Uit het Duits vertaald door Willy Schuermans. Dit Nawoord van Arthur Lieberts Spinoza-Brevier werd in Berlijn gepubliceerd in 1912 (1) aan de vooravond van de Grote Oorlog die in 1914 een einde stelde aan de ‘lange 19de eeuw’. Arthur Liebert is een neokantiaan met een warm hart voor Spinoza. Zijn Nawoord is nog steeds het lezen waard hoewel Lieberts Duitse tekst hier en daar zinnen bevat die je driemaal moet lezen om je weg te vinden…, kortom 'een ware volgeling van Kant maar geen poëet' (naar Pushkin). Ik vind het niettemin de moeite om dit vergeten Spinoza-nawoord opnieuw onder de aandacht te brengen van mijn lezers . In de wereld van grote filosofische wereldbeschouwingen vertegenwoordigt de filosofie van Spinoza metafysische heimwee en een soort metafysische zucht naar kennis. Hoe zeer men ook Spinoza bewonderen kan als systeemfilosoof, hoe hoog men ook zijn prestaties op afzonderlijke gebieden, op het vlak van psychologie, psychofysica, antropologie, staatsleer, bijbelkritiek enz. waarderen kan: diepzinniger, beslissender, invloedrijker en meer karakteristiek dan dit alles zijn de grote concepten en gezichtspunten die zijn geest hanteert om te proberen de problemen van de wereld en het leven meester te worden. Zijn stellingname tegenover die vragen en zijn behandeling ervan hebben een klassieke waarde verworven. Op die wijze eert de geschiedenis in Spinoza een van zijn grote leraren en opvoeders. Het verstand volgen Die betekenis wortelt in de volkomen unieke factuur van zijn filosofie. Deze is immers samengesteld uit wetenschap en rationele kritiek enerzijds, uit religieuze belevenissen, zedelijke eisen en waardebepalingen anderzijds. Zij wil alle kennis in natuur en geschiedenis en alle waarden van het bestaan onderwerpen aan een fundamenteel onderzoek en al wat met het verstand in tegenstrijd is en daardoor de weg naar de toekomst blokkeert, ontmaskeren en vernietigen. Zo initieert Spinoza in samenhang met Descartes, Francis Bacon en Hobbes die buitengewone beweging van de Verlichting, die Kant kenschetste als volgt: ‘Verlichting is het uittreden van de Mens uit zijn onmondigheid waarvoor hij zelf schuld draagt (2).’ Uit de onvooringenomen teruggang naar de natuurlijke ordening van de dingen zal vorm gegeven worden aan een natuurlijk systeem van het leven en zal de plaats onderzocht worden die het individu met zijn wensen en prestaties noodzakelijk in deze orde inneemt. Het onderzoek en opbouwen van dit systeem is geenszins zaak van empirische ervaring en waarneming. Ook het rekening houden met overlevering, gewoonten en conventie is hiervoor een hinderpaal. We komen alleen nader tot ons doel als we het verstand volgen, onze kennis daarop steunen en vanaf dit fundament verder werken om het leven opnieuw vorm te geven. Deze kennis van natuur en mens geldt voor Spinoza als de enige rechtmatige voorwaarde om de plaats van het leven te midden van de werkelijkheid, om zijn opgave en doel te bepalen, en om de middelen te ontdekken om dit doel te bereiken. Ware kennis maakt de blik vrij voor de kennis omtrent ware goederen en grondvest de moed om die te bereiken. Daaruit volgt dat Spinoza’s filosofie in haar geheel zich ten slotte toch op theologische gedachten oriënteert, hoewel ze zich zo krachtdadig voordoet als zuiver onderzoek en in de mathematische wijze van onderzoeken haar methodisch voorbeeld ziet: ze is geen wereldvreemde speculatie hoezeer ze er ook de schijn van heeft. Ze wil het leven aan deze zijde dienen en het bevrijden van de versplintering van individuele, elkaar tegensprekende belangenkringen; het terugvoeren naar eenheid en eendrachtig handelen, weg uit de wereld van duistere instincten en wisselende begeerten; het terugvoeren naar een gesloten en zinvol verstandige zelfbestemming, met andere woorden: naar de autonomie van het zedelijk-religieuze verstand boven de passies. De grenzen van zijn filosofie Wat ook de filosoof in rustige ontleding en onopzettelijke meditatie ontwikkelt, dat mondt vaak uit in een diep ernstige leer, ja zelf in een preek en zal het ideaal van een eenstemmige, meer doelgerichte positief-praktische levenskunst ingang en werkelijkheid verlenen. Toch onderkennen we vandaag waar de grenzen liggen van zijn filosofie. Het valt ons op hoe abstract en