Posse non existere impotentia est, et contra posse existere potentia est (…). E,I,11,d Niet in staat zijn te bestaan, getuigt van onmacht, kunnen bestaan daarentegen van macht. Het sleutelwoord in dit citaat is potentia. In Spinoza’s teksten duikt het woord vaak op. Het is evenwel niet eenvoudig om het in de tekstcontext passend te vertalen. Vertalers gebruiken ‘macht’, vermogen, Vermögen, power, potentiality, pouvoir, potencia (Sp.)… dat is allemaaal niet onjuist, maar, tradutore, traditore, het doet niet helemaal recht aan wat Spinoza er eigenlijk mee wil aangeven. Want in zijn leer gaat achter het begrip macht een eerder complexe werkelijkheid schuil, een tastbare realiteit, die het woord op het eerste gezicht niet zomaar prijs geeft of laat bevroeden. In Cicero’s taal is potentia een woord dat diverse betekenissen heeft. Zo vind ik in DerGrosse Georges (die ik graag gebruik) naast kracht, macht, ook de betekenissen ‘werkzaamheid’ en ‘uitwerking’. Potentia of potentialiteit begrijpen we benaderend als macht, kracht, vermogen, scheppende werkzaamheid, … Vertrekkend vanuit de eerste betekenislaag van het citaat stellen we vast dat Spinoza beweert dat kunnen-bestaan, dat wil zeggen, louter kunnen-zijn, gelijk te stellen is met potentia, macht. Waarom er dus iets is, veeleer dan niets, heeft alles te maken met macht. Dingen zijn uit macht, uit kracht. De vraag die de lezer zich vervolgens kan stellen: als er in de dingen kracht schuilt, als bestaan kracht is, waar komt die kracht dan wel vandaan? Het beantwoorden van die vraag katapulteert ons meteen in de kern van Spinoza’s leer: het aanvaarden van het bestaan van één enkele substantie. Alle dingen zijn bestaanswijzen (modi) van die enige, eeuwige, oneindige, ongeschapen en niet veroorzaakte werkelijkheid die Spinoza substantie noemt. Die bestáát en is daarom ook te vereenzelvigen met oneindige potentia, oneindige macht. De oneindige realiteit van de subtantie impliceert meteen ook oneindige potentia, oneindige kracht, macht. Die mag niet beschouwd worden en als een aparte faculteit van die substantie, maar als een oneindige werkzaamheid, een oneindige uitwerking, benaderend gezegd: de substantie is tezelfdertijd bestaan én modificerend zijn en worden. Alle dingen die bestaan zijn modificaties (wijzigingen) die de substantie uit eigen macht, die tot zijn natuur (essentie) behoort, vormt. Alle dingen, zowel dingen die tot het attribuut geest behoren (ideeën) als dingen die tot het attribuut uitgebreidheid behoren, erven een infinitesimaal deeltje van die substantie-potentie. Dat doet de dingen bestaan, continueert ze in de tijd én maakt hun essentie uit. Tenminste: tot ze door andere dingen die over grotere kracht beschikken, worden aangetast, verminderd of omgevormd … let wel: niet vernietigd, want de Spinoza’s substantie (god of de natuur) blijft door alle veranderingen heen, eeuwig behouden en gelijk aan zichzelf. Comments are closed.
|
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |