op meer dan één wijze worden gelezen en geïnterpreteerd. Sommige commentatoren zien er een scherpe afrekening in met de rabbijnen die Spinoza in 1656 uit de Sefardisch-joodse gemeente van Amsterdam hebben gesloten; anderen menen dat de filosoof het gemunt heeft op de Calvinistische predikanten; nog anderen zien in het boek een politiek pamflet ter ondersteuning van de gebroeders de Witt; weer anderen begrijpen het als een blauwdruk voor een universalistische religie of interpreteren het als een poging om het christendom te hervormen door het te bevrijden van alle bijgeloof. Elke interpreet selecteert tekstfragmenten die zijn visie het best dienen. De Dijn kiest voor de these dat het TTP tot doel heeft het ware christendom, d.i. zijn boodschap van vroomheid, te herontdekken en het te bevrijden van bijgeloof. Spinoza onderzoekt in het TTP de betekenis en de kernboodschap van de bijbel en ontwierp daartoe een onderzoeksmethode die nog steeds wordt gebruikt, hoewel hijzelf er ook een keertje wat losser mee omgaat... Spinoza steunt zijn betoog op nauwgezet onderzoek van de Schrift. Hij hanteert het fundamenteel principe dat in dat onderzoek alleen de Schrift mag worden gebruikt om tot een valide interpretatie ervan te komen: filosofie en wetenschap worden dus geweerd (Hoofdstuk 1). Er bestaan, aldus Spinoza, twee vormen van religie: er is ware religie (religio vera) die vroomheid is (pietas) en er is religie die bijgeloof is (superstitio). Onderzoek van O.T. en N.T. wijzen uit dat de kernboodschap van de bijbel gehoorzaamheid is (aan God) en rechtvaardigheid (t.a.v. de naaste). Dat is wat profeten (ook Christus) met morele zekerheid hebben gereveleerd. Vroomheid is een min of meer stabiele affectieve houding die zich veruiterlijkt in morele praktijken. Die praktische vroomheid kan niet bestaan zonder goede werken. Bijgeloof ontstaat uit angst en uit passies als hoop en vrees. Het is voor religieuze gezagsdragers een middel om mensen te overheersen en dat kan leiden tot tirannie (Hoofdstuk 2). Tegen de Dijns interpretatie als zou Spinoza voor het christendom een hervormingsprogramma hebben uitgewerkt, kan worden ingebracht dat dit programma in feite niets bevat dat verwijst naar wat specifiek is voor christendom en al evenmin naar iets dat typisch is voor judaïsme of islam. Spinoza’s ‘Reformatie’ is in feite niets meer dan de kleinste gemene deler van de drie geopenbaarde religies: een interpretatie die in de 18de eeuw ook al door Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799) werd verdedigd. Wat Spinoza verstaat onder bijgeloof kan min of meer worden vastgesteld op grond van twee niet geheel samenvallende omschrijvingen van Spinoza: die van de Appendix bij het eerste deel van de Ethica en die van de inleiding tot het TTP. De Dijn gebruikt die van het TTP die afwijkt van die van de Ethica. Die differente definities kunnen gevolgen hebben voor het beantwoorden van de vraag: wie waren in Spinoza’s tijd de bijgelovigen? Waren dat alle aanhangers van het judaïsme en alle christenen? Of betrof het slechts een deel van de christenen, namelijk zij die in hun geloof de ratio miskenden? Hoe dan ook, in de briefwisseling met Albert Burgh lezen we dat Spinoza het rooms-katholicisme beschouwde als de ergste vorm van bijgeloof. Spinoza’s bijbelonderzoek wijst uit dat religies een mengsel zijn van enerzijds geschiedenisverhalen en mythen ontstaan uit verbeelding, met een dogmatische kern die te begrijpen is als leerstellige vroomheid, niet als onwankelbare geloofswaarheden; en van anderzijds religieuze ceremonieën die bijkomstig zijn en gekenmerkt door bijgeloof dat het hebben moet van uiterlijkheden en magie. Religies steunen op mirakels. De bijbel noemt mirakels ongewone gebeurtenissen die mensen verbazen. Mirakels zijn dus geen bovennatuurlijke interventies die de natuurlijke orde doorbreken (Hoofdstuk 3). Religie toont zichzelf in twee gedaanten: onder de vorm van geloof en onder de vorm van bijgeloof. Van buitenaf bekeken, gelijken die erg op elkaar. De auteur interpreteert vervolgens Spinoza’s opvatting over vroomheid. Vooreerst dient goed begrepen dat Spinoza vroomheid ziet als een geheel van veruitwendigde regels, die hij niet tegenstrijdig acht aan de rede. Het geloof, aldus Spinoza, werd geperverteerd door wetenschap en filosofie in zich op te nemen en evolueerde daardoor tot een vorm van bijgeloof. Vroomheid is in feite een ‘paradoxaal’ gegeven: het betreft een intieme, interne overtuiging die veruiterlijkt wordt in daden die op zich genomen eigenlijk geen enkele morele betekenis hebben. Bovendien is het de overheid (de soeverein) die beslist wat in de religieuze context maatschappelijk toelaatbaar is en wat niet. Vaderlandsliefde is de hoogste piëteit en primeert. Zorgvuldige lectuur van de Schrift leert dat vroomheid leidt tot heil. De relatie tussen vroomheid en heil kan rationeel niet worden verklaard maar strookt met de ervaringen die men in het leven opdoet. De vroomheid is een troost zowel voor de massa als voor de filosoof die het welzijn van de massa ter harte neemt . Het feit dat Spinoza vroomheid waardeert ondanks het feit dat die niet door rationaliteit wordt voortgebracht, heeft volgens de auteur te maken met diens visie dat die vroomheid een vorm is van genade. Die genade is het gevolg van externe omstandigheden, net als de uitverkiezing van de joden (naar het lichaam, niet naar de geest) ook een genade is die door externe omstandigheden tot stand kwam. Die genade kadert evenwel binnen de limieten van de eeuwige, onveranderlijke wetten van de natuur. In dit verband mag al worden vermeld dat in het volgend deel zal blijken dat het heil van de enkeling, de wijze, gerealiseerd wordt op eigen kracht. Tot slot vraagt de auteur zich af of Spinoza’s opvatting over vroomheid wel spoort met wat hij in de Ethica leert. Vroomheid heeft in dat geschrift geen plek en dat is logisch, zo de auteur, omdat het in de Ethica gaat over het heil van de enkeling (Hoofdstuk 4). Het 15de hoofdstuk van de TTP sluit het theologisch deel ervan af. De eerste conclusie van Spinoza’s onderzoek is dat geloof en filosofie niets met elkaar vandoen hebben: het fundament van het geloof is imaginatio die zich uit in taal, verhalen en wonderen; het fundament van de filosofie is ratio. Het geloof wil mensen aansporen tot gehoorzaamheid aan de geopenbaarde goddelijke wijsheid, de filosofie is uit op waarheid én wijsheid. De tweede conclusie is dat ten gevolge van de scheiding tussen religie en filosofie vrij nadenken en vroomheid elkaar niets in de weg kunnen leggen. In het politieke deel van de TTP (hoofdstuk 16-20) zal uit het verder bijbelonderzoek blijken dat ook vroomheid en vrijheid verenigbaar zijn, ja zelfs noodzakelijk, voor het bewaren van de vrede en veiligheid in de staat. Daarmee voltooit Spinoza de ondertitel van zijn traktaat (zie boven). De radicale scheiding tussen godsdienst en filosofie (wetenschap) heeft nog een ander gevolg: het vermengen van die domeinen is altijd al een voedingsbodem geweest voor kwalijke vormen van bijgeloof. Vertegenwoordigers van het geloof, die zich verheven achten boven het gezag van politieke gezagsdragers, vormen een gevaar voor wereldlijke overheden. Volgens Spinoza is dit een typische kwaal van het roomse christendom: hij dacht daarbij stellig aan historische conflicten tussen pauselijk en wereldlijk gezag. Ook het religieus fundamentalisme in onze tijd is een droef voorbeeld van de gevaren die een mengsel van geloof en wetenschap kunnen veroorzaken (Hoofdstuk 5). In het laatste hoofdstuk van dit deel buigt Herman de Dijn zich over enkele Spinoza-kwesties die vaak aan de orde worden gesteld in de literatuur: Spinoza’s visie op Christus en zijn vermeend ‘atheïsme’. Spinoza laat zich erg lovend uit over Jeshua van Nazareth die hij altijd Christus noemt: hij beschouwt hem als een profeet, maar wel als een profeet van een hogere orde: Christus is geen profeet die het hebben moet van zijn verbeelding, zoals die van het O.T., want Christus communiceerde rechtstreeks met God van geest tot geest (Hoofdstuk 6). Deel II van De Andere Spinoza De steile weg naar het ware geluk beschrijft de auteur in een vijftal hoofdstukken aan de hand van het vierde en het vijfde deel van de Ethica. De lezer zal gaandeweg merken dat ook de lectuur van de beschrijving van dit pad een inspanning vraagt.. De Dijn wijst er op dat het filosofisch systeem van Spinoza, in vergelijking met andere 17de-eeuwse denksystemen geen conservatief maar een progressief karakter heeft: het breekt met de traditioneel joods-christelijke religie, maakt bovendien gebruik van de inzichten van de nieuwe wetenschap en het bekroont een rationeel geconstrueerde ethiek met een nieuwe religie sui generis. Spinoza’s levensleer uitgekristalliseerd in de Ethica, Spinoza’s opus magnum, ligt in het verlengde van zijn vorige werken. Trouwens het hele oeuvre van Spinoza, inclusief zijn laatste geschrift het Politiek traktaat (1677), vormt één samenhangend geheel, een basaal gegeven dat politicologen die Spinoza voor hun karretje spannen onbekend is of maar al te vaak vergeten. De auteur onderkent en analyseert vervolgens vier karakteristieken van Spinoza’s ethiek: die ethiek is in de eerste plaats een natuurlijk fenomeen en vloeit voort uit de bewust beleefde drang om zich in het leven te handhaven (1); zij gaat over macht en onmacht t.a.v. emoties (2); zij streeft naar een moreel goed leven in functie van goed en kwaad (3); ze wordt bekroond door een lichamelijk en geestelijk gezond ‘floreren’ (4); als ze volwaardig wordt gerealiseerd, dan ontstaat een vorm van religiositeit (5). In het vierde en in het vijfde deel van de Ethica zet Spinoza zijn ‘levensconst’, zijn ethiek uiteen. Die draait noodzakelijkerwijs om emoties: het leven van mensen bestaat immers grotendeels (of uitsluitend?) uit emoties. Het is dus evident dat Spinoza’s filosofische ethiek ook over emoties gaat. De auteur behandelt die in zijn verdere betoog: deel vier van de Ethica over de macht van de passies over de mens, deel vijf over de mogelijkheid van de rede om die emoties te temperen (Hoofdstuk 1). Het eerste luik van Spinoza’s ethiek De Dijn onderkent in Spinoza’s rationele ethiek twee luiken. Aan elk van die luiken wijdt hij een hoofdstuk. Het eerste luik van Spinoza’s ethiek gaat over de levensregels van de ratio. Hoewel Spinoza leert dat de termen ‘goed’ en ‘kwaad’ in de natuur geen objectief bestaan hebben, gebruikt hij, vreemd genoeg, toch deze woorden in zijn ethisch betoog... Bovendien stelt hij ook dat het leven gedetermineerd is: de aandachtige Ethica-lezer fronst nu vast de wenkbrauwen...: hoe is in een context van determinatie ethiek mogelijk? Die veronderstelt toch vrijheid...? Spinoza ontdoet zich van deze ‘paradox’ door een bijzondere (d.i. nieuwe) inhoud te geven aan het begrip ‘vrijheid’. Dit toch wel belangrijk aspect wordt door de auteur niet expliciet onder de aandacht van de lezer gebracht. De redelijke mens beseft dat een rationele kennis over mens en passies nuttig is en dat doet hem (noodzakelijkerwijs) verlangen naar een hoger leven gebaseerd op redelijke ethische beginselen. Het vierde deel van de Ethica gaat, zoals Spinoza zelf zegt, volledig over de onmacht van de rede t.a.v. de emoties en bevat 73 stellingen die commentatoren in vier secties opdelen. In de eerste sectie (stelling 1-18) wordt de onmacht van de rede t.a.v. de menselijke emoties aangetoond. In de tweede sectie (stellingen 19-37) zet Spinoza de principes uiteen van de juiste manier van leven (recta ratio vivendi). Spinoza formuleert hier een antwoord op drie vragen: wat schrijft de rede voor? Welke emoties sporen met de rede en welke niet? Hoe ziet het portret van de vrije mens eruit? Samenvattend kan gesteld dat zijn leefregels zowel te maken hebben met het individuele leven als met het leven in gemeenschap. In de derde sectie (stellingen 38-66) onderzoekt Spinoza welke positieve en welke negatieve aspecten er in de drie basisemoties (begeerte, blijheid, verdriet) kunnen schuil gaan. In de vierde en laatste sectie (stellingen 67-73) wordt het ideaal van de vrije mens geschetst, het doel waarheen de steile padbeklimmer zich beweegt. Spinoza fundeert zijn ethiek op een rationele, acosmische (geen atheïstische) wereldbeschouwing. Hij ontwerpt een nieuwe ethiek die hij, stoutmoedig, niet meer verankert in de gereveleerde religie, maar fundeert op actieve deugden, d.w.z. deugden die voortspruiten uit onszelf en die de relatie tot onszelf, tot anderen en tot God (kunnen) regelen. In dit tekstgedeelte blijft onderbelicht dat in de passie-catalogus van het derde deel (48 passies) er welgeteld maar één enkele is die Spinoza als ‘actief’ bestempelt, namelijk fortitudo, door de auteur vertaald als ‘sterke flinkheid’. Deze uitkomst is het gevolg van de geometrische constructie van zijn passie-catalogus. Weliswaar schuift Spinoza onder fortitudo nog twee andere actieve deugden namelijk animositas (geestkracht) en generositas (edelmoedigheid). In het vierde deel van de Ethica zal Spinoza deze drie actieve deugden verder nuanceren (Hoofdstuk 2). Het tweede luik van Spinoza’s ethiek De auteur benadrukt nu in het tweede luik van de Ethica dat zowel in de voorrede als in de eerste twintig stellingen van het vijfde deel van de Ethica perspectiefwissel optreedt. De fortuin (fortuna) en de verbeelding (imaginatio) die in het derde deel van de Ethica op het voorplan stonden, worden nu ingeruild voor intellect (intellectus), dat meer is dan ratio en hier moet worden begrepen als verstand én intuïtie. Het tweede luik van Spinoza’s ethiek in dit vijfde Ethica-deel gaat over de ‘remedies van het intellect’, d.w.z. de wijze waarop het verstand soelaas kan brengen in confrontaties met ongewenste, passieve deugden. Dat zal niet kunnen met de remedie die de Stoa en Descartes voorstaan: die prijzen de vrije wil aan als wapen tegen ongewenste affecten. Niet alleen ontkent Spinoza het bestaan van een vrije wil, hij leert bovendien ook dat kwalijke emoties niet kunnen worden uitgeroeid, hoogstens getemperd of omgevormd. Het gaat inderdaad over de macht van het intellect binnen de menselijke geest. Die macht (potentia) van de intelligentie is een deel van de goddelijke macht en begrijpen (intelligere) behoort tot zijn essentie. De intelligentie kan voorzien in remedia, persoonlijke, intern ontwikkelde, emoties die zich teweerstellen tegen kwade passies. Spinoza’s ethiek wordt zo als het ware een vorm van geestelijke hygiëne die kan leiden tot heil (salus). In het vierde Ethica-deel werd de lezer geconfronteerd met de onmacht van de rede t.a.v. de emoties. Om met succes slechte gevoelens te kunnen bestrijden, zal de rede in het vijfde deel een hogere kennistrap moeten bereiken, namelijk de intuïtie. De auteur merkt op dat in dat deel van het geschrift bij Spinoza een shift in perspectief optreedt. De eerste twintig stellingen van het vijfde deel van de Ethica worden door de auteur in detail geanalyseerd: de axioma’s, de eerste stelling en vervolgens ook de 19 volgende tonen, aldus de auteur, deze shift duidelijk aan. De eerste stelling leert ons dat de rationele geest uitgroeit tot een ratio die autonoom en mechanisch optreedt. Dat kan alleen maar gebeuren als aan de verbeelding (imaginatio) een andere functie wordt toegewezen: de imaginatio, voorheen aangestuurd van buitenaf, spoort nu de ratio van binnenuit aan om op actieve wijze ervaringen en aandoeningen te ordenen. De geest kan dan via remedies de bovenhand halen op kwade emoties en voor zichzelf op die