rationalistisch haar oordelen zijn over historische scheppingen en organisaties. Ze streeft er niet zozeer naar die in hun historische bepaaldheid en veelvuldigheid te erkennen, maar ze veeleer vanuit een rationeel standpunt a priori en uniform te construeren en te beoordelen. We voelen de eenzijdigheid van een wijze van beschouwen die alleen het algemene, het geheel, de wereldsubstantie recht doet, maar de betekenis van de individualiteit, de monade die op eigen initiatief werkt, bewust buiten beschouwing laat. Ze miskent de onmisbaarheid ervan voor alle historisch leven, ze heeft oog noch waardering voor de volheid van en de waarde voor individuele scheppingen, maar laat fundamenteel al het individuele in het geheel, in het Al, opgaan en verdwijnen. Dat aan de gedachte van de autonome ontwikkeling, aan de entelechie, geen stelling, geen behandeling, geen fundering gewijd is, ja zelfs met de vooropstellingen van het systeem in tegenspraak is, is een niet onbelangrijke zwakheid ervan. Globaal genomen bewegen zich de verdiensten van Spinoza op filosofisch-wetenschappelijk vlak in een filosofische richting die zowel inzake haar mathematisch-mechanistische wijze van denken als in haar metafysische vormgeving, achteraf veel afwijzing kende of op zijn minst verregaande verbeteringen en aanvullingen onderging. Ten slotte nog dit: Spinoza’s polemiek tegen bepaalde kerkelijk-confessionele standpunten, bepaald door eigentijdse interesse, of tegen bepaalde politieke theorieën heeft goeddeels voor ons haar actualiteit verloren, ongeacht haar onweerstaanbare, messcherpe logica. Het is hier niet de plek om dieper in te gaan op al deze dingen waarvoor Spinoza opkwam vaak als baanbeker en voorvechter van de moderne opvatting geworden is. Wij bezitten en genieten nu in rustige vanzelfsprekendheid veel van wat die knappe en onverschrokken geest als noodzakelijk aanwees en dat vaak zonder te weten aan wie we dat te danken hebben. Hoeveel sporen van Spinoza’s werk zijn er niet zichtbaar in de opbouw en ontwikkeling van onze historische beschaving. Als zijn filosofie toch onverminderd zijn faam behoudt dan ligt de oorzaak daarvan zonder twijfel allereerst in de natuurlijkheid en de kracht van zijn praktische moraalfilosofie en in de eenvoud en de grootsheid van het wereldbeeld die ze al fresco in geweldige penseelstreken schildert. Verborgen levensregels Brede kringen van gevormden, ik verwijs o.a. naar de vrijmetselarij, onderkennen ook vandaag nog in fundamentele bepalingen en kenmerken van het Spinozisme, de onbeperkt geldige uitdrukking van een op wetenschappelijke kennis en geestelijke vrijheid gegrondveste idealistisch-monistische wereldbeschouwing. Deze wereldbeschouwing wil afstand nemen van alle transcendente leerstelsels die betrekking hebben op de andere kant der dingen. Ze poneert de immanentie van God, ze poneert de eenheid van de wereld, ze erkent alleen wat positief bepaald kan worden en wat zich uit de noodzakelijke ordening en eenheid der dingen laat afleiden. Alleen dat geldt haar als realiteit en alleen die realiteit is het goede, het volmaakte, het goddelijke. Wat in deze pantheïstische wereldbeschouwing aan levensregels verborgen ligt en eruit voortkomt, dat geldt voor velen, voor zeer velen als onvoorwaardelijk bindend voorschrift en als betrouwbare richtlijn in de strijd tegen alle nood en druk van het leven. Welke is de psychologische voorwaarde en basis van die verbazingwekkend diepe en brede invloed, die de filosofie van Spinoza als systeem van wereldbeschouwing en levenswandel op de ontwikkeling van de zedelijk-religieuze vorming kon uitoefenen? We stellen daarmee over die filosofie, lijkt mij, een van de meest doorslaggevende vragen. Want er moet in haar toch een dergelijke stand van zaken duidelijk worden, ze moet zich toch op een dergelijke psychologische wezensaard baseren om die genoemde invloed, of men die nu goedkeurt of betreurt, te begrijpen vanuit een of andere diepere grondslag. Die grondslag zou ik niet in de eerste plaats willen zien, als reeds gezegd, in haar wetenschappelijke verdiensten. De opvoedkundige waarde en de vaak reformatorische werking van die filosofie schijnen mij eerder te wortelen in een andere omstandigheid. Ik zie die grondslag in haar bijzondere psychologische