Illustratie Koenraad Oege Meinsma was onderwijzer en afkomstig uit Deventer. Hij was bibliothecaris van de beroemde, nog steeds bestaande, Librije in Zutphen (een kettingbibliotheek). Hij schreef in 1896 een historisch uitermate goed onderbouwd werk over de vriendenkring van Spinoza. Het is nog steeds een veel geraadpleegd en dus veel geciteerd boek over Spinoza..
Spinoza vestigde zich een vijftal jaar na de ban in het landelijke Rijnsburg (ca. 6 km van Leiden). Waarom hij zich precies daar vestigde, is niet met zekerheid bekend. Het huis in Rijnsburg was eigendom van een apotheker. Spinoza was onderhuurder. Aan zijn leerling Casearius onderwees hij de filosofie van Descartes en de Nieuwe Wetenschap (Nova Scientia).
Illustraties Rechtsboven: de gereconstrueerde bibliotheek van Spinoza in Rijnsburg. Bij leven van Spinoza stond die in zijn huurkamer aan de Paviljoensgracht in Den Haag. Aan de hand van een bewaarde notariële inventaris werd de bibliotheek opnieuw samengesteld. Dat werd mogelijk gemaakt door het mecenaat van baron Rosenthal. Rechtsonder: het Spinozahuis in Rijnsburg (oude toestand)
Collegianten zijn vrijzinnige protestanten. Deze strekking ontstond omstreeks 1648. Ze ontlenen hun naam aan het feit dat ze in ‘colleges’ vergaderden. Iedereen, ongeacht zijn christelijke overtuiging, was er welkom. Dat kon omdat ze geen omschreven dogma’s accepteerden en geen omlijnde theologie hadden. Voor hen kwam de beleving van het geloof op de allereerste plaats en daarom konden ze respect opbrengen voor eenieders lezing van de bijbel. In hun midden waren veel doopsgezinden en remonstranten. Ze vergaderden maandelijks en hielden een jaarvergadering in Rijnsburg. Wie het wenste kon de doop door onderdompeling ondergaan (zie prent).
Illustratie Het hoofdkwartier van de Collegianten in Rijnsburg (18de eeuwse prent).
1 Pieter Balling: van Vlaamse komaf, internationaal handelaar, vertaalde in 1664 Spinoza’s eerste publicatie Renatus des Cartes, Beginzelen der wysbegeerte I en II Deel. 2 Jarig Jelles: van Vlaamse komaf, was ‘kruidenier’ en een van Spinoza’s allerbeste vrienden. Speelde een belangrijke rol in de publicatie van de Nagelate Schriften van BdS 3 Joosten de Vries: handelaar. Hij liet na zijn dood Spinoza een jaargeld na. 4 Hendrik Glazemaker: van Vlaamse komaf, autodidact en meester-vertaler, ook van werk van zijn vriend Spinoza. 5 Lodewijk Meyer: arts, schreef het voorwoord voor Spinoza’s eerste publicatie over Descartes. 6 Jan Rieuwertz: drukker uitgever van Spinoza’s geschriften. Schoot het geld voor om de begrafenis van Spinoza te kunnen regelen.
Illustraties Boven: regenten van het Arme-Kinderenhuis in Haarlem (1663), geschilderd door Jan Salomonsz de Bray. Als de vrienden zich zouden hebben laten portretteren, dan zouden ze er misschien wel zo hebben uitgezien... Onder: titelpagina van de eerste publicatie van Spinoza Renati Des cartes, Principiorum Philosophiae etc., Amsterdam, 1663.
1 De stof die in het vierde deel van de Ethica wordt behandeld, roept nogal wat filosofische vragen op, enkele voorbeelden.:
kan Spinoza’s definitie van goed en kwaad sporen met moreel handelen?
als goed en kwaad subjectieve begrippen zijn, kan er dan een objectieve moraal bestaan?
als de intentionaliteit van handelingen en vrije wil ontkend worden, hoe kan dan iemand voor zijn daden verantwoordelijk worden gesteld?
2 Deel 3 over de passies telt 67 blz.
Illustratie Titelpagina van het vierde deel van de Ethica in de Opera Posthuma van 1677.