wijze een geconsolideerde vrijheid creëren waarbinnen ‘goed en kwaad’ overstegen worden. Vanaf stelling 1 van het vijfde Ethica-deel ontwikkelt Spinoza voor de geest een cognitieve therapie die het niet hebben moet van medicaties van buiten af, maar zich toelegt op het tot stand brengen van een gezonde geest in een gezond lichaam, naar het bekende ideaal van de Oude Grieken. Spinoza presenteert de lezer dan een vijftal remedies die hijzelf resumeert in de opmerking bij stelling 20 als middelen om tegen de aandoeningen (de affecten) in te zetten. De menselijke geest kan via zijn intellect volledig vrij worden door de emoties in zijn macht te krijgen. Dat gebeurt via de intuïtieve kennis (scientia intuitiva) van onze (levens)ervaringen in relatie gesteld tot de idee van God. Die wordt zo van een abstract-algemene God, ultieme oorzaak van alles, een hoogst persoonlijke God, die aan de oorsprong ligt van onszelf en die met ons op intieme wijze is verbonden: dit legt de basis voor de Liefde tot God, de Amor erga Deum, die verder kan evolueren tot een Intellectuele Liefde tot God, een Amor intellectualis Dei. In de stellingen 14-20 beschouwt Spinoza actieve vreugde en Liefde tot God ook actieve affecten. Spinoza’s ethiek kadert nu in een levensfilosofie van actieve emoties (nu een vijftal) in relatie met de intuïtieve kennis van God (Hoofdstuk 3). De knopen van het vijfde deel van de Ethica Over het laatste (vijfde) deel van de Ethica, meer bepaald over het deel na stelling 20, is in de Spinoza-literatuur al heel wat te doen geweest. Jonathan Bennett (1930) stelde boud dat Spinoza, na stelling 20, de pedalen kwijt was. Onze filosoof zou daar stellingen formuleren en posities innemen die haaks staan op wat hij eerder in zijn Ethica op ‘geometrische wijze’ aantoonde. Bennett werd daarin door vele andere commentatoren, meestal materialisten, gevolgd. Andere uitleggers probeerden Spinoza’s meubelen te redden. Dat deed ook de Franse Ethica-commentator Pierre Macherey (1938) die de contradicties in dit deel probeerde weg te filosoferen door in Spinoza’s uiteenzetting een gradatie te onderkennen. Het laatste deel van de Ethica bevat zoveel onopgeloste (wellicht onoplosbare) vragen dat filosofen hierover nog eindeloos zullen kunnen schrijven. De Dijn volgt de oplossing van Macherey niet en komt tot de bevinding dat Spinoza in het vijfde deel van de Ethica de geest bekijkt vanuit twee verschillende gezichtspunten: de geest in de tijd gesitueerd en begrepen als een idee van een concreet en bijzonder complex lichaam (stelling 1-20) en de geest beschouwd onder het gezichtspunt van de eeuwigheid (sub specie aeternitatis) om de duur van de geest te bekijken los van het lichaam, d.w.z. om de onsterfelijkheid van de geest na te gaan. Spinoza’s conclusie is voor velen, om verschillende reden, schokkend: buiten het lichaam leidt, aldus Spinoza, de geest wel degelijk een eeuwig bestaan. Hoewel onsterfelijkheid niet het doel is van zijn ethiek, beweert Spinoza toch dat alle mensen onsterfelijk zijn maar, een zelfbewuste onsterfelijkheid is alleen weggelegd voor volledig vrije en wijze mensen, die het steile pad naar het ware geluk met succes hebben bewandeld tot op het einde: maar al wat de moeite loont, is even moeilijk als zeldzaam (Sed omnia praeclara tam difficilia quam rara sunt.). Deze allerlaatste zin van de Ethica, die hij aan Cicero ontleende, klinkt niet echt bemoedigend... De auteur buigt zich verder ook over de vraag of Spinoza’s levensfilosofie (hij noemt die wat platjes een way of life) een religie is of gewoon een vorm van wijsheid. In de Spinoza-literatuur wordt ook deze vraag niet eenduidig beantwoord. Volgens de auteur hangt het antwoord af van de interpretatie van Spinoza’s godsbeeld, inclusief de betekenis van intuïtie en de Liefde tot God. Daarom onderzoekt hij nu deze elementen. De Dijn verwijst naar Spinoza-kenner Manfred Walther, die vaststelde dat Spinoza vaak gebruik maakt van traditionele termen uit filosofie en theologie, maar dat hij er een eigen betekenis aan geeft. Dat geldt ook voor het begrip God en de gelijkstelling ervan met natuur. In het O.T. duidt de tetragram JHVH (door joden altijd gelezen als ADONAI) op een oneindige God, weliswaar niet bestaand los van de dingen. Spinoza onderschrijft het Bijbelse woord God in de betekenis van een absoluut oneindig wezen. Wat de scientia intuitiva betreft: die wordt in de literatuur alweer op meer dan een manier begrepen. Tja, de lezer die van Spinoza eenduidigheid verlangt, is eraan voor de moeite. De Dijn interpreteert die scientia intuitiva als een activiteit van intellectueel besef en ervaren dat gepaard gaat met actieve emoties, namelijk het vreugdevol besef van God en van zichzelf: het betreft dus een existentiële ervaring die uitmondt in heil (salus), zelfverheerlijking of heerlijkheid (gloria) en (beatitudo), drie puur religieuze termen (Hoofdstuk 4). Deel III van De andere Spinoza In het derde deel van De Andere Spinoza legt Herman de Dijn Spinoza’s zogeheten ‘pantheïsme’ en ‘de intellectuele liefde tot God’ onder de loep. In de 17de eeuw was de band tussen natuurkunde en filosofie zeer eng: fysici hielden zich immers bezig met de ontrafeling van de wetten van de architect van het heelal... Spinoza’s leer over God herleiden tot een vorm van natuurwetenschap, is volgens de Dijn (en Richard Mason) een omkering van de feiten: Spinoza gebruikt de band tussen natuur en God om een nieuwe ethiek te ontwikkelen die hij bekroont met een heilsleer. Zijn godsbegrip resulteert uit zijn primaire interesse in de ontwikkeling van een heilsethiek via rationele analyse naar het model van de geometrie en natuurwetenschap van zijn tijd. Hoewel de metafysica in de leer van Spinoza relatief autonoom is, bestaat er toch, aldus de Dijn, onmiskenbaar een band met zijn godsbegrip (Hoofdstuk 1). Het eerste deel van Spinoza’s Ethica heet ‘Over God ‘(de Deo): het godsbegrip is in de Ethica prominent aanwezig. God is de sub-stantie, dat wat staat onder, dat wat alles stut. Zoals elk reëel ding wordt God ook gekenmerkt door een effectief bestaan én door het bezit van een eigen wezen of natuur. God of de substantie bestaat uit oneindig veel attributen. God brengt in die attributen een oneindig aantal modi voort. In feite, zegt Spinoza zelf, is er geen onderscheid te maken tussen God en zijn attributen. Op enkele plekken gebruikt de filosoof de veel geciteerde uitdrukking God of de natuur. De Dijn legt er de nadruk op dat in die gelijkstelling God eerst komt en dat onze filosoof die uitdrukking alleen te berde brengt als hij het heeft over de macht van de substantie (God) en niet in het kader van een rein filosofisch gedachte godheid. De Dijn benadrukt verder, en dit is uitermate belangrijk, dat in die uitdrukking ‘natuur’ niet mag worden gelijkgesteld met alle dingen die in de natuur bestaan en nog minder met het puur materiële universum. Spinoza maakt in de Ethica een duidelijk onderscheid tussen de Natura Naturans d.i. de ‘producerende natuur’ en de Natura Naturata, d.i. de ‘geproduceerde natuur’. Voeg daarbij dat Spinoza ons in de eerste stelling van de Ethica meedeelt dat de substantie van nature komt voor de modi (Hoofdstuk 2). Maar, welke God presenteert ons Spinoza? Vooreerst is zijn God niet de persoonlijke God die we ontmoeten in de joods-christelijke religie: het is geen antropomorfe God die beschikt over verstand, wil en gevoel. Deze elementen behoren volgens Spinoza niet tot de natuur, het wezen, van God. En dan is er nog het onbeslechte debat of Spinoza al dan niet een pantheïst is. Die twistvraag laaide fel op in Duitsland in 1785 toen Friedrich Heinrich Jacobi (1743-1819) de zogeheten Philosophenstreit ontketende. Omdat de substantie niet kan worden gelijkgesteld met de totaliteit van