structuur, in de natuurlijkheid en diepte, in de directheid en in de rijkdom van de belevenis die aan de basis ligt van al die filosofische uiteenzettingen, die een directe houvast geven en zekerheid, die stoelt op de kracht van kunstzinnige intuïtie. Gemeenschappelijk levensgevoel In Spinoza’s filosofie cirkelen energieën, die, hoezeer ze ook vragen om logische verheldering en verklaring, zich daarin geenszins uitputten of haar wezenskenmerken tonen. Alle conceptuele rede richt zich tot het verstand en verlangt goedkeuring en erkenning. Dieper, directer, persoonlijk dwingender is instemming die gefundeerd is op een gemeenschappelijk levensgevoel en een identieke innerlijke cultuur. Omdat Spinoza’s filosofie teruggaat op een dergelijke omvattende belevenis, gemeen aan alle tijden en geslachten, op een belevenis die als het ware voor alle mensen van betekenis is, omdat in haar een universele geestelijke habitus zich laat gelden, die alle vereenzaming en afzondering van het individu overstijgt, omdat de wijze waarop Spinoza in zichzelf de werkelijkheid beleeft, door ontelbaren op directe wijze ervaren wordt als een exemplarische uitbeelding, als een type-belevenis, precies daarom kreeg zijn filosofie een zo sterke historische betekenis en is ze een factor in de ontwikkeling kunnen worden. De meest algemene verbanden die het wezen van de mens uitmaken, de meest algemene opvattingen en voorstellingen over God en de wereld komen in haar tot uiting. Zijn filosofie is de uitdrukking van een grote belijdenis en elk van haar delen is er een uitvloeisel van. Of men nu nagaat hoe Spinoza het probleem van het zijn aanpakt en erover besluit, of men zich richt op zijn leer van de substantiële eenheid van de natuur, die al het individuele in zich sluit en die uitsluitend het karakter van zelfstandigheid en wereldoorzakelijkheid omvat, of men bestudeert wat hij leert over de opgave en de plek van de mens in het geheel van de werkelijkheid, of men nu zijn inzichten volgt over de dingen van het leven: overal, ja overal ontmoet men de neerslag van een denken, opgewonden en bewogen tot in het diepste. De menselijke dwaasheden Het hele systeem wortelt wezenlijk in diepe vroomheid, in een zedelijk-religieuze geloof. De impulsen die hieruit voortkomen kunnen tot in hun bijzonderheden worden nagegaan. Als dus in het begin gesteld werd dat Spinoza alle verbetering en voortgang afhankelijk maakt van verstandelijke kennis, dan blijkt, hoe meer men in zijn gedachten doordringt, dat die kennis vervuld is van religieus leven, van diep enthousiasme en geloof, die tot uitdrukking komen en gedragen worden door de gedachte over de Liefde tot God. Het is dat geloof dat op een meer oorspronkelijke wijze dan de mathematisch- deductieve bewijsvoering dat doet en kan, de eenheid en de samenhang van de gedachten fundeert en bewaart. Niet zelden lijken inwendige krachten en uitbarstingen van filosofische affecten die starre, ijskoude vorm te doorbreken: meer ingehouden stijl, belerende beschouwing en onderzoek veranderen dan in de diepzinnige toon en het levendig gebaar van de prediker. Weliswaar rekent Spinoza, die als eerste de menselijke dwaasheden en affecten op basis van een natuurwetenschappelijke analyse in hun optreden en hun onderlinge samenhang duidt, het zich tot een verdienste om ze dus als iets onvermijdelijks te hebben behandeld, in plaats van - zoals het gewoonlijk gebeurt - erom te lachen of erover te treuren, ze te bespotten of te minachten. Maar zelfs hem komen woorden van gepassioneerde verontwaardiging en toornige opwinding over de lippen. Waar bestaat er dan wel een grote leermeester van de mensheid, waar een baanbreker voor nieuwe mogelijkheden en nieuwe stadia van de zedelijke cultuur, die ook niet af en toe de gesel van de ironie hanteert of afziet van verwijt en donderpreek? De renaissance die de filosofie van Spinoza in de 18de eeuw beleefde en die begint met dat gedenkwaardige gesprek dat Friedrich Heinrich Jacobi en Lessing in 1780 voerden, berust wel degelijk op die net ontwikkelde psychologische momenten. Die renaissance werd niet in de eerste plaats bepaald door de kracht en de gemeenschappelijke grond van wetenschappelijke kennis, niet door navolging van theorieën en leerstellingen. Wat