Alhoewel de geschriften in dit boek grotendeels onvoltooid zijn, noch door de schrijver zijn nagelezen, bijgeschaafd en verbeterd, toch hebben wij het nodig geoordeeld ze uit te geven, daar ze niet weinig nut zullen verschaffen aan de geletterde wereld, en geen geringe kennis aan de weetgierige lezer die geen genoegen neemt met waarschijnlijkheden of gezagsargumenten, maar de voorkeur geeft aan onderbouwde redeneringen en onbetwistbare waarheden. En hoewel het voor een boek waarin het betoog op meetkundige wijze geschiedt (zoals dat voor een groot deel van dit werk het geval is), niet zo belangrijk is te weten waar de schrijver vandaan komt en hoe hij geleefd heeft (zijn levensregel blijkt trouwens voldoende uit zijn geschriften), toch dachten wij er niet verkeerd aan te doen, voor wat zijn leven betreft, dit weinige over hem te zeggen: dat hij van kindsbeen af de letteren heeft beoefend en in zijn jeugd vele jaren godgeleerdheid gestudeerd heeft. Toen hij de leeftijd bereikte waarop het verstand rijp en bekwaam genoeg is om de natuur der dingen na te vorsen, heeft hij zich op de wijsbegeerte toegelegd. Toen hij echter, noch van zijn leermeesters, noch van de schrijvers van deze wetenschap voldoening kreeg en hij aangedreven werd door een brandende begeerte om te weten, besloot hij zelf uit te zoeken wat hij daarvan kon terechtbrengen. De geschriften van de vermaarde heer Renaat Descartes, die hij in die tijd onder zijn ogen kreeg, zijn hem daarbij zeer dienstig geweest. Hij ontdeed zich vervolgens van alle wereldse beslommeringen en bekommernissen, die gewoonlijk alleen maar hinderlijk zijn bij het zoeken naar de waarheid. Hij trok weg uit zijn geboortestad Amsterdam, om minder door zijn vrienden gestoord te worden bij zijn bespiegelingen. Hij woonde achtereenvolgens, eerst in Rijnsburg, dan in Voorburg en ten slotte in ’s Gravenhage, waar hij in 1677 op de eenentwintigste februari, vierenveertig jaar oud, overleden is aan een longziekte. Naast zijn gewone bezigheden in de wetenschappen had hij zich ook bekwaamd in de optica, het slijpen van lenzen voor microscopen en verrekijkers. Daar had hij een grote ervaring in opgebouwd, en hij zou het daarin nog veel verder gebracht hebben, ware het niet dat de dood hem had weggerukt. Hoewel hij zich – zogezegd – uit de wereld had teruggetrokken, toch heeft hij door zijn geleerdheid en zijn groot verstand bij vele lieden grote bekendheid verworven, wat duidelijk blijkt uit de brieven die aan hem geschreven werden en door hem werden beantwoord.
Het merendeel van zijn tijd besteedde hij aan de navorsing van de natuur der dingen en aan het op orde stellen van wat hij had ontdekt, en om die inzichten met anderen te delen. Ontspanning, om de geest te verfrissen, nam hij zelden. Zijn brandende ijver om de waarheid te achterhalen, is zo buitenmate groot geweest dat hij, volgens getuigenis van zijn medebewoners, soms drie maanden lang niet buitenshuis is geweest. Om bezig te kunnen zijn met wat hij echt begeerde en daarin vooruitgang te maken, heeft hij zelfs geweigerd het ambt aan te nemen van professor of hoogleraar aan de Academie of de Hogeschool van Heidelberg, hem aangeboden door de doorluchtige en hooggeboren keurvorst en Paltsgraaf, zoals we kunnen lezen in zijn drie- en vierenvijftigste brief. Uit die drang naar waarheid en zijn grote naarstigheid bij zijn onderzoek, zijn in de loop der jaren volgende werken ontstaan: het eerste en tweede boek van Renatus Descartes’ Beginselen der Wijsbegeerte, volgens een meetkundige methode gerangschikt en betoogd; zo ook zijn Bovennatuurkundige Gedachten, en onlangs nog zijn Tractatus Theologico-Politicus of Godgeleerde Staatkundige Verhandeling, waarin zeer veel diepzinnige en opmerkelijke dingen, die de Godgeleerdheid en de Heilige Schrift en ook de ware grondbeginselen van de Staat in het algemeen aangaan, behandeld worden.
(pag. 38) Onze schrijver heeft de Verhandeling over de Staatkunde kort voor zijn dood geschreven, waardoor ze ook onvoltooid is gebleven.
(pag. 42-43) Dit is het wat wij raadzaam oordeelden aan de lezer bekend te maken voor wat de geschriften aangaat (de spraakkunst uitgezonderd) die in dit boek begrepen zijn. Het zal zonder twijfel allen die de waarheid oprecht liefhebben en naar een vaste en onbetwijfelbare kennis trachten, erg spijten dat deze geschriften van onze schrijver meestal niet volledig voltooid zijn. Zeker is het te beklagen dat hij, die al zover in de kennis van de waarheid gevorderd was, en zo grote bekwaamheid om daarin te vorderen, verkregen had, zo vroeg door een ontijdige dood uit de wereld werd gerukt. Te meer omdat men van hem niet alleen de voltooiing van deze onvoltooide verhandelingen te verwachten had, maar ook een volledige filosofie, waarvan hij op verschillende plaatsen in zijn geschrift De Verbetering van het Verstand gewag maakt, waarin hij ongetwijfeld de ware natuur van de beweging aangetoond zou hebben, en op welke wijze men a priori zoveel verscheidene verschillen in de materie enz. zou kunnen afleiden, waarover in de drie- en vierenzestigste brief gesproken werd. Hij had zich ook voorgenomen de algebra, of stelkunde, op begrijpelijke en kortere wijze te beschrijven, en mettertijd nog meer andere werken te schrijven, zoals verscheidene van zijn vrienden meer dan eens uit zijn mond gehoord hebben. Maar de dood heeft ook in hem aangetoond dat de voornemens van mensen zelden tot een einde gebracht worden. We hopen nochtans dat wij aan de geletterde wereld geen kleine dienst hebben bewezen, maar dat zij in dank zullen aannemen dat wij deze geschriften, hoe onvolmaakt ze ook mogen zijn, hebben gepubliceerd. We hebben hierbij geen ander doel dan dat deze wereld daardoor verlicht zou worden en de kennis van de waarheid hoe langer, hoe helderder zou doorbreken.