1 De lezer mag bij de lectuur van de delen de titel van het geschrift nooit uit het oog verliezen: de Ethica is een discursief betoog, op geometrische wijze geordend, redenerend van oorzaak naar gevolg en, zoals de titel aangeeft, om uit te komen op een ethica, een levensfilosofie. Die wordt nu in het vierde en het vijfde boek aangevat. 2 Spinoza kon filosoferen vanuit een unieke vertrekpositie: noch het judaïsme, waarop hij een zeer persoonlijke kijk had, noch het christendom waartoe hij nooit behoorde, konden zijn vrijheid van denken inperken: hij beschikte over een totale libertas philosophandi, de volle vrijheid van filosoferen, een vrijheid die hij in de samenleving voor iedereen opeiste.
Illustraties Titelpagina’s van deel vier en deel vijf van de Ethica in de editie van De Nagelate Schriften van BdS (1677)
1 De titel van het vierde deel het geeft aan dat het zal gaan over ‘slavernij’, verknechting, onderworpenheid (de servitute). Spinoza gebruikt het woord servitute slechts zevenmaal. De slavernij was in de 17de eeuw een nog algemeen geaccepteerd instituut. Het woord ‘slavernij’ klonk toen vertrouwd in de oren en had niet altijd een negatieve bijklank. Spinoza geeft, gewoontegetrouw, het woord ‘slavernij’ een totaal andere betekenis: het betreft hier de onderworpenheid van mensen aan passies. 2 Het vierde deel wordt, net als het derde, voorafgegaan door een uitvoerig voorwoord. Beide teksten zijn meesterlijke essays die, met veel vreugde en gewin, afzonderlijk kunnen worden gelezen. Spinoza geeft in dit voorwoord een aantal sleutelbegrippen een nieuwe inhoud: zie uitleg op volgende dia’s.
Illustratie De absintdrinkster. Albert Emmanuel Bertrand (1890). Prent (19de eeuw): Parijs, drankverslaving.
1 Het beste voorbeeld dat kan worden gegeven van ‘verknechting’, onderworpenheid aan de natuur is de ‘verslaving’ aan roesmiddelen als drugs, alcohol,, tabak: ook al WETEN we dat het slecht is voor ons, toch wint de natuur het van de rede. 2 De mythe van Medea: https://nl.wikipedia.org/wiki/Medea 3 Ovidius, Metam., VII, 20-21: ‘video meliora, proboque deteriora sequor'.
1 Volmaaktheid/onvolmaaktheid zijn relatieve begrippen, het zijn ‘denk-dingen’ die alleen in mensenhoofden bestaan en niet in de werkelijkheid buiten ons. De natuur IS, en als dusdanig altijd perfect, aldus Spinoza, 2 Genus generalisssimum: de meest algemene categorie: ‘zijn’ ligt immers aan de grondslag van Al wat bestaat. 3 Dingen hebben meer of minder realiteit: het behoort bv. tot de essentie van een eikel van een Amerikaanse eik om uit te groeien tot een reusachtige boom. Als er, door omstandigheden, slechts een mager boompje uit voortkomt, dan is de essentie van de eikel niet gerealiseerd. De volgroeide boom bezit meer realiteit dan de onvolgroeide, mislukt versie. Illustraties Boven: een ‘onvolmaakte’ en ‘volmaakte’ versie van de toren van Pisa Onder: onvolmaakte paprika’s
Spinoza bekijkt de wereld in zijn geschriften (meestal onaangekondigd) vanuit twee oogpunten:
vanuit het oogpunt van de eeuwigheid (sub specie aeternitatis)
vanuit het oogpunt van de dagelijkse realiteit (sub specie qualitatis et quantitatis)
Illustraties Rechtsboven: Gustav Mahler Rechtsonder: PR van de uitgeverij Gallimard voor een editie van werken van Le Marquis de Sade in haar prestigieuze reeks Bibliothèque de la Pléiade.
1 Spinoza geeft het woord deugd een nieuwe betekenis. Het begrip kadert in zijn naturalistische visie: wie zich inspant om de essentie van zijn natuur (die gedetermineerd is) te realiseren, gedraagt zich volgens de regels van (Spinoza’s) deugd. 2 In het spanningsveld dat bestaat tussen de eindige modi, spant de menselijke modus zich in, zoveel als hij kan, om zijn bestaan te handhaven en zijn essentie maximaal te realiseren: d.i. een vorm van ego-drang. Deze zorg voor zichzelf, een Spinoza-deugd, mag niet worden verward met banaal egoïsme. Spinoza onderlijnt ook dat het nuttigste wat er voor de mens bestaat, de medemens is, d.w.z. de ‘ander’ in de geordende samenleving. Vergelijk: de christelijke oproep bemin je naaste als jezelf neemt het ego-gevoel als vertrekpunt om tot liefde voor de naaste te komen.