Goethe, Lessing uitgezonderd, en dan verder Schelling en Schleiermacher tot Spinoza bracht (Jacobi was wel een bewonderaar maar allesbehalve zijn aanhanger), is gebaseerd op de aantrekkingskracht en de indruk die het levensgevoel, opduikend uit die gesloten leer, uitoefende op die hem zo nauw verwante naturen. Spirituele samenhang Ten slotte: al die metafysische stellingen over de eenheid van de wereld, of ze nu uitgesproken materialistisch, of uitgesproken spiritualistisch zijn, of finaal een opstap naar het pantheïsme, wortelen niet in objectief-geldige en wetenschappelijke beschouwingen, maar wel op geloofsovertuigingen die steunen op het wils-en gevoelsleven. Om die in zich op te nemen en verder te zetten, is er altijd een gemeenschappelijk levensgevoel nodig. Deze gemeenschap, deze spirituele samenhang vormt de basis van waaruit Goethe de Ethica van Spinoza zo in zich kon opnemen dat hij schrijft, ‘het leek alsof hier een groot en vrij uitzicht over de zinnelijke en zedelijke wereld opdook’. Voor hem diende Spinoza niet eerst het pantheïsme uitvoerig uit te leggen en te staven. Hij vatte met intuïtieve zekerheid wat met zijn wezen verwant was. Dit verband met de filosoof doorziet Goethe (3) in alle helderheid. Hij noemt het een diepe, hem aangeboren wijze van beschouwen die hem onverbrekelijk leerde God in de natuur en de natuur in God te zien. Men kan dus wel stellen dat het de pantheïstisch gestemde religiositeit is waardoor Spinoza de harten van zo velen van de besten veroverde en in dewelke vele van de besten de diepste grond van zijn denken erkenden. ‘Offer samen met mij eerbiedig’, roept de zo diep religieuze Schleiermachte uit in zijn Rede over de religie (1799), ‘een lok van de haartooi van de heilige, uitgebannen Spinoza. Doordrongen was hij van de hoge wereldgeest, het oneindige was zijn begin en zijn einde, het universum zijn enige en eeuwige liefde. In heilige onschuld en diepe nederigheid spiegelde hij zich in de eeuwige wereld en zag zichzelf ook weerspiegeld in haar beminnelijke spiegel. Vervuld was hij van religie en overvol van heilige geest. Daarom ook staat hij alleen en is hij ongeëvenaard, Meester in zijn Kunst, maar verheven boven het profane gild, zonder discipelen en zonder burgerrecht.’ Arthur Liebert (vertaling: Willy Schuermans) ____ (1) A. Liebert, Spinoza-brevier, Berlin, 1912, blz. 173. (2) ‘Aufklärung ist der Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmündigkeit.’ (3) Lees ook de blog 'Goethe... auf Lebenszeit' over de verhouding tussen Goethe en Spinoza in de rubriek Spinozana. Si jam via, quam ad haec ducere ostendi, perardua videatur, invenire tamen potest. Et sane ardua debet esse, quod adeo raro reperitur. Qui enim posset fieri, si salus in promptu esset, et sine magno labore reperiri posset, ut ab omnibus fere negligeretur ? 'Ook al schijnt de weg daarheen die ik getoond heb uiterst moeilijk, gevonden kan hij worden. En behoorlijk moeilijk moet het zijn wat toch zo zelden wordt gevonden. Hoe kan het anders verklaard worden, als het heil binnen handbereik zou liggen en zonder moeite zou kunnen worden ingehaald, dat het bijna door iedereen wordt verwaarloosd?' Sed omnia praeclara tam difficilia quam rara sunt Maar al wat de moeite loont is even moeilijk als zeldzaam 1 Spinoza Latinist Spinoza was een uitstekend kenner van de Latijnse literatuur en een bewonderaar van de Stoïcijn Cicero: dat is hier te merken. Spinoza citeert vaak antieke auteurs (meestal zonder hun namen te noemen) maar meestal met een nuance of een toevoeging. Dit is ook hier het geval. Hij citeert hier Cicero die in zijn De officiis schreef: Omnia praeclara rara Wat de moeite loont is zeldzaam Daarmee geeft de grote Romeinse retor aan dat al wat in het leven de moeite waard is ook zeldzaam is. Een stoïcijnse levenswijsheid die ons aanspoort niet al te makkelijk en al te lichtvaardig vrede te nemen met wat voor het grijpen ligt: het meest interessante en het meest waardevolle ligt vaak niet binnen handbereik.... Spinoza bewerkt het citaat van Cicero door het toevoegen van 3 woorden waarvan het belangrijkste 'difficilia' is: tam difficilia quam rara even moeilijk als zeldzaam We maken hier kennis met een typische werkwijze van Spinoza. Zijn werk staat bol van Latijnse citaten en is in belangrijke mate samengesteld uit ideeën en concepten van voorgangers. Spinoza's originaliteit bestaat vooral in de wijze waarop hij die in zijn filosofisch systeem integreert. 