alle bestaande modi in alle mogelijke attributen, valt de stelling als zou Spinoza een pantheïst zijn uit de boot. Wel kan worden gesteld dat de substantie oorzaak is van Alles, en Alles in hem is. Daarom kan de term pantheïsme beter worden vervangen door panentheïsme. De God van Spinoza is dus geen transcendente, scheppende God maar een immanente, d.w.z. ultieme oorzaak van de werkelijkheid en intiem ermee vervlochten. Herman de Dijn ziet in Spinoza geen materialist: Spinoza zet immers geen gelijkheidsteken tussen werkelijkheid en materie. Omdat Spinoza de hele natuur, de organische én de anorganische, beschouwt als bezield in diverse graden van complexiteit en voorstellingsvermogen, mag hij met recht en reden een panpsychist worden genoemd. Vervolgens onderzoekt de auteur Spinoza’s opvatting over de immanentie van God. Spinoza verwerpt de transcendentie van de joods-christelijke God. De Dijn beweert (als eerder Martial Gueroult (1891-1976), tegen de stroom van de meeste interpreten in, dat Spinoza aan ‘zijn’ God toch ook een vorm van transcendentie toekende. Spinoza ontleende aan de scholastiek het al eerder vermelde onderscheid tussen Natura Naturans en Natura Naturata. De substantie als Natura Naturata verschilt van haar effecten, de modi, de Natura Naturata. De relatie tussen God en de modi zijn dus asymetrisch, d.w.z. er bestaat een noodzakelijk verband tussen de substantie en de dingen, maar dat verband is niet wederkerig (Hoofdstuk 3). Spinoza’s religie De religie waarmee Spinoza zijn ethiek bekroont in stelling 21-42 van het vijfde deel van zijn Ethica wordt omschreven als het ‘ware leven’, d.i. ons denken en doen voor zover we daarbij een voorstelling hebben van God. Het religieus gevoel dat ermee gepaard gaat is een combinatie van geluk én zaligheid (gelukzaligheid) teweeg gebracht door onze intuïtieve kennis van God. Die liefde tot God (erga Deum) wordt intellectuele liefde tot God (amor intellectualis Dei) omdat ze via het intellect tot stand komt. Ze richt zich tot een emotieloze God die precies daarom tot geen wederliefde in staat is. Maar: vanaf stelling 21 van het vijfde deel van de Ethica duikt plots een God op met een tegengestelde aard, een God die wél tot wederliefde in staat is, een God die zichzelf én de mensen bemint... De Dijn probeert deze tegenstelling te overbruggen door erop te wijze dat Spinoza zijn uiteenzetting situeert in de context van de eeuwigheid (sub specie aeternitatis), niet in de context van het tijdelijke bestaan. Door een nauwkeurige lectuur van de teksten en een analyse van de verhouding tussen God en zijn oneindig intellect enerzijds en de verhouding van ons eindig intellect tot dat van God anderzijds komt de auteur tot een coherente interpretatie die in het verlengde ligt van de eerste twintig stellingen. Spinoza vermeldt zelf dat onze intellectuele liefde een handeling is waarbij God, die zich in de menselijke geest openbaart, zichzelf beschouwt met de gedachte aan zichzelf. God kent en bemint dus zichzelf via de menselijke geest... In absolute zin evenwel kent noch bemint God wat dan ook! (Hoofdstuk 4) NabeschouwingHet boek wordt besloten met een Nabeschouwing. De auteur wijst hierin op Spinoza’s merkwaardige opvatting over het fenomeen religie: hij maakt namelijk een onderscheid tussen geloof en bijgeloof, meent dat innerlijke geloofsbeleving en vroomheid primeren op geloof en brengt een radicale scheiding aan tussen geloof en filosofie/wetenschap. De auteur legt dan uit waarom Spinoza’s opvatting niet meer strookt met de visie die ‘exacte-wetenschappers’ en ‘menswetenschappers’ vandaag over religie hebben. De Dijn besluit dan zijn boek met een fundamentele filosofische vraag: hoe kan een lezer vermoeden waarover Spinoza’s uiteenzetting in feite gaat als die zelf niet beseft en ervaart wat Amor dei inhoudt en wat het betekent God lief te hebben zonder daarbij te rekenen op wederliefde...? Misschien, zo meent de Dijn, kan Leo Vroman (1915-2014), een wetenschapper-dichter die ook Spinoza las, deze vraag verhelderen? Hij citeert dan een vers waarin Vroman suggereert, dat op momenten dat het wetenschappelijk onderzoek stokt, het inzicht daagt van iets dat de onderzoeker overstijgt: de raadselachtige, ondoorgrondelijke natuur waarvan de wetenschapper zelf een deel is. Maar de eigen activiteit wordt ook ervaren als een bron van vreugde, tevredenheid met zichzelf en van liefde tot de natuur. Wat ik in de nabeschouwing mis, is het volgende: de lezer die kennis maakte met de twee wegen naar het ware geluk wordt in het ongewisse gelaten over de nauwe band die er bestaat tussen het leven en de geschriften van Baruch de Spinoza, die op een cruciaal moment van zijn leven vervelde van Baruch tot Benedictus Spinoza, bron waaruit m.i. al zijn geschriften ontstonden. Ook had in dit slotdeel wat nadrukkelijker aandacht kunnen worden besteed aan de sociale dimensie die verbonden is met het ware geluk van de enkeling: dat geluk kan, volgens Spinoza, alleen maar ten volle worden beleefd samen met anderen en alleen maar tot stand komen in de context van een samenleving die het mogelijk maakt een steil pad naar het geluk aan te leggen en die toelaat dat het ook wordt beklommen. Een boeiend maar moeilijk Spinoza-boek De lectuur van dit boek boeit, maar vergt een inspanning. De lezer die met voorkennis over Spinoza aan de leesmeet komt, zal het wat makkelijker hebben. Veel passages vergen immers wat meer kennis omdat de auteur niet altijd expliciet is. De filosofische puzzels die Spinoza ons naliet, zijn niet makkelijk te interpreteren en ontlokken de auteur meermaals het woord ‘paradoxaal’. De Dijns verhaal is ook niet vrij van herhalingen (of herformuleringen) maar dat is in deze moeilijke materie niet eens een nadeel: het helpt de lezer om bij de les te blijven. Er bestaat in onze taal geen studie die op bevattelijke wijze een synthese brengt van de filosofische kernboodschap van Spinoza. De Dijn vult nu met De andere Spinoza deze leemte op. Het boek is geschreven vanuit een expertise die steunt op decennia lang onderzoek en studie over Spinoza en zijn tijd. Het confronteert de lezer met een Spinoza die onderbelicht is, een Spinoza die een spirituele boodschap brengt die op tal van vlakken nog steeds grote actualiteitswaarde heeft. Tot slot iets over de boekverzorging: die kon beter. De tekst werd weliswaar gezet in een mooie leesletter en gedrukt op hagelwit papier, maar de sterke tekst van de Dijn werd gekleefd in een slappe rug waarvan, lijkt mij, de conatus sese conservandi niet erg groot is. De boekverzorger gaf zich bovendien geen moeite om een originele kaft voor deze publicatie te ontwerpen: hij stelde zich kennelijk tevreden met het aanpassen van de cover van een Amerikaans Spinozaboek, The Spinoza dictionary, van Dagobert D. Runes (The Philosophical Library, New York) en gebruikte bovendien zijn cover nóg eens in een lelijke zwart-wit versie voor de titelpagina van het boek. Maar, een zeurpiet die in deze slappe en barre tijden daarom maalt. Over de auteur. Herman De Dijn (°1943) studeerde aan de KU Leuven: in 1965 behaalde hij daar een licentie in de filosofie en in 1971 een doctoraat. Van 1971 tot 1973 was hij postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Cambridge. Hij werd in 1979 aan zijn Leuvense Alma Mater aangesteld tot gewoon hoogleraar in de filosofie. Hij ging met emeritaat in 2008. Tijdens zijn lange academische loopbaan verdiepte professor De Dijn zich in de filosofie van Hume en in die van Spinoza. Hij publiceerde over Spinoza tal van artikels in filosofische tijdschriften in binnen- en buitenland. In Vlaanderen en Nederland maakte hij naam als filosoof met meer dan een dozijn boeken over diverse filosofische thema’s en met druk bijgewoonde lezingen. Lees op deze