I DE BONIS QUAE HOMINES PLERUMQUE APPETUNT Postquam me experientia docuit omnia, quae in communi vita frequenter occurrunt, vana et futilia esse; cum viderem omnia, quibus et quae timebam, nihil neque boni neque mali in se habere, nisi quatenus ab iis animus movebatur, constitui tandem inquirere, an aliquid daretur, quod verum bonum et sui communicabile esset, et a quo solo, rejectis ceteris omnibus, animus afficeretur; imo, an aliquid daretur, quo invento et acquisito, continua ac summa in aeternum fruerer laetitia. |
I OVER DE GOEDE DINGEN DIE DE MEESTE MENSEN NASTREVEN Nadat de ervaring mij had geleerd dat al wat in het gewone leven veel voorkomt ijdel en futiel is, en toen ik zag dat alles wat mij vrees en schrik inboezemde, helemaal niets goeds of kwaads in zich had, tenzij voor zover dat mijn gemoed er door bewogen werd, besloot ik uiteindelijk uit te zoeken of er iets bestond dat het waar goed is en dat zich zou laten kennen en waarmee ik alleen, met prijsgeven van alle andere dingen, mijn gemoed zou affecteren; dus of er soms iets bestond, dat, eenmaal gevonden en verworven, mij een ongestoorde en hoogste blijheid voor eeuwig zou laten genieten. |