2 Toevoeging van het woord difficilia Hoe de toevoeging van het bijvoeglijk naamwoord difficilia interpreteren? De weg naar het geluk is niet gewoon moeilijk, maar uiterst moeilijk (perardua...). Aan welke moeilijkheden dacht Spinoza zo al? Misschien ook wel aan de volgende: 2.1 de moeilijkheidsgraad van zijn eigen filosofie: a) Spinoza kon op verschillende punten zijn filosofie niet op een bevredigende wijze (d.w.z .claire et distincte) formuleren... Enkele voorbeelden:
2.2 de moeilijkheidsgraad van de presentatie: Zijn doelpubliek was op de eerste plaats zijn geleerde tijdgenoten die in het Latijn dachten en schreven. Zijn geometrische betoogtrant die de tijdsgeest volgde was geen (groot) probleem voor geleerde tijdgenoten, maar voor hedendaagse lezers blijkt het al te vaak een drempel van formaat. 2.3 de moeilijkheidsgraad van de praktische toepassing: Het toepassen van zijn ethiek zoals beschreven in deel 4 en 5 is lang geen makkelijke zaak. Spinoza schrijft ons een medicijn tegen passies voor waarvan vermoedelijk weinigen kunnen zeggen dat het leidt tot de gelukzaligheid die hij belooft. Het is trouwens niet eens zeker dat Spinoza er zelf in slaagde zijn voorgespiegelde weg tot aan het eind te bewandelen (cfr. Delbos)... Ne pas trop réfléchir sur la valeur de l' histoire. On court le risque de s' en dégouter. Jean Paul Sarte, La Nausée Ik neus graag en geregeld in Bento’s geschriften. Vaak doe ik dat in de editie van Bruder. Die publiceerde van 1843-1846 in Leipzig alle werken van Spinoza. Het is mijn favoriete editie en wel hierom: het zijn drie kleine handzame deeltjes, ik bezit keurig bewaarde exemplaren en, last but not least, ze zijn ooit eigendom geweest van de nu bejaarde Duitse Spinoza-specialist Manfred Walther (Universiteit van Hannover). In deel III kom ik deze keer uit bij volgende tekst in het zesde hoofdstuk van de TTP (1):
Ik licht de tekst even toe om er dan consequenties uit te trekken. ‘Maar het gebeurt wel eens...’: het gaat over schrijvers van kronieken (voor de mediaevist een belangrijk type bron) en historici. Lui die volgens Spinoza wel eens een loopje nemen met de feiten waarover ze geacht worden ‘objectief’ verslag uit te brengen. Die sauzen ze namelijk met ...eigen meningen! '...en dat eenzelfde voorval...’: ze spelen het soms zo grof dat dezelfde gebeurtenissen twee (of meer..) verschillende verhalen opleveren. ‘...en ten slotte, dat het vaak...’: het is meestal niet zo moeilijk dat bedrog op het spoor te komen, zegt Spinoza: ogen open dus! Meestal niet, want er zijn nogal wat chroniqeurs en historici die geslepen zijn van geest en pen... Even verder schrijft Spinoza dat hij uit ervaring zoveel voorbeelden kent dat het niet de moeite loont er een te geven... Een aardig tekstje, niet? En na meer dan driehonderd jaar nog altijd actueel! Een goed gericht schot voor de boeg van historici en ook voor die van journalisten. Eerstgenoemden lijden aan hubris omdat ze pretenderen objectief te zijn, de anderen kleuren dagelijks in de media het nieuws, een subtiele vorm van fake news. Spinoza formuleert zeer terechte kritiek op het métier van de historicus: uit eigen ervaring stelde hij vast dat velen van hen partijdig zijn en dat niet altijd onder stoelen of banken steken. Schrijvers van geschiedenissen (historici blijven allereerst ‘schrijvers’) worstelen al millennia met een probleem dat tot het wezen van het vak behoort: is het überhaupt wel mogelijk om op objectieve wijze het verleden te beschrijven? De grote Romeinse historicus Tacitus (54-120 n.C.) sprak er al over: hij schreef geschiedenis, beweerde hij, sine ira et studio: onvooringenomen en met de nodige vlijt. Die vlijt was er zeker, maar Tacitus was in die lang vervlogen Romeinse tijd ook al ziek in het bedje van de objectiviteit: hij kon zijn sympathieën en antipathieën voor sommige Romeinse keizers niet verstoppen... De 19de eeuw was er een van exact-wetenschappelijke en technische vooruitgang. Die liet ook het wereldje van de academische geschiedschrijvers niet onberoerd: er kwam een grondige reflectie op gang over het wezen en de