… bovenop en behalve de uitdrukkelijke getuigenis van de Schrift, nog vereist dat men (om met de woorden van de heilige Schrift te spreken) een openbaring of een innerlijk getuigenis van de geest daarover krijgt.
Dit, en niets anders, is de reden dat de Heer Christus, nadat hij aan zijn leerlingen en ook aan de Joden, de wil van zijn Vader volkomen bekend had gemaakt, uitdrukkelijk en met zoveel woorden, nog tot hen zegt dat niemand tot hem kan komen, tenzij het door God aan hem gegeven wordt; dat zij, om tot hem te komen, het van God gehoord moeten hebben en door God onderwezen zijn; dat de Geest van de waarheid nog zou komen en dat die alles aan hen zou leren, van hem zou getuigen en hen in alle waarheid leiden. Dat is ook de reden dat de Apostel, nadat hij aan de gemeenten van de Efeziërs en van de Kolossenzen, uitdrukkelijk, zowel schriftelijk als mondeling, de raad van God verkondigd had zonder iets achter te houden, nog bidt voor de gemeenten van de Efeziërs, dat God hen de Geest van de wijsheid zou geven en de openbaring in Gods kennis; namelijk de ogen van het verstand verlicht opdat degenen die door hem geroepen zijn, zouden weten waarop ze mogen hopen en hoe rijk en heerlijk zijn erfenis is die hij de heiligen heeft toegezegd, enz. En voor de gemeente van Kolossus, dat zij vervuld mogen worden met de … |