… voor zich beschouwt, wat leidt tot een beter begrip en dat het kwaad kan verhinderen dat wij iets begrijpen. Ook is het een deugd de zaken zuiver verstandelijk en adequaat te begrijpen, en dat handelen vanuit dit begrip niets anders is dan uit deugd handelen. Verder leidt hij hieruit af dat, vermits God het hoogste is wat door de ziel begrepen kan worden, de kennis van God het opperste goed van de ziel en God te kennen de opperste deugd van de ziel is. Hij past verder al ons begeren en handelen, waarvan wij de oorzaak zijn voor zover we God kennen, op de godsdienst toe. Maar de begeerte, die hieruit voortkomt, om naar de rede te leven, noemt hij godsvrucht. Hij noemt de begeerte waardoor de mens die naar de rede leeft, gedreven is de anderen in vriendschap te benaderen, eerlijk, zoals ook datgene van de mensen die naar de rede leven, geprezen wordt. Daarentegen noemt hij dat schandelijk wat strijdig is om vriendschap te verwerven.
Verder toont hij aan dat mensen, voor zover ze naar de rede leven, altijd van nature overeenkomen (te weten voor zover het verstand, de wil, begeerte en andere hartstochten aangaat): dat zij het goede dat ze voor zichzelf nastreven, ook voor andere mensen begeren en des te meer naarmate zij grotere kennis van God hebben. Dat zij, voor zo veel het voor hen mogelijk is, trachten de haat, gramschap, … |