… teweeg te brengen dat Christus’ lichaam wordt opgebouwd?
Verder, dat de kennis van onze Zaligmaker, en bijgevolg deze tot dewelke hij wil dat wij allen zullen komen, de kennis van de waarheid of de zuiver verstandelijke kennis is, te weten van God en van zijn wil; en dat het geen kennis kan zijn die op autoriteit of op uiterlijke getuigenis berust. Dat blijkt vooreerst hieruit dat de Heer Christus de wil van zijn Vader, of de waarheid van de Leerstukken van de zaligmakende Lering, die door hem verkondigd is, begrepen heeft, en dat de kennis daarvan, die op uiterlijke getuigenis berust (zoals iedereen zal toegeven) in hem niet heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn wij niet, voor zover wij kennis verkrijgen van hetgeen wij moeten kennen en weten voor onze zaligheid, en wat op uiterlijk getuigenis berust, tot het unieke karakter van het geloof gekomen. Dat wil zeggen: niet hiertoe dat wij onderling en met Christus één zijn, zoals hij één is met God, noch tot de vastheid die de apostel vereist en die hij als een gevolg van de kennis van Christus beschouwt; maar alleen voor zover wij de waarheid daarvan begrijpen. Wat hier is aangetoond, blijkt overigens ook uit wat in het vijftiende vers gezegd wordt. Men zou meerdere getuigenissen kunnen aanhalen, waardoor dat wat men beloofde aan te tonen, met niet minder kracht dan in deze drie vermelde getuigenissen bevestigd wordt. Maar om bij een zaak … |