website ook de Dijns artikel Spinoza en de geopenbaarde godsdienst. Editions du Nadir, Paris, 2000, 387 blz. Gepubliceerd met de steun van het Centre national du Livre Begin deze maand haalde ik Le Testament de Spinoza (1) van Ami Bouganim uit mijn brievenbus. Het werd mij toegezonden vanuit la France profonde door een antiquariaat met de naam Le Livre au Trésor, kennelijk een knipoog naar Stevensons Treasure Island (L’ile au trésor). Het boek rolde al in 2000 van de pers, maar kwam eerst kort geleden in mijn vizier, rijkelijk laat dus, maar zoals de Ouden al zegden: habent sua fata libelli. Wanneer ik het lang verwachte boekpakketje (als altijd wat nerveus) open, heb ik meteen in de gaten dat ik een bijzonder boek kocht. Ik probeer uit te leggen waarom. Op het voorplat staat een modernistische prent: een duivelse Spinoza lacht mij toe, op zijn mantel prijkt een duivelsklauw... Op het achterplat een Spinoza-portretschets, niet meer dan enkele vaardige penseelstreken: een Spinoza die eruitziet als een circusclown... Die schets is gebaseerd op een 17de-eeuws portret, een man voorstellend, waarvan we nu vrijwel zeker weten dat het Spinoza niet is. De duivelsklauw, merk ik nu, is de handtekening van de artist, ene Raymond Moretti. Ik vermoed dat kunstenaar Moretti niet zonder bijbedoeling zijn duivelse signatuur op de mantel van Spinoza zette, want hij verwerkte in Spinoza’s haarbos ook nog eens een dreigende harpoenhaak. Zijn boodschap is evident: Spinoza? Caute! Spinoza-portretjes Maar wie is die Moretti en wie is die Bouganim? Het net, een wereldriool met meer drab dan water, leert mij dat Moretti (1931-2005) van joodse komaf is, in Nice werd geboren, een modernistisch schilder-graficus was, met Cocteau en Picasso optrok en dat het Tel Aviv Museum of Art een Auschwitz-cyclus van hem tentoonstelt. Niet zo maar iemand dus. Over de mij al even onbekende Ami Bouganim (°1951) leer ik dat hij van origine een Marokkaanse jood is en sedert 1970 in Israël woont. Hij studeerde filosofie. Zijn geprefereerd onderzoeksdomein is godsdienstfilosofie en het judaïsme, maar hij schreef ook verhalen en romans. Over Baruch, de joodse lenzenslijper-filosoof publiceerde hij in 2000 Le Testament de Spinoza: wie zich met de filosofie van de religie en het judaïsme bezighoudt, ontmoet onvermijdelijk Baruch Despinoza op zijn pad. Nu bekijk ik, als voorbeeldige lezer, eerst de faux-titre, (Franse titel), vervolgens de Table de matières, en dan lees ik het Avant-propos. De faux-titre (verso) leert mij dat het boek een joods product is: het werd geschreven door een joodse auteur die daartoe de steun kreeg van een joods onderzoeksteam en het werd gepubliceerd door Editions du Nadir, uitgeverij van L’alliance israélite universelle. Raymond Moretti, joods kunstenaar, verleende bereidwillig het reprorecht voor beide Spinoza-portretjes. De Table des matières wijst uit dat het boek hoofdzakelijk bestaat uit een verzameling essays over Spinoza en de 17de-eeuwse historische context waarin hij leefde en werkte. Het boek focust kennelijk niet direct op de filosofie van Spinoza. De lectuur van Bouganims Avant-propos gaf me een gevoel van herkenning. Ik vertaal het dus met plezier: ‘Ik nodig u uit op een onderzoek naar de persoonlijkheid van Spinoza. Al twintig jaar volg ik zijn spoor en verzamel ik aanwijzingen om een portret samen te stellen en alle stukken om zijn werkatelier te reconstrueren, daarbij heen en weer gewiegd tussen zijn vervolgers en zijn bewierokers. Was hij werkelijk het monster dat rabbijnen en calvinistische predikanten ons beschrijven, was hij de heilige die zijn vrienden in hem zagen? Was hij een filosoof of een theoloog? Was hij onoprecht als hij zich beriep op de naam van God of wilde hij die in zijn waarheid herstellen? Achtte hij zich een jood of een christen? Was hij de meest rustige van alle mensen of de meest drieste? Wie was hij dan wel om met de zijnen te breken, het doelwit van een aanslag te worden, erg snel beroemd te worden en ons een boek na te laten als de Ethica, dat meer dan één lezer op een dwaalspoor bracht en meer dan één commentator tot wanhoop dreef? Waarom trekken zijn leven en zijn werk een spoor van lokaal en religieus schandaal en hoe speelde hij het klaar om er niet aan ten onder te gaan? Hoe komt het dat er een universele aantrekkingskracht uitgaat van een lastige filosofie zonder charmes en zonder opsmuk? Zou het kunnen dat het gaat om een monsterlijke filosofie, die men zou willen aaien en zelfs bewonderen, zonder die evenwel aan te raken en er conclusies uit te trekken? Spinoza bevond zich, ten goede of ten kwade, op het kruispunt van de oude en de nieuwe wereld, van de middeleeuwen en de moderne tijden, van het aristotelisme en het cartesianisme, van de religie en de filosofie, van het judaïsme en het christendom, van het alchemistisch paradigma in de wetenschap en zijn chemisch paradigma. (...) Hij werkte ongetwijfeld aan een filosofische constructie maar men weet niet precies waarover het gaat: gaat het misschien over hebraïsme of over hermetisme, over christendom... Hoe dan ook, Spinoza ging tot op de grens van zijn religie en van zijn filosofie, waarbij hij zowel de ene als de andere de loopgrachten van de rationaliteit injoeg. Zonder te buigen voor politieke censuur, zonder te bezwijken onder morele inhibitie en zonder ook maar iets toe te geven aan kwaadwilligen of... Deze bladzijden zijn nog maar eens, ik beken het, een boek over Spinoza dat probeert te zeggen, in zo heldere termen als mogelijk, wie hij was en wat hij dacht. In zijn werk komen de meest disparate intuïties samen, verenigd in een systeem dat op vreemde wijze geometrisch is en onze lectuur stuit op tegenspraken, incoherenties en misschien ook wel veinzerij. Ook de interpretaties gaan tal van kanten uit: sommigen spreken van een ‘intellectueel pantheïsme’, anderen van ‘rationeel mysticisme’ of van een ‘nieuwe theologie’. Wij, op onze beurt, hebben ook de sprong gewaagd met de hulp van onderzoekers waaronder de meest competente als L. Brunschvicg, I.S. Révah, H.A. Wolfson, L. Strauss en anderen. Zonder evenwel de lezer uit het oog te verliezen, zonder de hagiografische toon aan te slaan van zijn meest verweekte leerlingen die naar het voorbeeld van Renan spreken over de ‘goede man’, de ‘zachtzinnige filosoof’; maar ook zonder daarbij rekening te houden met zijn meest virulente tegenstanders, die hem, als Maleanche, beschimpen als ellendeling en dwaas. Om maar zedig te zwijgen over Voltaire, die grote schreeuwlelijk, waarvan de scherpe verzen over die Rationele Messias nog naklinken in onze salons: ‘Alors un Petit Juif, au long nez, au teint blême Pauvre, mais satisfait, pensif et retiré, Esprit subtil et creux, moins lu que célébré, Caché sous le manteau de Descartes, son maître, Marchant à pas comptés, s’ approcha du grand être: Pardonnez-moi, dit il, en lui parlant tout bas, Mais je pense, entre nous, que vous n’existez pas.’ (‘En dan, verstopt onder de mantel van Descartes, stapt een langneuzig joodje, een bleekscheet, arm maar tevreden, denker en eenzaat, subtiel en intens van geest, minder gelezen dan geroemd, met afgemeten passen toe op het grote wezen: ‘excuus’, fluistert hij, ‘maar onder ons gezegd en gezwegen, ik denk dat u niet bestaat.’) Finaal heb ik een intieme toon gebruikt om over zijn persoonlijkheid te spreken, want achter elke moderne jood verbergt zich sedertdien een Spinoza. Met God de strijd aanbindend - of hij nu bestaat of niet - gespleten tussen noodzaak en vrijheid, peilend naar zijn levensconditie, in afwachting van beloning of bestraffing aan deze of gene zijde van goed en kwaad. De wedersamenstelling van de scénes in het boek lijden aan schematisme. De dialogen zijn zeer zeker onvolledig. De details willekeurig. Maar ik heb niets verzonnen wat niet op onderzoek steunt. In elk geval: ziehier de man. Zo heb ik hem ontmoet.’ Coup de chapeau Twintig jaar Spinoza-studie en niet meer overhouden dan een rist onbeantwoorde vragen... Tja, verwondering wekt dat niet: vraagtekens staan aan de wieg van ’s Meesters geschriften. Spinoza’s vrienden konden er hun kop niet bijhouden en stelden hem voortdurend vragen, waarop zelden een helder antwoord kwam, zoals de bewaarde brieven genoegzaam aantonen. Welke Spinoza-lezer deelt niet deze ervaring? Bouganim had na twintig jaar Spinoza-studie de moed om met Le Testament de Spinoza een definitieve streep te zetten onder de man en zijn leer. Het schrijven van dit boek had voor de auteur allicht ook een therapeutisch karakter: een onderneming om Baruch Despinoza van zich af te schrijven. In zijn bibliografie vind ik, voor zover ik kon nagaan, na deze publicatie geen ander boek over Spinoza. Bouganim is dus kennelijk in zijn opzet geslaagd, coup de chapeau! Ook al omdat, anders dan voor goim, joodse mensen op een dubbele wijze met Spinoza moeten afrekenen: eerst en vooral met Baruch, de ‘renegaat en verrader van zijn volk’, en dan ook nog eens met Benedictus of Maledictus, de joodse denker. Zo is Le Testament van Spinoza ook een beetje Bouganims testament over Spinoza geworden. Puzzelen Laten we het nu hebben, in algemene termen, over de inhoud van het boek. Naar de vorm houdt de tekst van Le Testament de Spinoza het midden tussen een essay en wat de Fransen een récit noemen. Het is dus een hybride boek, maar de auteur en zijn team hebben zich erg goed gedocumenteerd. De delen die over joodse kwesties handelen, stralen zonder meer gezag uit. In de essay-gedeelten dist de auteur de lezer niet meer Spinoza-clichés op dan de gebruikelijke ‘wetenschappelijke’ auteurs. Op bepaalde punten gaat het essay over in récit: historisch onderbouwde dialogen of beschrijvingen die zo goed zijn geschreven dat de lezer het gevoel heeft dat het zo wel eens zou kunnen gebeurd zijn, ook al gaat het om auteursfictie. Ook dat is een vorm van waarachtigheid. Het boek heeft ook zwakke kanten, maar welk boek heeft dat niet? Wie het heeft doorgenomen zal merken dat Ami Bouganim niet alle vragen van zijn Avant-propos aanraakt of er een uitgesproken standpunt over inneemt. Hij verklapt de lezer ook nooit expliciet hoe hij zich als jood positioneert t.a.v. het ‘geval Spinoza’. Ten slotte: wie het ‘testament van Spinoza’, ook begrepen als metafoor, in dit boek wil vinden, zal het zelf bij elkaar moeten puzzelen. De vlag dekt dus niet erg goed de lading. Dat Bouganims boekproject in joodse kringen goed ontvangen werd hoeft niet te verbazen, maar de ruime aandacht die het verdient, kreeg het niet. Wie deze publicatie in bibliografieën van recente academische publicaties wil vinden zal lang moeten zoeken. Dit soort creatieve boeken past niet in hun ‘wetenschappelijke’ canon en, erger nog voor hen, levert in de Tuin van Akadeimos geen strepen op. En dan is er nog dit: in de slotzin van zijn boek karakteriseert Ami Spinoza’s Ethica als: .. un livre étrange, plat et géometrique comme la Hollande, présentant la teinte mélancolique de son ciel, quadrillé de propositions et de scolies comme de canaux. (..) Wie met een dergelijke ‘uitsmijter’ de deur dichtgooit, hoeft niet meteen te rekenen op de sympathie van de gebruikelijke Spinoza-bewieroker. En toch: Le Testament de Spinoza is, naar mijn oordeel, een buitenbenig boek, origineel, creatief en boeiend, een boek dat is ontstaan uit een joodse vraagstelling en dat met merkbare goesting werd geschreven. Gelijk of je Le Testament de Spinoza leest in een luie leesstoel of vanop een ambtelijke leerstoel, je kan er over Spinoza en zijn tijd heel wat uit opsteken. ___ (1) De titel die Bouganim (of uitgeverij Editions du Nadir) voor het boek koos is misleidend en wat rafelig. Spinoza stierf intestaat, wie dus op zoek gaat naar het ‘testament van Spinoza’ is eraan voor de moeite. De titel werd bovendien al eens eerder gebruikt door een uitgever (Editions du Cerf, 1991) die er een reeks opstellen van Leo Strauss mee vermarktte. In 2018 publiceerde Spinoza-vertaler Karel d’ Huyvetters God is groter, een lezenswaardig boekje, met als ondertitel Het testament van Spinoza. Spinoza-blogger Karel D’ huyvetters publiceert zijn Spinoza-boeken en -vertalingen in de door hem opgerichte uitgeverij ‘Coriarius’. Pas verscheen een mooi uitgegeven boekje onder de uitdagende titel ‘God is groter’. Wie wil weten wat de auteur hiermee bedoelt, zal het boekje moeten kopen én lezen. Hierbij de flyer die de nieuwste publicatie van Karel vergezelt: Uitgeverij Coriarius heeft het genoegen de publicatie aan te kondigen van God is groter Het testament van Spinoza Karel D’huyvetters De filosoof Baruch of Benedictus de Spinoza (1632-1677) heeft ons geen ander testament nagelaten dan zijn filosofische geschriften, waarvan het grootste gedeelte pas na zijn dood gepubliceerd werd door zijn vrienden. Karel D’huyvetters vertaalde eerder de belangrijkste werken van Spinoza en voorzag ze van een uitvoerige toelichting. Op basis van die grondige vertrouwdheid met het gedachtegoed van deze uitzonderlijk radicale profane denker heeft hij nu een ‘testament’ van Spinoza geschreven, waarin hij zich inleeft in het laatste levensjaar van Spinoza. In zijn fictief testament formuleert Spinoza hier terugkijkend op zijn korte leven de diepste kerngedachten van zijn bevrijdende levenswijsheid zoals hij dat zelf tijdens zijn leven nooit gedaan heeft. Voor de lezer is het een bondige, heldere samenvatting van de hoopvolle blijde boodschap die Spinoza zijn tijdgenoten voorhield, een boodschap die na meer dan drie eeuwen niets van haar scherpe klaarheid of haar indrukwekkende overtuigingskracht verloren heeft. Spinoza was zijn tijd ver vooruit. Zijn diepdoorleefde gedachten behoren tot het onvergankelijke gemeenschappelijke erfgoed van de hele mensheid. Karel D’huyvetters, God is groter. Het testament van Spinoza, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2019, isbn 9789082602197, 36 blz., paperback € 9 (verzendkosten inbegrepen). Te bestellen via mail: [email protected]. Enkele maanden geleden publiceerde hij, wederom in eigen huis, een essay- bundel van een in onze Lage Landen totaal onbekende Canadese academica Hasana Sharp die hij uit het Engels vertaalde. Ik deel vertalers enthousiasme over deze essays niet: Sharp instrumentaliseert Spinoza door zijn teksten en gedachten te misbruiken o.a. ten bate van haar feministische en ecologische ideologie. Erg! De vertaler geeft de publicatie volgende flyer mee: Hasana Sharp, God, of de natuur. Spinoza’s empathisch denken over mens, maatschappij en milieu, 212 blz., samengesteld, vertaald en ingeleid door Karel D’huyvetters, Bibliotheca Spinozana Flandrica VI, Werchter, Uitgeverij Coriarius, 2018, 17 x 24 cm, paperback. € 14,50 (verzendkosten in België inbegrepen) Te bestellen bij Uitgeverij Coriarius: [email protected]