aard van het historisch bedrijf met de bedoeling het een aura van exactheid en wetenschappelijkheid te geven. Het bent der historici wilde dat Clio haar mannetje kon staan naast de scheikunde, de natuurkunde, de biologie etc. Daartoe werden wat methodologische regels opgesteld. Hoog op de lijst stond en staat de eis van ‘historische objectiviteit’. De Duitse historicus Leopold von Ranke (1795-1886) die toen erg hard aan de kar trok om het vak een exact-wetenschappelijk aanzien te geven, suggereerde dat de historicus moest schrijven wie es gewesen, zoals het echt gebeurd was... Sedert het einde van de 19de eeuw leven historici (vooral die van de universiteiten) nog steeds in de zoete waan dat ze ‘wetenschappers’ zijn, die met hun afgesproken regeltjes het verleden trouw reconstrueren en het objectief ‘verbeelden’.... : een bijzondere vorm van wat de Oude Grieken hubris noemden, een vergrijp dat door hun goden (caute, ze zijn nog onder ons!) zwaar werd bestraft. Neen, er is geen ontkomen aan: geschiedschrijvers kunnen onmogelijk ontsnappen aan de eigen subjectiviteit, vooroordelen en partijdigheid.... Vooreerst: welke historicus ontkomt aan Hippolithe Taines (1828-1893): milieu, race, moment? Een opvatting die helemaal in de lijn ligt van Spinoza’s determinisme. Vervolgens: geen historicus ontsnapt aan de willekeur van historische feiten: wat er over een of ander thema nog aan feiten rest is op zich reeds het resultaat van een ‘natuurlijke selectie’. Is de feitenmassa overvloedig dan dringt zich ook nog een tweede selectie op, namelijk die van de historicus zelf en die gebeurt dan op basis van criteria en dus altijd subjectief. Valsspelers selecteren ze in functie van hun these of hun overtuiging. Is de feitenmassa beperkt dan doen geschiedschrijvers vaak en graag een beroep op een vorm van gecontroleerde fantasie die ze in hun vakjargon ‘conjectuur’ noemen.... Historische objectiviteit die historici tegen beter weten in najagen is een niet te bereiken ideaal, een mythe die ze al te vaak bewust (en dus malafide) in stand houden om hun vak, en uiteraard zichzelf, een onverdiend aura aan wetenschappelijke-exactheid’ aan te meten. Spinoza’s tekst over partijdigheid van historici kan, als gezegd, bij uitbreiding ook op journalisten toegepast worden. Zweren ook zij niet bij een objectieve en onvooringenomen verslaggeving? Zwaaien zij niet met een beroepscode die de objectieve verslaggeving als opperste wet stelt? De meesten werken in de waan dat ze de modale nieuwsconsument objectief verslag uitbrengen. Maar dat is niet meer dan een mythe! Al wat hoger gesteld werd voor historici geldt mutatis mutandis ook voor journalisten. En daar komt dan nog wat bovenop. Journalisten zijn massamediamensen die, anders dan historici, meestal niet deskundig zijn in de materie die ze verslaan en daarom overvloedig een beroep doen op ‘experten die het weten’ maar die vaak alleen maar hun persoonlijke visie en oordelen in het debat gooien... En last but not least: journalisten verdienen hun brood in een door Het Kapitaal beheerste mediasector die het nogal eens moeilijk heeft met ‘objectiviteit’ die hun wereldbeschouwelijke of commerciële belangen schaadt. Historici zijn door de bank genomen kamergeleerden die geschriften voortbrengen die zelden de massa bereiken en die vrijwel nooit de publieke opinie beïnvloeden. Het maatschappelijk nut van hun werk is gering en hun invloed op de samenleving zo goed als onbestaand. Voor journalisten is dit wel even anders: hun bedrijf en geschrijf is niet zo vrijblijvend als dat van de modale geschiedkundige. Via hun massamedia (sociale incluis) dissemineren zij op grote schaal bewust of onbewust hun gekleurde opvattingen en dragen zo bij tot de aantasting van het vrije denken, de libertas philosophandi, die Spinoza zo hoog in het vaandel droeg. Dat is geen brutaal fake news maar het leunt er wel dicht tegen aan... A bon entendeur salut! _____ (1) Carolus Hermannus Bruder, Benedictus de Spinoza Opera quae supersunt omnia, Leizig, 1846, deel III, blz. 98, 54. amicae meae semper mihi fidelis I.D.B. Pieter Nicolaas van Eyck (1887-1954) is voor velen geen onbekende: hij leeft voort met één gedicht en dat is meer dan vele dichters en dichtertjes ooit bereikten of zullen bereiken. Wie kent