… uit God voortvloeit, dan schijnt daaruit te volgen dat God ook als de oorzaak van de zonde en van het kwaad beschouwd moet worden. Hierop en op wat daaruit volgt, antwoordt onze schrijver in de twee-, vier- en zesendertigste brieven: behalve dat, wat deze zaak betreft, tussen de bewering dat alles noodzakelijk uit God voortvloeit, en de bewering dat alles door een eeuwig besluit van God bepaald en voorbeschikt is (wat niet alleen veel christenen geloven, maar wat ook door hen als een noodzakelijke waarheid beweerd en verdedigd wordt), in het geheel geen verschil kan zijn.
Behalve de hiervoor vermelde bezwaren, is er ook nog beweerd: dat de schrijver een heel andere regel en wijze van leven volgt en, voor wat het opperste goed van de mensen betreft, iets gans anders stelt dan wat door Christus, onze Zaligmaker en zijn apostelen in de heilige Schrift geleerd en onderwezen wordt. Om dit bezwaar weg te nemen, zal het nodig zijn dat men de mening van onze schrijver aangaande deze zaak toont, en vervolgens bewijst dat die niet verschilt van hetgeen de heer Christus en zijn apostelen ons daarover leren. Onze schrijver heeft het hierover (zoals we eerder al zeiden) in het vierde deel van zijn Ethica. Daar tracht hij in de zes- en zevenentwintigste stellingen aan te tonen dat de ziel, voor zover ze door de rede geleid wordt, alleen dat als nuttig … |