Illustraties Romeins fresco: Aeneas, Romeinse held bij uitnemendheid, Superman, moderne incarnatie van de Grieks-Romeinse held, zoals die ons bekend is uit de mythen.
1 In deze reeks definities benadrukt Spinoza dat hij alweer definities geeft die afwijken van de gangbare. De uitdrukking ‘IK versta’ in Ethica-definities is altijd een aanwijzing dat de filosoof afwijkt van de gangbare betekenis die het gedefinieerde woord in zijn tijd had.. 2 Def. 1 en 2. In deze definities wordt een totaal andere betekenis gegeven aan de begrippen goed en kwaad. Spinoza plaatst zich nog maar eens aan gene zijde van de traditionele religieuze visie. Het goede en het nuttige vallen samen: nuttig is dat wat onze conatus versterkt en zo bijdraagt tot het realiseren van onze deugd. Kwaad is al wat die realisering in de weg staat. 3 Def. 3-6. Deze definities beschouwen dingen in het heden (als aanwezig), in het verleden (als niet aanwezig), in de toekomst (als nog niet aanwezig). 4 Def. 7. Onze conatus, die appetitus en begeerte is, realiseert zich door het stellen van daden die zich richten op een doel. Dat handelen vloeit niet voort uit het nagestreefde doel, dat in dit opzicht geen betekenis heeft, maar uit de conatus zelf. 5 Def. 8. In deze definitie wordt deugd gelijkgesteld aan macht.
Illustratie Letterlijk: met het hoofd in de handen.
1 Deel vier bevat slechts één axioma. 2 In dit axioma toont zich Spinoza de fysicus: hij formuleert een universele natuurwet die even eeuwig, onveranderlijk en noodzakelijk is als de zwaartekracht: alle modi van de substantie zijn eindig. Slecht één ding ontsnapt aan deze wet: de substantie, God of de natuur, die basis en bron van eeuwige, oneindige en noodzakelijke transformaties, die steeds weer andere eindige modi voortbrengen.
Illustratie Chi Cyani, een stervende ster (gefotografeerd door het Observatoire de Paris) op 550 lichtjaren van de aarde. Deze ster die te vergelijken is met onze zon, is sedert 1004 aan het uitdoven. Nu is deze ster een ‘rode reus’ d.w.z. de materiële restant van een ster (zon). Onze zon gaat het nog zowat 5 miljard uithouden, maar haar is eenzelfde lot beschoren.
1 De stellingen 1-18 zijn uitspraken over de macht van affecten en hoe die mensen in de greep houden. Spinoza schetst hier een zwart beeld van onze ‘condition humaine’ (uitdrukking van Michel de Montaigne). In de scholia bij stelling 18 biedt hij evenwel wat troost door een aantal tips te geven die soelaas kunnen bieden. De macht die passies op ons uitoefenen is voor Spinoza belangrijk genoeg om er een volledig deel van zijn Ethica aan te wijden. De macht van passies kennen, maakt ons bewust van de gevaren die erin schuilen én van de urgentie om ze te bekampen. 2 St. 3. De macht van onze conatus vergeleken met de kracht van de externe modi is zo goed als onbestaand. In de eerste definitie wordt de kracht van onze conatus begrensd: Spinoza heeft het hier over een ‘horizontale’ begrenzing, nl. de grens die ons wordt opgelegd door oneindig veel externe, met ons in het strijdperk tredende eindige modi. 3 St. 5. Deze stelling leert ons dat de kracht van een passie gemeten wordt aan haar groeikracht én aan haar conatus. Onze kracht valt, volgens stelling 3, in het niet tegenover de kracht van de overweldigende natuur. De kracht van een ‘lijding’ afmeten, bepalen we niet door onze eigen conatus (die voor onze handhaving zorgt) want dat is een inwendige oorzaak die niet voor onze ondergang kan zorgen, maar bepalen we door een oorzaak die extern is aan ons, d.i. de kracht van de conatus van de passie. Noteer: onze bestaanskracht (onze conatus) gaat een krachtmeting aan met de bestaanskracht (de conatus) van de passie. 4 St. 6. De dominantie van een passie kan het leven grondig verstoren of zelf bedreigen. 5 5t. 7. Bedwinging of opheffing van een affect kan alleen door een tegengesteld affect dat sterker is.
Illustratie Boven: armworstelen Onder: het resultaat van dwangmatige hording.
1 St. 8. Deze stelling poneert dat, wanneer we op bewuste wijze blijdschap ervaren, we te maken hebben met iets dat goed is en omgekeerd. 2 St. 9-13. Deze stellingen poneren de machtsverhoudingen van affecten en onze verbeeldingen i.v.m. tijd en bestaansmodaliteiten:
St 9: een affect waarvan de oorzaak actueel is, is sterker dan in het omgekeerde geval
St. 10: toekomstige dingen affecteren ons minder: ze zijn een functie van de toekomstige tijdsduur: recente herinneringen zijn sterker dan die van lang geleden.
St. 11: affecten t.a.v. wat noodzakelijk is, zijn sterker dan in het omgekeerde geval
St. 12: affecten t.a.v. iets dat nog niet bestaat maar mogelijk is, zijn sterker dan t.a.v. iets toevallig
St. 13: affecten t. a.v. iets toevalligs dat niet actueel is, is zwakker dan een affect t.a.v. iets dat voorbij is
3 St. 14. Uit deze stelling blijkt dat er een onderscheid is tussen affect en kennis, hoewel ze beide met elkaar zijn verbonden. Kennis, beschouwd als zelfstandig ding, los van de externe wereld, vermag niets tegen passies. Wordt die kennis als affect beschouwd dan kan men er wel iets mee beginnen tegen een of andere passie. Deze stelling leert ons dat ware kennis (= adequate kennis) van goed en kwaad louter kennis kan zijn, d.i. een louter weten, maar ook kan fungeren als begeerte. In het eerste geval is die loutere kennis niet efficiënt om een affect te bekampen. Wanneer die kennis tot affect wordt, d.w.z. begeerte wordt, om een goed of een kwaad doel na te streven, dan kan dat affect ingezet worden om bv. een ander affect te bestrijden. 4 St. 15-17. Drie voorbeelden van situaties die onze conatus machteloos/zwakker maken tegenover dingen (buiten onszelf), die ons doen ‘lijden’ d.i. die ons passief maken.
St. 15: er zijn te veel andere begeertes die ontstaan uit andere affecten
St. 16: de toekomst remt of smoort onze begeertes ten voordele van aangename dingen die actueel zijn
St. 17: richt de begeerte zich op iets toevalligs, dan wordt die nog makkelijker bedwongen door iets dat actueel is
5 St. 18s. In dit scholium poneert Spinoza vijf voorschriften (dictamina) van de rede die voortspruiten uit de natuur van de rede zelf, d.w.z. dat hij ZELF niet normatief optreedt:
de rede vergt van ons nooit iets tegennatuurlijks
de natuur gebiedt ons om onszelf te beminnen
de deugd bestaat in het nastreven (zo goed als het kan) van onze conatus, het geluk bestaat in het behoud van het leven
de deugd moet omwille van zichzelf worden nagestreefd
zelfvernietiging (suïcide) wortelt altijd in zwakheid van de ziel die overwonnen wordt door oorzaken die zich situeren buiten de persoon en ermee in tegenstrijd zijn
Dit wat langere, mooie en belangrijke scholium verdient een aandachtige lectuur, ook al omdat Spinoza in deze tekst van de Ethica een belangrijke maatschappijvisie poneert (later hernomen en uitgewerkt in het Politiek traktaat).
Illustratie Bijbelprent over de Boom van Goed en Kwaad (voorbeeld van eerste lid van st. 14)
1 St. 1. Wie zijn conatus volgt, beoefent de deugd (zoals Spinoza die opvat); doet hij dat niet, dan is hij zonder deugd of kracht. 2 St. 21. Geluk is een samenspel van goed handelen en goed leven. Wie dat begeert, moet simultaan begeren te bestaan (1), begeren te handelen (2), begeren te leven (3). Deze drie componenten verlenen het bestaan maximale realiteit. 3 St. 28. Er bestaat geen hoger geestelijk goed en geen hogere deugd dan KENNIS omtrent de substantie: die kennis omvat ook het bewustzijn van de verbondenheid van al wat in de natuur bestaat met de oneindige, eeuwige, noodzakelijke én ene substantie.
1 St. 29-40. Spinoza buigt zich in deze stellingen over het vreedzaam samenleven van mensen, meer bepaald in een geordende samenleving. 2 St. 32-34. Deze stellingen geven een rationele verklaring voor het feit waarom mensen zo vaak niet met elkaar overeenkomen. In stelling 31 poneert Spinoza, dat dingen (in casu mensen) die met onze natuur overeenkomen, noodzakelijk goed voor ons zijn, want er is in onze natuur immers niets dat ons kan schaden. Een belangrijke stelling, want ze legt het fundament voor samenwerking met andere mensen, in zover ze met ons overeenkomen. Dat is evenwel niet altijd het geval: mensen gaan met passies door het leven... 3 St. 37. Deze stelling bevat twee belangrijke scholia. S1 handelt over dieren in hun relatie met mensen, S2 over de staat.
S1: dieren en mensen = eindige modi met conatus, maar met andere affecten. Spinoza stelt dat mensen een natuurlijk recht hebben om dieren te doden om hun (natuurlijke) conatus te realiseren. Onze levenshouding tot dieren is voor Spinoza gefundeerd op de menselijke essentie, onze conatus, die ons van nature het recht geeft om (binnen limieten) alles te doen wat bijdraagt tot de handhaving van ons bestaan.. Dieren kunnen, Spinozistisch bekeken, geen morele rechten worden toegekend.
S2: dit scholium bevat gedachten die in Spinoza’s Politiek traktaat worden hernomen en uitgewerkt. Hij plaatst de natuurtoestand waarin mensen eertijds leefden en de nadelen die ermee zijn verbonden, tegenover de staat en de voordelen die een geordende samenleving voor de burgers meebrengt.
Illustraties Boven: taxonomisch model van Spinoza’s passie-catalogus. Midden: parlementair ‘debat’... Onder: het vijfde postulaat van Euclides, zoals geherformuleerd door John Playfair (1748-1819).
Menselijke affecten zijn natuurlijke fenomenen die een wetmatig verloop kennen. Bijna alle affecten zijn passies en wel omdat ze IN ons door de natuur worden opgewekt. Niet alle passies of ‘lijdingen’ zijn evenwel negatief: er zijn er die ALTIJD schadelijk zijn voor ons, en er zijn er die SOMS nuttig zijn voor ons. Eerstgenoemde veroorzaken verdriet en tasten onze conatus aan, laatstgenoemde kunnen ons vreugde bezorgen en onze conatus ten goede komen.
Illustratie De tegengestelde weg naar ‘goed’ en ‘kwaad’.
1 St. 61. Begeerte naar een ‘goed’ kan voortspruiten uit ‘goede’ passies. Maar excessen zijn schadelijk. Begeerte die steunt op rede, d.w.z. op adequate ideeën, kan geen excessen in zich sluiten: rede is een adequate vorm van kennen en vrij van exces. 2 St. 63. Vrees is een kwade passie die berust op onstabiel verdriet. ‘Vrees is een slechte raadgever.’ 3 St. 64. Spinoza stelde al eerder dat goed en kwaad relatieve begrippen zijn en alleen maar gelden vanuit het menselijk blikpunt. Sub specie aeternitatis, vanuit het blikpunt van de substantie hebben ze helemaal geen betekenis. Kwaad is een verdriet. Het verzwakt onze conatus en voert ons naar een kleinere graad van volmaaktheid. Kwaad is gekoppeld aan oorzaken buiten onszelf en daarom inadequaat. 4 St. 65. Deze stelling is een leefregel die we vaak in praktijk brengen. De keuze zal evenwel gebeuren na een rationele afweging van wat het ‘grootste goed‘ of het ‘kleinste kwaad’ is. En Spinoza spoort ons aan om ons niet bezig te houden met het redelijk kennen van het kwaad, d.w.z. met het onderzoeken van wat voor ons kwaad is in Spinoza’s betekenis, maar uit te kijken naar al wat ons belet om iets goeds te verwerven.
Illustraties Boven: tussen vrees en hoop Onder: kiezen op een tweesprong: in vrijheid of gedetermineerd?
1 Jacobus Cornelis Bloem, is een van onze grootste klassieke dichters, maar toont zich in deze verzen geen vrij mens in de betekenis van stelling 67. 2 St. 67. Spinoza wil dat iedereen het LEVEN celebreert, in het besef dat alles met elkaar is verbonden en deel uitmaakt van de substantie of de natuur (de ‘God’ van de boekreligies). 3 St. 68. ‘Vrij geboren’ zijn betekent voor Spinoza, als eerder gezegd, t.a.v. de natuur niet in slavernij gedompeld zijn, in casu, vrij zijn van kwade affecten. In een dergelijke ideale, en volstrekt fictieve toestand, kan er van goed en kwaad, in de betekenis die Spinoza eraan gaf, geen sprake zijn, omdat de rede en adequate ideeën de enige zijn die bestaan. Spinoza gebruikt deze fictieve situatie om zijn lezer duidelijk te maken dat het goede en het kwade voor ons dagelijkse realiteiten zijn. 4 St. 69. Deze stelling geeft aan dat het realiseren van de conatus, onze essentie, kan geschieden zowel via het overwinnen van gevaar (= moed), als via het vermijden van gevaar (d.i. geen lafheid). Dat laatste vergt evenwel bezinning en gebruik van rede.
Illustratie J. C. Bloem in zijn bibliotheek.
1 Wij herinneren ons, dat Spinoza het woord ‘vrijheid’ een specifieke betekenis gaf: wie zijn verknechting aan natuurwetmatigheden weet te verkleinen, werkt aan zijn vrijheid. 2 St. 70. Een ethisch vrije mens is een sapiens, een wijze. Die leeft en werkt in de maatschappij te midden van een meerderheid van ignari, (onwetenden, onwijze mensen). Die toestand dwingt de wijze tot voorzichtigheid in de omgang met hen: onwijze mensen houden er een andere levensethiek op na en hechten groot gewicht aan een ethische regel die opklinkt in bondige Romeinse adagia als: quid pro quo, voor iets hoort iets, en do ut des, ik geef, in de hoop dat je me een wederdienst bewijst. 3 St. 71. Zelfde redenering als voor st. 70. 4 St. 72. Dit belangrijk rechtsprincipe stamt uit het Romeins recht en is nog steeds een fundament van het intermenselijk verkeer op ALLE vlakken. Het korte mercantiele verleden van Spinoza ligt mogelijk mede aan de basis van dit principe. 5 St. 73. Deze stelling lijkt op het eerste gezicht een tegenspraak. Ze moet worden begrepen in het licht van Spinoza’s opvattingen over staat en recht. Spinoza (net als Hobbes en tal van andere filosofen in de 17de eeuw) vergelijkt de gevaarlijke en oncomfortabele situatie waarin mensen in de ‘natuurtoestand’ leefden, met de veilige en meer comfortabele situatie van burgers in een geordende samenleving.
Illustratie Omkoping...
1 Spinoza’s ideaal van de ‘Vrije Mens’ dient begrepen als een dynamisch werkprogramma dat in het leven dagelijks dient bevochten. Het ideaal is dus nooit een definitieve verworvenheid. 2 De Duitse neo-kantiaan Arthur Liebert (1878-1946) was van mening dat Spinoza’s onverdroten zoektocht naar een eigen waarheid, misschien wel de belangrijkste levensles was die hij ons gaf. De Spaans-Amerikaanse filosoof Santayana (1863-1952) lijkt in dezelfde zin te denken, wanneer hij stelde dat iedereen in een bepaalde wereldbeschouwing wordt geboren, maar dat het verschrikkelijk is in dezelfde het leven te verlaten: dat betekent immers dat geen of te weinig kritisch zelfonderzoek is geweest.
Illustraties Boven: de kluisters van verslaving verbroken (met behulp van de rede) Onder: persoonlijk, via eigen onderzoek en studie, een eigen wereldbeschouwing construeren, naar het voorbeeld van Spinoza
Illustraties Rookverslaving Drankverslaving
Illustratie Denkmodel van deel IV
Illustraties Boven: ‘modus-fietser’ tussen bedreigende ‘auto-modi’ Onder links: werken aan de ruwe steen in de loge Onder rechts: Belgisch ereteken (Belgische Leopoldsorde)
Illustratie Gravure van Johann Heinrich Lips, ca. 1795. Waarschijnlijk vervaardigd op grond van het Wolfenbüttel-portret (zie laatste dia van deel 2). De prent werd gebruikt in de editie van Spinoza’s geschriften, uitgegeven door Paulus (Jena, 1802-1803). Dat was de eerste editie van zijn geschriften na de publicatie van de Opera Posthuma (1677).