… welke wijze ik een onvermijdelijke noodzakelijkheid van alle dingen en werkingen aanneem. Ik onderwerp God geenszins aan het noodlot, maar ik denk dat alle dingen door een onvermijdelijke noodzakelijkheid uit Gods natuur volgen op dezelfde wijze als zij allen denken dat uit de natuur van God volgt dat God zichzelf verstaat. Waarlijk, niemand ontkent dat dit noodzakelijk uit de goddelijke natuur volgt: en daarbij denkt niemand dat God door enig noodlot gedwongen wordt, maar dat hij geheel vrij, hoewel noodzakelijk, zichzelf begrijpt. Bovendien neemt deze onvermijdelijke noodzakelijkheid der dingen noch de goddelijke, noch de menselijke wetten weg. Want zelfs de ethische dogma’s, of ze nu de vorm van een wet hebben of hun recht van God ontvangen hebben, zijn echter goddelijk en heilzaam: en of wij het goed, dat uit de deugd en de goddelijke liefde volgt, van God als rechter ontvangen of dat het uit de noodzakelijkheid van de goddelijke natuur voortvloeit, het zal daarom niet meer of minder te begeren zijn. Integendeel, het kwaad dat uit bedorven werkingen en hartstochten volgt, zal daarom, omdat het noodzakelijk uit de goddelijke natuur volgt, niet minder te vrezen zijn. Uiteindelijk, of we de dingen die we doen, noodzakelijk of toevallig doen, toch worden wij door hoop en vrees geleid.
Deze onvermijdelijke noodzakelijkheid der dingen heeft tot gevolg dat zij door oorzaken tot bestaan en tot handelen bepaald zijn. Maar ook die oorzaken zijn weer door andere tot bestaan en handelen bepaald en deze weer door andere, en deze dus door God … |