Non scholae Spinoza sed vitae scripsit
Spinoza schreef niet voor de academie, maar voor het leven
Horrearius
Superest tandem indicare, quantum hujus doctrinae cognitio ad usum vitae conferat, quod facile ex his animadvertemus. Nempe
I°. Quatenus docet nos ex solo Dei nutu agere, divinaeque naturae esse participes, et eo magis, quo perfectiores actiones agimus, et quo magis magisque Deum intelligimus. Haec ergo doctrina, praeterquam quod animum omnimode quietum reddit, hoc etiam habet, quod nos docet, in quo nostra summa felicitas, sive beatitudo consistit, nempe in sola Dei cognitione, ex qua ad ea tantum agenda inducimur, quae amor, et pietas suadent. Unde clare intelligimus, quantum illi a vera virtutis aestimatione aberrant, qui pro virtute, et optimis actionibus, tanquam pro summa servitute, summis praemiis a Deo decorari exspectant, quasi ipsa virtus, Deique servitus non esset ipsa felicitas, et summa libertas. II°. Quatenus docet, quomodo circa res fortunae, sive quae in nostra potestate non sunt, hoc est, circa res, quae ex nostra natura non sequuntur, nos genere debeamus; nempe utramque fortunae faciem aequo animo exspectare, et ferre: nimirum, quia omnia ab aeterno Dei decreto eadem necessitate sequuntur, ac ex essentia trianguli sequitur, quod tres ejus anguli sunt aequales duobus rectis. III°. Confert haec doctrina ad vitam socialem, quatenus docet, neminem odio habere, contemnere, irridere, nemini irasci, invidere. Praeterea quatenus docet, ut unusquisque suis sit contentus, et proximo auxilio, non ex muliebri misericordia, partialitate, neque superstitione, sed ex solo rationis ductu, prout scilicet tempus, et res postulat, ut in Quarta Parte ostendam. IV°. Denique confert etiam haec doctrina non parum ad communem societatem: quatenus docet, qua ratione cives gubernandi sint, et ducendi, nempe non ut serviant, sed ut libere ea, quae optima sunt, agant. Atque his, quae in hoc Scholio agere constitueram, absolvi, et eo finem huic nostrae Secundae Parti impono, in qua puto me naturam Mentis humanae, ejusque proprietates satis prolixe, et quantum rei difficultas fert, clare explicuisse, atque talia tradidisse, ex quibus multa praeclara, maxime utilia, et cognitu necessaria concludi possunt, ut partim ex sequentibus constabit. Finis Secundae Partis |
Ik wijs er ten slotte op hoezeer de kennis van deze doctrine het leven dient. Dat blijkt makkelijk uit wat volgt:
1 Ze leert ons dat wij uitsluitend door Gods ingeving handelen, dat we deel uitmaken van de natuur, en dat des te meer naarmate we meer volmaakt handelen en we God beter en beter kennen. Behalve dat deze leer onze geest volledig tot rust brengt, heeft ze ook nog dit in zich: dat ze ons toont waarin ons hoogste geluk of gelukzaligheid gelegen is, namelijk uitsluitend in de kennis van God, waardoor we aangespoord worden alleen te doen wat liefde en piëteit ons ingeven. We merken hier duidelijk hoever ze afdwalen van de ware opvatting van de deugd, zij die voor hun deugdzaamheid en allerbeste handelingen door God beloond willen worden met de hoogste beloning. Alsof deugd en dienstbaarheid aan God niet zouden bestaan in het geluk zelf en de opperste vrijheid. 2 Ze leert ons vervolgens op welke wijze wij ons moeten gedragen ten aanzien van het lot of wat niet binnen onze macht ligt, anders gezegd, omtrent zaken die niet uit onze natuur volgen. Namelijk: met gelijkmoedigheid de twee zijden van het lot verbeiden en dragen. Omdat alle dingen nu eenmaal volgen uit het eeuwig besluit van God en met evenveel dwingende kracht als uit de essentie van een driehoek volgt dat haar drie hoeken gelijk zijn aan twee rechte. 3 Deze leer draagt ook bij tot het samenleven. Ze leert niemand te haten, te minachten, belachelijk te maken, op niemand boos te zijn, niemand te benijden. Omdat ze ook toont dat ieder met het zijne vrede moet nemen en bereid moet zijn tot hulp, niet uit vrouwelijk mededogen, uit partijdigheid en evenmin uit bijgeloof, maar uitsluitend op grond van de Rede, al naargelang de vereisten van tijd en omstandigheden het vereisen, zoals ik in het vierde deel zal aantonen. 4 Deze leer, ten slotte, versterkt ook in belangrijke mate de sociale cohesie: ze toont op welke wijze burgers bestuurd en geleid moeten worden. Niet om ze dienstbaar te maken, maar om ze in staat te stellen in alle vrijheid te doen wat het beste is. Hierbij voltooi ik zowat alles wat ik me voorgenomen had in deze toelichting te vertellen. Ik beëindig zo ons tweede deel. Ik denk dat ik hierin ampel en ook klaar en duidelijk de natuur en de eigenschappen van de geest heb uiteengezet, voor zover deze moeilijke materie dat toelaat. Ik heb vermeld, dat daaruit vele mooie dingen kunnen worden afgeleid, uitermate nuttig en noodzakelijk om te kennen, zoals deels blijken zal uit wat volgt. Einde van het tweede deel |