In de acht essays van dit boek verliest Hasana Sharp zich niet in vergezochte academische analyses, vertolkt in onbegrijpelijk jargon. Vanuit haar scherp intuïtief aanvoelen van wat voor Spinoza de essentie is van God of de natuur, verkent ze wat dat betekent voor de oneindig vele vormen die het ene universum aanneemt: de verbondenheid van elk individu met zijn omgeving in een groter individueel geheel, en van elk geheel in een nog groter geheel, zodat uiteindelijk het hele universum één enkel individu is. Het empathisch aanvoelen van la condition humaine in Spinoza’s denken is wat Hasana Sharp ons wil meedelen. Spinoza’s filosofie speelt zich niet af in ivoren torens, maar in onze intimations of immortality, ons onstilbaar verlangen naar verrijkende samenhorigheid als een krachtige remedie tegen existentiële angst en wanhopige eenzaamheid, ons intuïtief inzicht dat wij door al het voorbijgaande en onvolmaakte heen betrouwbaar zicht hebben op wat waar en eeuwig is. Hasana Sharp leidt ons naar Spinoza zelf, om hem te leren kennen en te volgen, om met haar als betrouwbare gids de lastige weg te gaan die hij ons wijst en die elke mens uiteindelijk kan brengen tot gemoedsrust, in het besef dat wat moeilijk is daarom nog niet onbereikbaar is. Hasana Sharp is Assistant Professor en hoofd van het Department of Philosophy aan McGill University in Montreal, Canada. Zij is werkzaam op het gebied van de geschiedenis van politieke theorieën, vroegmoderne filosofie, Marxistische en feministische theorieën. Ze is geïnteresseerd in de post-humanistische uitdagingen voor de ethiek en politiek en hun weerslag op de filosofie van rassengelijkheid, de studie van het dier en het feminisme. Haar eerste boek, Spinoza and the Politics of Renaturalization (University of Chicago Press 2011) ontving zeer lovende kritiek. Uitgeverij Coriarius, Hogeweg 78, 3118 Werchter Tel. 0486 273784 bankrekening BE40 9731 6405 9063 Mail: [email protected] Spinoza: Theologisch-staatkundige verhandeling, uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, deel 1 Vertaling, 304 blz., deel 2 Toelichting, 504 blz., Bibliotheca Spinozana Flandrica IV & V, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2018, softcover 17 x 24 cm. In januari 1670, beweert Steven Nadler met stelligheid (1) - maar het kan evengoed 1669 zijn geweest - verscheen in Amsterdam een boek. Niet zomaar een boek want het ging om de tweede publicatie van Benedictus Spinoza (1632-1677) het Tractatus Theologico-politicus (verder vermeld als TTP). Auteur en uitgever hadden hun voorzorgen genomen. Om de calvinistische predikanten in Amsterdam en elders in Holland te misleiden, werd op de titelpagina een fictieve uitgever vermeld en de naam van de auteur ‘vergeten’. Ze kenden hun pappenheimers maar al te goed: het duurde geen vier maanden of de eerste negatieve reacties uit hervormde hoek waren een feit. In juli 1674 werd door een vonnis van het Hof van Holland het boek uiteindelijk verboden ‘om te voorkomen dat dit schadelijk gif zich verspreidt’... De schrik zat er goed in: Spinoza gaf aan zijn vriend-vertaler Hendrik Glazemaker, van Vlaamse origine overigens, geen toestemming om het werk in het Nederlands te vertalen. Misleidende titel Glazemakers vertaling verscheen eerst in 1693, meer dan vijftien jaar na Spinoza’s voortijdig overlijden. De naam van auteur en vertaler werden alweer niet vermeld, de uitgever werd verzonnen en het boek kreeg bovendien een misleidende hoofdtitel mee: De rechtzinnige Theologant, of godgeleerde staatkundige verhandelinge uit het Latijn vertaalt Te Hamburg By Henricus Koenraad. MDCXCIII Het Theologisch-politiek traktaat van Spinoza neemt in zijn (beperkt en grotendeels onvoltooid) oeuvre een sleutelpositie in. Spinoza-lezers die dit traktaat in moerstaal wilden lezen konden tot voor kort alleen terecht bij de vertaling van classicus F. Akkerman (2). Die wordt immers nog steeds in de boekhandel aangeboden. De oudere vertaling van de hand van Spinoza-kenner Wim Klever (3) is alleen nog maar antiquarisch te vinden. Nu is er een nieuwe vertaling beschikbaar. Ze is van de hand van de Vlaamse Spinoza-vertaler Karel D’huyvetters. Die vertaalde eerder ook al de Ethica. Hij publiceert zijn vertalingen in eigen beheer en onder de vlag van Uitgeverij Coriarius, die hijzelf oprichtte. Zijn Spinoza-publicaties bracht hij onder in een reeks die de feestelijke titel Bibliotheca Spinozana Flandrica meekreeg. De TTP en de commentaarband zijn hiervan deel IV en V. In Vlaanderen een unieke onderneming die niet snel zal worden geëvenaard. De auteur prijst zijn TTP-vertaling als volgt aan: ‘Spinoza’s Theologisch-staatkundige verhandeling is de vroegste diepgaande filosofische weerlegging van openbaringsgodsdiensten zoals het jodendom, het christendom en de islam en een op alle vlakken overtuigende afwijzing van elke vorm van theocratie en klerikalisme, en precies daardoor een radicale verdediging van de democratie en de vrijheid van mening. Sinds haar publicatie is ze steeds door kerkelijke en burgerlijke instanties verketterd, veroordeeld en verboden. De clandestiene verspreiding ervan heeft echter in belangrijke mate bijgedragen tot het erudiete libertinisme in de 18de eeuw, en tot de ontwikkeling van het vrije denken en de Verlichting. Sindsdien is het een eminente beklijvende inspiratiebron gebleven voor alle personen die zich willen bevrijden van religieuze vooroordelen en streven naar een democratische samenleving die uitsluitend gebaseerd is op universele menselijke waarden.‘ De lezer weet uit welk vaatje de vertaler zijn commentaar zal tappen. Dat is van belang, want er zijn er verschillende... De lezer die aan de lectuur van de TTP begint, dient te weten dat het een polyinterpretabel filosofisch boek is dat bijgevolg op meer dan één manier kan worden gelezen en begrepen. Zeer recent interpreteerde de Canadees Carlos Fraenkel, een academische Spinoza-commentator, de TTP als een poging van Spinoza om het christendom in een nieuw kleedje te steken... (4) Kwaaie stiel Wie Spinoza niet in de originele taal kan lezen, moet noodgedwongen een beroep doen op vertalingen. Wie van een anderstalig boek reeds een vertaalde versie in zijn bibliotheek heeft, voelt zich meestal niet geneigd om een tweede vertaling aan te schaffen. Dat is een houding die ik begrijp, maar die ik vast niet kan aanbevelen aan wie met enige diepgang een filosofische tekst wil benaderen die in een taal is geschreven die men niet (of niet voldoende) beheerst. In dat geval is kritische lectuur en consultatie van meerdere vertalingen geen luxe. En wel om volgende redenen:
Wie Latijn kent, kan een vertaling confronteren met het origineel en zo misschien nieuwe betekenislagen ontdekken, mitsgaders vertaalfouten en twijfelachtige vertaalinterpretaties op het spoor komen. De waarde van een vertaling zal voor hem al snel duidelijk worden door het gebruik. En wat te denken van de commentaarband? De commentaarband van de TTP telt 502 bladzijden is nog uitgebreider dan die van de Ethica, 431 blz. In die commentaarbanden doet de auteur dus uitvoerig verslag over zijn lectuur en over de beschouwingen die hij eraan vastknoopt. Door die wijdlopigheid wordt onvermijdelijk meer dan eens het eng betekeniskader van de originele tekst verlaten, de essentie ervan gemarginaliseerd of soms zelfs over het hoofd gezien. De Ethica-commentaar kreeg een register mee, de TTP-commentaar niet, wat het gebruikscomfort vermindert. Evenmin als zijn Ethica-vertaling bevat deze vertaling van D’huyvetters een inleidend hoofdstuk en ontbreekt ook hier een bibliografie met gebruikte literatuur. Tot slot nog dit: weinig zinvol is de transliteratie van de Hebreeuwse teksten van de TTP: niet alleen verliest Spinoza’s geschrift daardoor aan joodse kleur en is het zinloos een tekst in transliteratie lezen die men niet begrijpt. Bovendien mag aangenomen dat wie met die omzetting aan de slag kan, dat normaliter ook kan met het Hebreeuwse alfabet. Die manco’s beletten mij niet tot het besluit te komen dat Spinoza-liefhebbers deze nieuwe vertaling zeker in huis moeten halen. Gebruikt in samenklank met andere edities is deze editie een uitstekende uitvalsbasis om te komen tot een eigen interpretatie van dit monumentale boek van Benedictus de Spinoza, vir doctissimus & humanissimus. ____ (1) Steven Nadler, A book forged in hell, Princeton University Press, 2011, paperback printing 2014, blz.2. (2) Spinoza, Theologisch-politiek traktaat, uit het Latijn vertaald, ingeleid en van verklarende aantekeningen voorzien door F. Akkerman, Amsterdam, 1997, 548 blz. (3) Definitie van het Christendom. Tractatus Theologico-politicus opnieuw vertaald en toegelicht door Wim Klever; Eburon, Delft, 1999. (4) Carlos Fraenkel, Spinoza’s philosophy of religion, in The Oxford handbook of Spinoza, ed. Michael Della Rocca, Oxford University Press, 2018, blz.377. Wie zijn ‘Bibliotheca’ wil aanvullen kan het tweedelige werk bestellen bij:
Uitgeverij Coriarius: [email protected] Verkoopprijs voor de twee delen samen, die niet afzonderlijk verkocht worden, verzendkosten inbegrepen: België € 36, Nederland € 38. bankrekening BE40 9731 6405 9063 Bibliotheca Spinozana Flandrica wil de belangrijkste werken van Spinoza evenals recente Spinoza-studies in het Nederlands toegankelijk maken voor een breed publiek. Uitgeverij Coriarius publiceert deze werken zonder winstoogmerk. Uitgeverij Coriarius, Hogeweg 78, 3118 Werchter ) +32.486.273784 bankrekening BE40 9731 6405 9063 André Klukhuhn, Licht, De Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting, Amsterdam 2016, 253 blz. (ISBN 9789023498780) André Klukhuhn is in Vlaanderen vrijwel onbekend. Dat is erg, want wie tuk is op inzicht in de geschiedenis van het denken en in de verwevenheid van de filosofie met vitale delen van onze samenleving moet Klukhuhns De algehele geschiedenis van het denken of het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en religie (1) lezen. En vooral herlezen, om zich zoveel als mogelijk de kern van zijn visie eigen te maken. Geen lastig karwei en allerminst vervelend want André Klukhuhn is geen saaie academicus: hij voert een vlotte pen en verstaat de kunst om ingewikkelde processen helder en begrijpelijk uit de doeken doen. Licht Dit boek bevat een hoofdstukje dat aan Spinoza is gewijd. Dat geeft me de gelegenheid om A.K., zo zal ik hem hier maar noemen, even voor te stellen en te zeggen waarom hij een bijzonder man is. Van nozem tot wetenschapper. Hij werd in Amsterdam geboren in 1940. Tot zijn vijftiende consumeerde hij daar zijn jeugd als vetkuif-nozem met het imiteren van filmster James Dean (1931-1955), in de jaren vijftig van vorige eeuw een jongerenidool omwille van zijn levensstijl en vroegtijdig overlijden op 24-jarige leeftijd. A.K.'s leven veranderde toen hij: ‘(…) op een ijskoude en kraakheldere winternacht onverhoeds in een soort van mystieke ervaring met de kracht van een explosie vol door het beeld van de oneindige uitgestrektheid van de sterrenhemel werd getroffen.’ Kritisch academicus Aanvankelijk werkte hij als laborant voor werkgevers die zich verrijkten met de productie van springstoffen. Hij besefte dat hij een schakel was in een explosief productieproces. Daar had ie moeite mee en ontvluchtte zijn werkplek. Onbesmette zuivere wetenschap, dat was zijn ideaal, daar ging hij nu achteraan… Hij ging in Leiden chemie studeren. Hij promoveerde er tot doctor in fysische chemie. Maar zie: in die jaren zestig en zeventig van vorige eeuw, in volle bloei van de Koude Oorlog, bleek de NAVO belangstelling te hebben voor zijn studiedomein en zijn onderzoek. Die militaire organisatie sponsorde ook wetenschappelijke congressen… A.K. besefte dat hij van de drop in de regen was gevlucht. Hij zag al vlug in dat ook het beoefenen van ‘zuivere exacte wetenschap’ zelden (of nooit) zuiver op de graat is. Daar viel (en valt) nu eenmaal niets aan te veranderen. Dan maar een andere job zoeken, besloot hij. Hij kon in 1973 aan de slag aan de universiteit van Utrecht als programma-ontwikkelaar voor het studium generale. Toen Nyenrode Business universiteit in 1992 besloot aan superkruidenier-grootgrutter Albert Heijn een ere-doctoraat te verlenen, brak hem alweer de klomp: met enkele medestanders leverde hij uit protest zijn doctoraat in. Een symbolische maar betekenisvolle daad: zij waren en zijn de eersten in de academische geschiedenis die ‘ontdoctorden’; ze werden 'doctorarissen', d.w.z. voormalige doctors… Een erudiete geest met literair talent Zijn opdracht in het academisch milieu gaf hem de gelegenheid om gedurende dertig jaar lang ontwikkelingen te bestuderen in kunst, geschiedenis, religie en wetenschap en zichzelf een brede encyclopedische kennis eigen te maken. Na zijn academische avonturen ging A.K. aan de slag als radiomaker, romanschrijver en redacteur van het bekende literaire tijdschrift Maatstaf (1953-1999). In de persoon van André Klukhuhn kwam het na jarenlange studie en voortschrijdend inzicht tot een zeldzame synthese van alfa- & beta-kennis. In een tijd die het hebben moet van soms extreem specialisme is ‘generale eruditie’ zeldzaam en alleen daarom al uiterst waardevol. Dat bewijst zijn magnum opus De Algehele geschiedenis van de filosofie, een kanjer van meer dan 1000 bladzijden, die inmiddels al zo’n 15.000 keer over de toonbank schoof. Boeiend en uitermate instructief. Onontbeerlijke lectuur, vooral voor science nerds. Wegbereider Maar ik heb het hier over Licht, de Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting (2), zijn laatste boek omdat het, uiteraard, ook een hoofdstukje over Spinoza bevat. De visie van de Republiek als bakermat van de Verlichting spoort met de bewiste these van Jonathan Israël, die een monumentaal werk schreef over de Verlichting. A.K. laat in Licht eerst zijn licht schijnen over René Descartes. Cartesius is immers maître à penser en wegbereider van Baruch d’Espinoza, Portugees-marraanse jodenzoon, geboren 1662 in Mokum, en bij leven ‘allochtoon van de tweede generatie’, zoals dat nu heet, alle bijgedachten inclusief. Filles de qualité A.K. presenteert Spinoza’s biografietje (we zijn het gewend) als een patchwork van feit en fictie en met een stelligheid die de argeloze lezer de indruk geeft dat het historisch allemaal klopt. Bijzonder is dat hij zijn story nog wat bijkleurt met mededelingen over…. het seksleven van Spinoza! Dat is erg verdienstelijk, want dat gebeurt zelden of nooit. Over dat aspect van Spinoza’s leven wordt meestal zedig gezwegen. Omdat er geen betrouwbare bronnen zijn? Omdat historici en commentatoren het onbelangrijk vinden? Of omdat er ongewenste hypotheses geformuleerd kunnen worden? Wat deelt Klukhuhn ons in dit verband mee?
Ik ben evenwel de mening toegedaan dat over de seksuele geaardheid van Benedictus Spinoza meer kan gezegd worden dan de bronnen op directe wijze prijsgegeven. Maar, de meester parafraserend: het is hier niet de plek en het ogenblik om dat te behandelen. Ik kom op deze materie later nog wel eens terug… ____ (1) Adré Klukhuhn, De algehele geschiedenis van het denken, of het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en religie, Amsterdam, 2013, derde druk, 1270 dicht bedrukte bladzijden... Dit boek is, naar zeggen van uitgeverij Prometheus/Bert Bakker, de ‘definitieve versie’ van een boek dat nu voor de vierde keer werd aangevuld, herwerkt en gepubliceerd. De eerste publicatie in 1989 titelde De Hypothese van het heden; de tweede herwerkte versie in 1995 kreeg als titel Sterf oude wereld; de derde flink uitgebreide versie verscheen in 2003 getiteld De geschiedenis van het denken, filosofie, wetenschap, kunst en cultuur van de Oudheid tot nu. De lezer die AK’s denkwerk sedert 1989 met belangstelling volgde, verkwanselde door deze wijze van publiceren wel een smak geld… (2) Dit is een behapbaar A.K.-boek want hij komt klaar na een paar honderd pagina's! Hij behandelt een belangrijk aspect van de 17de eeuwse cultuur: haar fascinatie voor Licht. Ook dit boek is niet vrij van historische foutjes (A.K. laat de guillotine al in de 17de eeuw zijn werk doen) maar zeer lezenswaard en leerzaam. Door de ondertitel De Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting vervoegt A.K. zich bij het heir van Hollandse chauvinisten. Volg hieronder een lezing van André Klukhuhn. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |