Illustratie De ban-tekst. Origineel 17de-eeuws document, gesteld in het Portugees.
1 Het judaïsme kent, net als het christendom, de ban als strafmaatregel. Wie door een ban werd getroffen, werd uit de religieuze gemeenschap gesloten, tijdelijk of levenslang. Voor gelovige mensen was dit een bijzonder ernstige zaak en een zware straf, die naast gewetensnood ook maatschappelijke gevolgen kon hebben. 2 De joodse gemeenschap koos voor Spinoza de strengste ban, gesteld in de strengste bewoordingen. De tekst van de ban bleef alleen in het Portugees bewaard. 3 Escamoth was het register waarin de gemeenschap per jaar belangrijke beslissingen noteerde. De tekst van de ban werd in de synagoge uiteraard uitgesproken in het Hebreeuws. Die originele tekst is niet bewaard gebleven. In een joods register werd onder het jaar 5416 (joodse kalender = 1656) een Portugese versie van de ban geregistreerd. 4 La Vie de M. de Benoit de Spinoza (1719). Waarschijnlijk geschreven door de Fransman Jean-Maximilien Lucas. Hij was een medicus en noemt zich een vriend van Spinoza. Uit het geschrift blijkt alvast sympathie voor de filosoof. 5 Levens-Beschrijving van Benedict de Spinoza (1705) geschreven door Johannes Colerus (Kohler) en gesteld in het Nederlands. Kohler was een Lutheraan die predikant was van de Lutherse kerk in Den Haag. Hij woonde er een tijd op de kamer waar ooit ook Spinoza had verbleven. De familie Van der Speyck, bij wie Spinoza woonde aan de Paviljoensgracht in Den Haag vanaf 1670, behoorde tot zijn kerk. Zeer waarschijnlijk is veel van wat hij in zijn biografie neerschrijft afkomstig van hen. In hoeverre dat zijn bio meer betrouwbaar maakt, is niet met zekerheid te zeggen, want er is tot op heden geen geen enkele historisch-kritische studie geschreven over de waarde van zijn tekst als bron. 6 De 17de eeuw is een ‘post-hervormings-eeuw’ en wordtnog altijd beschouwd als een tijd van religieuze turbulentie. Ook de Amsterdamse joden ontsnapten er niet aan: religieuze nieuwlichterij en onorthodoxe stromingen waren geen zeldzaamheid. Bijzonder schrijnend is het geval van Uriël da Costa (1585-1640) die tot tweemaal toe in de ban werd gedaan en publiekelijk zo werd vernederd dat hij zelfmoord pleegde. Spinoza was oud genoeg (8 jaar!) om deze ‘affaire’ bewust te hebben meebeleefd. De onorthodoxe medicus Daniël (Juan) de Prado, bevriend met Spinoza, kreeg ook tweemaal een ban over zich: in juli 1656 een banvloek die werd herroepen en enkele jaren nadien een definitieve.
Illustratie Het document met de Portugese tekst van de ban, uitgesproken op 27 juli 1656.
Illustraties Boven links: Saul Levi Morteira in vol religieus ornaat. Boven rechts: Isaac Aboab da Fonsea. Onder: de Portugese tekst van de ban; de beschuldiging (rood omrand): ‘verschrikkelijke ketterijen die hij beleed en onderwees en verwerpelijke daden die hij stelde...’
Illustratie Ondervraging van Spinoza (19de-eeuwse prent). De rabbijn op de stoel stelt Fonseca voor, achter hem, de rabbijn Morteira (met baard).
Illustratie De 17de-eeuwse synagoge aan de Houtgracht (17de eeuwse prent)
Illustratie Raadzaal van het Hof van Holland in de huidige toestand.
1 Deel een en twee, die handelen over ontologie en epistemologie, zijn niet meer dan een voorbereiding op deel drie, dat een verklaring wil bieden voor het ontstaan én de natuur van menselijke emoties. Die kennis is nodig om ze uiteindelijk te kunnen intomen. 2 Spinoza spreekt zich in zijn jeugdgeschrift, het Traktaat over de verbetering van het verstand (TIE), duidelijk uit waar het hem in zijn verder leven om te doen is: hij wil een levensleer vinden die hem duurzaam geluk bijbrengt.
1 Deel drie gaat over de oorsprong en de natuur (= de eigen aard, het wezen) van onze emoties. 2 Dit deel bevat een uitermate belangrijk voorwoord, dat als een afzonderlijk essay kan worden gelezen. 3 Deel 1 telt 39 blz., deel 2 telt 53 blz., deel 3 67 blz., deel 4 71 blz., deel 5 32 blz. Het volume van de twee passiedelen bedraagt 138 blz. tegen 124 blz. voor de drie andere delen!
Illustratie Titelbladzijde van het derde deel van de Ethica in de Opera Posthuma van 1677.
1 In het voorwoord van het derde deel van de Ethica schetst Spinoza een revolutionair denkraam voor zijn studie over emoties. Spinoza wijst de a-priori-moraal van de boekreligies af. Dit heeft minder te maken met de inhoud van de religieuze regels die worden opgelegd (de 10 geboden bijvoorbeeld) dan met hun irrationele oorsprong. 2 Er hoeft niet gelachen om de gebreken van de mens, niet om de lichamelijke, niet om de geestelijke: ze zijn immers elementen van de natuur en die is, als we eerder zagen, volgens Spinoza ‘perfect’. 3 Mensen zijn geen ‘imperia’ in de natuur die in staat zijn om hun eigen wetten te stellen. 4 Spinoza stelt de eis van een wetenschappelijk-natuurkundige studie van de emoties. 5 De rede kan de kwade kanten van de emoties afremmen, beheersen. Van uitschakelen kan geen sprake zijn!
Illustraties Boven: Mozes ontvang de 10 geboden van God. Onder: ook de mens is stuk natuur!
1 In de Nederlandse vertalingen worden de woorden affectio en affectus op uiteenlopende manieren en soms zelfs fout vertaald, een bron van verwarring bij lezers die meerdere vertalingen gebruiken. 2 Voorbeeld van verbeelding en van inadequate handelingen die ermee gepaard kunnen gaan: Don Quichote de la Mancha...
Illustraties Boven: de vijf zintuigen Onder: zien, waarnemen
1 Voorbeeld van een aandoening: via het zintuig 'oor' beroert een muziekstuk ons lichaam. Dat wekt bv. blijdschap op, samen met de idee van de externe oorzaak van die aandoening, zodat ik er mij van bewust ben. 2 Aandoeningen zijn een simultaan fluïdum van ervaringen én ideeën.
Illustratie Griekse toneelmaskers drukken een emotie uit: hier verbazing of vrees.
1 Spinoza gebruikt hier het woord ‘adequaat’ als adjectief in samenhang met oorzaak en gevolg. 2 Def. 1 en 2. Deze definities moeten worden samen gelezen. Beide omschrijven gedachtenmodi om mentale gebeurtenissen te bekijken: die zijn adequaat of inadequaat, passief of actief. Het gevolg van een relatie oorzaak/gevolg kan adequaat of inadequaat zijn. Het criterium om dat te beoordelen ligt in het ‘begrijpen’: wanneer dit helder en onderscheiden is, dan is de oorzaak adequaat. In het omgekeerde geval inadequaat. 3 Def. 2. Spinoza geeft aan het begrip handelen een nieuwe betekenis:
wij ‘handelen’ als wij alleen de oorzaak zijn van iets dat BINNEN of BUITEN ons gebeurt;
wij ‘lijden’ als IN ons iets gebeurt waarvan we slechts gedeeltelijk de oorzaak zijn.
Voorbeeld:
wij handelen als we een steen werpen die een ruit breekt en de oorzaak van die handeling volkomen IN ons is gelegen;
wij lijden als er een emotie IN ons ontstaat bv. bij het zien (buiten ons) van een gekwetst dier: de oorzaak van dat lijden bevindt zich BUITEN ons en deels ook IN ons (onze specifieke gevoeligheid en onze specifieke lichamelijke constitutie). Handelen op basis van die emotie is inadequaat handelen.
Notabene: Spinoza begint de definitie met de persoonsvorm ‘wij’, om aan te geven dat wij, menselijke modi, een rol spelen als we actief of passief zijn. 4 Def. 3. Deze definitie stelt dat affecten twee kenmerken hebben: een lichamelijk kenmerk omdat externe modi de zintuigen affecteren, en een geestelijk kenmerk omdat gelijktijdig in de geest een idee van die affecten ontstaat. De inhoud van deze definitie is een opmaat voor postulaat 1. Het vermogen tot handelen is te begrijpen als een geestelijk vermogen, een vergroting van de geestelijke kracht. 5 Post. 1 en 2. Spinoza gebruikt hier het woord postulaat i.p.v. axioma. Het zijn ‘stellingen’ die door de ervaring kunnen worden bevestigd. Al zijn postulaten betreffen het menselijk lichaam. 6 Post. 1. De macht tot handelen is een functie van de macht van de aandoening. Onze interactie met objecten heeft gevolgen (soms ernstige): onze bekwaamheid tot handelen, d.i. het stellen van adequate handelingen (dit zijn handelingen die op een adequate oorzaak berusten) wordt ofwel vergroot/verkleind ofwel blijft die erdoor ongewijzigd of neutraal. 7 Post. 2. De modificaties die ons lichaam ondergaat, bekeken in de tijd, zijn zeer talrijk en erg verschillend. Niet alles gaat verloren: van de contacten die het lichaam met de ‘buitenwereld’ heeft, blijven sporen over; dat zijn de beelden van de dingen die wij ons, in een samenspel van lichaam en geest, door middel van ideeën voorstellen. Het zijn de voorstellingen der dingen (de imagines rerum), die in E 2 st. 17 werden vermeld. Het zijn niet de dingen zoals die reëel buiten onszelf bestaan, maar louter voorstellingen ervan.
Macht (potentia) van modi moet worden begrepen in relatie tot de substantie: elk ding heeft een deeltje van de macht van de substantie. Het betreft uiteraard een ingeperkte macht: horizontaal bekeken wordt ze beperkt door de macht van andere modi, horizontaal, ontologisch, is die macht eindig. De conatus van elk ding is een aspect van die macht. 1 St. 1. Deze stelling past het begrip actief/passief toe op de geest. Het verband tussen adequaatheid/inadequaatheid is:
causaal, zoals blijkt uit het bewijs van deze stelling;
noodzakelijkheid, d.w.z. het moet gebeuren omdat er een ijzeren wetmatigheid in de natuur heerst.
2 St. 2. Deze stelling laat, tenminste wat de formulering betreft, aan duidelijkheid niets te wensen over. Ze gaat evenwel in tegen wat eenieder ervaart. Spinoza is in deze materie geleidelijk geëvolueerd tot deze positie. In de Korte Verhandeling aarzelt hij nog over deze kwestie. Deze stelling ontkent alle intentionaliteit. Het erg vreemde gevolg daarvan is, bijvoorbeeld, dat alle kunst niet door de geest maar door het lichaam werd en wordt tot stand gebracht. Spinoza vindt dit zelf ook vreemd en beantwoordt vragen hieromtrent met de bewering dat het lichaam tot meer in staat is dan we weten. 3 St. 3. Deze doet denken aan stelling 1. Hier wordt gesteld dat adequate/inadequate ideeën als effect hebben dat we ‘handelen’ of ‘passief’ zijn; stelling 1 poneert de mogelijkheid van de geest om actief of passief te zijn. 4 St. 4 en St. 5 gaan over de vraag of eindige modi kunnen worden vernietigd. Eindige modi kunnen een natuurlijk einde kennen na een bestaan van onbepaalde duur. Ze kunnen evenwel ook voor het einde van hun natuurlijke duur worden vernietigd door een sterker extern ding van tegengestelde natuur. 5 St. 5 Deze stelling definieert in feite het concept ‘tegengestelde natuur’. Dingen zijn van tegengestelde natuur als ze elkaar kunnen vernietigen. 6 St. 6. Conatus is de drang tot zelfbehoud die eenieder ervaart. Het begrip conatus komt van het Latijnse werkwoord conari d.w.z. pogen, proberen. Het begrip conatus was in de scholastiek bekend en werd door Hobbes en Descartes ook gebruikt, maar uitsluitend in verband met levende wezens. Even stoutmoedig als revolutionair past Spinoza het ook toe op modi die behoren tot de anorganische natuur, op objecten dus. Noteer: de conatus-leer is de grondslag van Spinoza’s psychologie, ethiek én van zijn leer over staat en recht. 7 St. 8. Het bestaan impliceert altijd een conatus die streeft naar voortbestaan. De duur van het streven naar voortbestaan is evenwel, net als de duur van de eindige modi, onbepaald.
1 Spinoza brengt met de invulling van het begrip conatus een filosofische omwenteling teweeg... 2 De conatus van de dingen, in de levende zowel als in de dode natuur, kan natuurkundig worden geïnterpreteerd: de conatus, niets anders dan de drang naar zelfbehoud, is een toepassing van de natuurwet van de inertie: het behoud van wat is, tot er iets op inwerkt en er een verandering optreedt.
Illustraties Boven: Conatus tegen conatus Onder links: kassei: deel van de substantie, God of de natuur. Onder rechts: de conatus van een paardenbloem.
1 St. 9. De geest beschikt als ‘ding’, verbonden met de substantie, via het attribuut geest over een conatus. Die conatus is niet afhankelijk van adequate of inadequate ideeën. WIJ, die via een idee van het lichaam een GEEST hebben, zijn ons van die conatus bewust. 2 St. 10. Er bestaat IN ONS geen idee die het bestaan van het lichaam uitsluit. Suïcide is nooit een adequate oorzaak. 3 St. 11. Gevolg van het parallellen-theorema. 4 St. 12 en 13. Het behoort tot de essentie van de conatus om alles te doen wat tot zijn versterking bijdraagt en omgekeerd. De geest, zoveel hij kan, probeert zich te verbeelden wat de kracht om te handelen van het lichaam vermeerdert of helpt,
Illustraties Boven: De wil om de top te bereiken. Onder: Begeerte naar gebak.
Illustratie Emoji’s van de effecten van de drie affect-werkingen op de conatus.
1 St. 14-17. Spinoza ontdekte een belangrijk emotie-mechanisme, namelijk associatie van gevoelens. De twee eerste hebben het over gelijktijdigheid en associatie, de twee volgende over gelijkenis en associatie. In de regel wordt een emotie opgewekt wanneer onze zintuigen worden aangedaan door iets dat present is. Door het associatie-mechanisme kunnen emoties ook ontstaan zonder effectieve presentie van de oorzaak van de emotie. 2 St. 14. Gelijktijdige associatie. Voorbeeld: filmmuziek: het horen van een bepaalde melodie kan de filmbeelden en de emotie die erbij hoort weer oproepen. Het object dat geen oorzaak is van een emotie (de muziek) wekt een emotie op verbonden met een ander object (de filmbeelden). De mechaniek van de associatie kan zowel op een samenloop van omstandigheden berusten als op gelijkenis. 3 St. 15. Gelijktijdige associatie. Voorbeeld: door een concrete situatie, in casu een vechtpartij, wordt een persoon verbonden met geweld. Het terugzien van de persoon wekt dat gevoel van vrees weer op. 4 St. 16. Gelijkenis-associatie. Voorbeeld: wij hebben sympathie voor personen die gelijken op een persoon die wij al eerder sympathiek vonden. 5 St. 17. Verwarring van emoties doet ons twijfelen of aarzelen en wordt doorgaans ervaren als een onprettig gevoel dat onzekerheid genereert. 6 St. 19-22. handelen over de wijze waarop mensen zich tegenover elkaar verhouden. Opmerkelijk is:
hoe al deze emoties steunen op verbeelding en het verbeelden (imaginatio, imaginari): die leveren, notabene, verwarde kennis op die inadequaat is,
dat de uitdrukking ‘geliefde zaak’ zowel kan slaan op levende modi (organische natuur) als op niet levende modi (anorganische natuur).
7 St. 20 Deze stelling gaat over een gehate zaak, die zowel mensen als objecten kunnen betreffen. 8 St. 21 Deze stelling gaat over emopathie. 9 St. 22 Deze stelling kan zowel op levende dingen (mensen, dieren, planten) als op niet levende dingen worden toegepast.
1 St. 28. Blijdschap is een overgang van een kleinere naar een grotere perfectie, in samenhang met een versterking van de conatus (= onze vitaliteit). 2 St. 29. Deze stelling impliceert dat we er belang aan hechten dat andere mensen positief over ons denken. Omdat in de regel niemand zichzelf haat, is zich conformeren aan de modale mens hiervoor een goede tactiek. 3 St. 30. Deze stelling omschrijft de emotie-paren trots/schaamte en zelfvoldaanheid/berouw. De eerste twee zijn een vorm van blijdschap, de laatste twee een vorm van verdriet. Noteer: Spinoza beschouwt de emotie berouw als een uitermate schadelijk affect: berouw verwekt op een dubbele manier verdriet: spijt voor wat gebeurde en daar bovenop een gevoel van wroeging. Berouw wordt beter vervangen door REDE: begrijpen wat verkeerd werd gedaan én lering trekken uit het gebeurde voor de toekomst. 4 St. 31. Affecten manifesteren zich op een sterkteschaal: ze kunnen zwak zijn, intens en zeer intens. 5 St. 32. Zeldzame goederen zijn in het economisch verkeer gegeerd en daarom, op grond van economische wetmatigheid, duur. Deze stelling is een toepassing van dit beginsel in het kader van concurrentie tussen begeerten.
Illustraties Boven: verdriet en blijdschap. Midden: conformisme. Onder: bezitsdrang t.a.v. een ‘uniek’ goed.
1 In de reeks stellingen 14-57 handelen st. 38-47 over haat en st. 41-46 over de passie liefde. 2 St. 41. Verbeelding kan aan de oorsprong liggen van een wederzijdse liefdesverhouding. 3 St. 43. Wederzijdse haat ontketent een infernaal haat-mechanisme. Alleen liefde kan de haat-relatie doorbreken. Het betreft hier evenwel geen wetmatigheid: de tegengestelde emotie wint alleen maar wanneer ze krachtiger is. 4 St. 46. Deze stelling poneert de basis van haat voor de ander, in casu voor hem die behoort tot een andere sociale laag (= sociale haat) en voor hem die behoort tot een andere natie (= natie-haat). De logica achter deze stelling is zo verbonden met de natuur van mensen, dat ze niet door anti-wetgeving kan worden teniet gedaan. 5 St. 48. Spinoza formuleert hier een eerste praktische leefregel: een gevoel van liefde of haat kan worden:
teniet gedaan door de idee van een andere oorzaak,
verminderd door het verbeelden van meerdere oorzaken.
6 St. 50. De uitdrukking per accidens kan betekenen indirect, accidenteel of door samenloop van omstandigheden.
1 St. 58 en st. 59. Deze stellingen leggen de basis voor het begrip ‘actieve passie’. 2 Van de drie basispassies is er één die nooit een actieve passie kan zijn: verdriet, want die emotie is ALTIJD een vorm van ‘lijden’ en verzwakt ALTIJD de conatus, zodat onze kracht tot handelen afneemt. 3 In zover de emoties blijdschap en begeerte door dingen BUITEN ons (in de ‘buitenwereld’) worden opgewekt, genereren ze in ons verbeelding en dus inadequate, confuse kennis. In dat opzicht zijn het ALTIJD ‘lijdingen’, passieve affecten of passies. Spinoza stelt evenwel in st. 59 dat deze emoties IN ons ook actieve affecten kunnen genereren. Dit gebeurt wanneer die emoties volkomen IN ons (in onze ‘binnenwereld’) ontstaan en dus adequaat zijn: dan zijn wij ‘actief’ en ‘handelen’ we. Voorbeelden voor de emotie begeerte:
passief affect: chocolade zien (in de wereld BUITEN ons); er een idee over vormen (denken); besluiten tot eten (handeling).
actief affect: gevoel van pijn (IN ons), samen met de idee van die pijn, gesitueerd in de arm; besluiten tot het bewegen van de arm. Dit is een conatus-handeling.
4 In deze twee stellingen vernemen we nog altijd niets over actieve affecten. Spinoza zal ze eerst aan de orde stellen in het Scholium bij stelling 59. Illustratie Model van affecten/actieve affecten.
1 Spinoza onderscheidt slechts één enkel actief affect, namelijk fortitudo. Hij beschouwt dit als een ‘koepelaffect’ en deelt het op in twee ‘onder-affecten’, namelijk animositas en generositas. 2 Er stelt zich hier een vertaalkwestie. Het is niet eenvoudig om deze drie Latijnse woorden in het Nederlands om te zetten, omdat het niet met zekerheid te achterhalen is aan welke Portugese, Spaanse, of Nederlandse woorden Spinoza dacht als hij die Latijnse termen gebruikte. 3 De interpretatie van de vertalers van de Nagelate Schriften kan ons hier enigszins op weg zetten. Wij gaan er van uit dat die vertaling kon rekenen op enige consensus in Spinoza’s vriendenkring. Op blz. 164 van de NS wordt fortitudo door ‘vroomheid’ vertaald. animositas door ‘kloekmoedigheid’ en generositas door ‘edelmoedigheid’. Kloekmoedigheid en edelmoedigheid zijn woorden die we nog kennen (of herkennen), vroomheid betekende in de 17de eeuw ‘moedigheid’. 4 De woorden animositas en generositas moeten, gezien het ‘onder-affecten’ zijn, iets in zich hebben van het koepelbegrip fortitudo, kracht. We stellen volgende vertalingen voor:
Fortitudo: we kiezen voor ‘geesteskracht’, omdat het 17de-eeuwse woord ‘vroomheid’ toen ‘moedigheid,’ ‘dapperheid’ betekende.
Animositas: we kiezen voor ‘vastberadenheid’ want het 17de-eeuwse woord ‘kloekmoedigheid’ (dapper, onversaagd) is wat in onbruik gevallen.
Generositas: we kiezen voor ‘generositeit’ in overeenstemming met het 17de-eeuwse ‘edelmoedigheid’.
Het woord moedig in de laatste twee vertalingen laat aan duidelijkheid niets te wensen over: het gaat hier over karaktereigenschappen die een vorm van moed vergen, om enerzijds kloek, dapper te zijn, anderzijds om edel te zijn. 5 Animositas of vastberadenheid is een karaktereigenschap die zich uit in daadkracht, meer bepaald, de daadkracht die men opbrengt (= moedig zijn) in de contacten met anderen: animositas of vastberadenheid heeft een bij uitstek sociale dimensie. Generositeit of edelmoedigheid is een vorm van naastenliefde, die Spinoza beschouwt als een fundament van de ware religie.i Spinoza ontleende, volgens prof. Wim Klever, beide begrippen aan zijn leermeester Frans van den Ende.
Illustratie Model van het actief affect fortitudo.
Er bestaan drie primaire of basisaffecten die mensen kunnen ‘aandoen’: begeerte (die in feite de conatus is) , blijheid (of vreugde) en droefheid (of verdriet).
Illustraties Boven: blijheid. Midden: de begeerte ‘vraatzucht’. Onder: droefheid (neerslachtigheid).
Primaire affecten zijn de grondslag van secundaire affecten.
Illustraties Boven: Eros schiet een liefdespijl af. Midden: ‘winterhaat’ van een smurf. Onder: kinderafgunst.
Illustratie Denkmodel van Spinoza’s constructivistische visie op menselijke emoties. De kleuren verwijzen naar de drie primaire affecten:
Purper = begeerte
Rood = droefheid
Blauw = blijdschap
Alle niet-ingekleurde vakken zijn secundaire affecten.