niet zijn wonderlijk mooie, epische gedicht De tuinman en de dood? Ik moest het op school uit het hoofd leren en de leraar die ons daartoe verplichtte ben ik er nog altijd dankbaar voor. Van Eycks vers staat al meer dan een halve eeuw als gebeiteld op mijn harde schijf. Ik reciteer het geregeld en gebruik het ook als mantra wanneer de slaap zich weer eens moeilijk laat vatten. Wie nog niet het geluk had dit gedicht op zijn levenspad te ontmoeten, ziehier: De tuinman en de dood Ook al is de stof ontleend aan een oosters thema en ook al lijkt het meer dan waarschijnlijk dat Pieter Nicolaas leentjebuur speelde bij Jean Cocteau (1889-1963), Frans dichter en surealistisch fratsenmaker: het blijft naar inhoud, vorm en zegging een haast volmaakt gedicht. Ruggengraat Wie het gedicht van P.N. Van Eyck aandachtig leest, zal merken dat onderliggend, aspecten van Spinoza’s filosofie de ruggengraat vormen van zijn gedicht: verbeelding, het principe van de voldoende reden (alles heeft een oorzaak), determinisme. Ergens in Perzië snoeit een tuinman rozen, in dienst van een Perzisch edelman. De tuinier lijkt somber gestemd: had hij slecht geslapen, voelde hij zich niet lekker, maakte hij zich kopzorgen, dacht hij bij het snoeien van efemere rozen aan vergankelijkheid en dood…? Wat precies de oorzaak van zijn sombere stemming was, kunnen we niet met zekerheid zeggen, maar dát er een oorzaak was, dat staat buiten kijf. Zeker is dat zijn geestesgesteldheid en fysieke toestand die fatale morgen er oorzaak van zijn dat zijn verbeelding met zijn rede aan de haal gaat: plotsklaps voelt hij achter zich een paar priemende ogen, hij kijkt om en ziet dat Magere Hein hem aanstaart en dreigend de hand heft… Zijn verbeelding is er de oorzaak van dat hij in paniek wegvlucht en naar de woning van zijn Heer rent. Hij smeekt om een paard en om toestemming om ermee naar Ispahaan te vluchten. Zijn Meester is een barmhartig en goedhartig moslim: de bange bede van de tuinman is er de oorzaak van dat hij instemt met beide vragen. De tuinman vlucht naar Ispahaan, een dagreis te paard, ver genoeg om des doods koude hand te ontvlieden… Althans, dat denkt hij, maar in die mooie Perzische stad haalt de dood hem in. De aanwezigheid van de tuinman in Ispahaan is mede-oorzaak van zijn dood: wat de naaste oorzaak was, vertelt het gedicht ons niet: viel hij van zijn paard, bezweek hij aan een hersenbloeding die hij in de tuin van zijn Meester al voelde naderen, werd hij door straatrovers omwille van zijn paard vermoord,… ? In Ispahaan sluit zich de cirkel van zijn leven: zijn sombere stemming in de tuin van zijn Meester is de meer afgelegen oorzaak van zijn dood in die stad. Rijmelarij Van Eyck was een jurist. Dat waren vroeger vrijwel altijd ook cultuurdragers. Ook zo Pieter Nicolaas, die zich o.a. aan filosofie interesseerde. In 1923 publiceerde hij in de eertijds bekende reeks Uren met… een deeltje over Plato, voorzien van een goede inleiding, helaas geschreven in een nu obsoleet Nederlands (1). Zijn belangstelling voor Spinoza staat buiten kijf: hij schreef zelfs een ‘gedicht’ bij een portret van Spinoza. Maatwerk en onzinnige rijmelarij (2). Het is dus niet onmogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de dichter in de Franse prozaversie van Cocteau Spinoza’s geest herkende en dat die tekst de directe oorzaken was die zijn pen in beweging bracht… Van Eycks gedicht overtreft vele malen de banale, platte prozatekst van Cocteau (3). Hoe dan ook, toeval of niet, De tuinman en de dood kan gelezen worden met een lens van lenzenslijper Spinoza: in de stof van dit gedicht liggen twee fundamentele leerstellingen van Spinoza’s systeem verborgen. Vooreerst: al wat bestaat, inclusief de mens, is onderworpen aan de wetmatigheid van de natuur: wie denkt zich daaraan te kunnen onttrekken, doolt en laat zijn verbeelding prevaleren op zijn rede. Vervolgens de opvatting dat de wereld, inclusief de mens, kan verklaard en begrepen worden door reconstructie van de oorzaak-gevolg-keten. Wie daar lang genoeg mee doorgaat en uiteindelijk zijn intuïtie gebruikt (leert Spinoza) verliest zich in de oergrond van het Al. Het eerste Spinoza-principe werd eerder ook al eens mooi poëtisch verwoord door Spinoza-discipel Goethe: Nach ewigen ehrnen (Eeuwige, ijzeren, grote wetmatigheden dwingen ons de kring van ons bestaan te doorlopen). ____ (1) P.N. Van Eyck, Uren met Platoon, Baarn, 1923,Baarn. (2) Bij Spinoza’s portret Meester van ‘t stil, wijs woord ,lichtend fanal Dat al wat is doordringt; de heldere blik, Die dwars door waan en wankelbaar beschik Het Ene als grond, vorm, zin zag van ‘t Getal. Van ’t diepste zwijgt wie stamelt: God is Al,- Gij, grote Ziel, aanschouwde in ’ t Ogenblik ’t Volmaakte Godsgeheim van ’t ik-loos Ik, Dat door uw wijsheid spreekt en spreken zal. Uw geest schiet stralen verder dan men weet: Gij zelf de zuivere vorm van al dat licht, Sterk en onschendbaar, boven sterfelijk lot. Die vol van liefde vóór u staat, vergeet Uw tijdelijkheid, en ziet in uw gezicht Het hoog gezicht van ’t eeuwige, onze God. (Top, om in een nog te publiceren bloemlezing van Spinoza-wauwelaars op te nemen.). (3 ) Jean Cocteau : Un jeune jardinier persan dit à son prince: ‘J’ai rencontré la Mort ce matin. Elle m’a fait un geste de menace. Sauve-moi! Je voudrais être par miracle, à Ispahan ce soir.’ Le bon prince prête ses chevaux. L’après-midi, ce prince rencontre la Mort. ‘Pourquoi, lui demande-t-il, avez-vous fait ce matin, à notre jardinier, un geste de menace?’ ‘Je n’ai pas fait un geste de menace,’ répond-elle, ‘mais un geste de surprise. Car je le voyais loin d’Ispahan ce matin et je dois le prendre à Ispahan ce soir.’ Filosofie die het leven niet dient, is waardeloos. Het is in de loop van de filosofie-geschiedenis bij herhaling gesteld en niet door de minsten. Een flinke brok van de academische filosofie beantwoordt helaas niet aan dit criterium en wordt vervaardigd voor universitaire incrowds. Caute: geen aanbevolen lectuur: het is al te vaak een gefilosofeer ‘over-bijna-niets-of- over-niets’, boordevol jargon en geschreven in een stijl die je in de kortste tijd spirituele apoplexie bezorgt… (1) Hoe geestelijk verkwikkend en heilzaam is het daarom eens onder te duiken in de geschriften van echte filosofen die hun wijsheid over mens en wereld klaar en helder meedelen. Ik mocht het zoëven nog maar eens ondervinden, toen ik in een van mijn boekenkrochten Ralph Waldo Emerson (1843-1882) tegenkwam; eerlijk gezegd: hij drong zich aan mij op want hij viel van een van de vele boekenstapels. Essays van Emerson in een mooie Schotse editie, gedrukt op handgeschept van Gelder, ooit eens voor enkel ponden gekocht in Edinburgh (2). Walden De Amerikaanse filosoof en essayist Ralph Waldo Emerson, die zichzelf liever Waldo Emerson hoorde noemen, is een van de belangrijkste Amerikaanse denkers van de 19de eeuw. Hij wordt nog steeds gepubliceerd en zijn filosofische essays worden nog steeds wereldwijd gelezen. Hij wordt beschouwd als de grondlegger (of een ervan) van de literair-filosofische beweging het ‘transcendentalisme’, populair in Amerika in de jaren 1830-1840 en waartoe ook zijn leerling Thoreau, schrijver van Walden, behoorde, een boektitel die ook een verholen groet aan zijn vereerde leermeester bevat. Het transcendentalisme is een erfgenaam van de Engels-Duitse romantiek. Aanhangers van die stroming kantten zich tegen het intellectualisme en geloofden in intuïtie en de kracht van het individu. Elke mens, zo meenden ze, moet een persoonlijke relatie opbouwen met de natuur. Emerson schreef (naar mijn best weten) geen boek of essay over Spinoza. Dat is des te merkwaardiger als men weet dat Spinoza hem erg beïnvloedde. Wie essays van Emerson leest, komt hem geregeld tegen. Als voorbeeld citeer ik enkele passages uit Emersons essay Fate.Het zijn literaire parels, die ik daarom (en ook uit luiheid) niet vertaal en de lezer in het Amerikaans voorschotel. Eerst dit: ‘The day of days, the great day of the feast of life, is that in which the inward eye opens to the Unity of things, to the omnipresence of law; -sees that what is must be, and ought to be, or is the best. This beatitude dips from on high down on us, and we see. It is not in us so much as we are in it.’(3) En ten slotte het gebed waarmee het essay Fate besloten wordt: ‘Let us build altars to the Blessed Unity which holds nature and souls in perfect solution, and compels every atom to serve an universel end. I do not wonder at a snow-flake, a shell, a summer landscape or the glory of the stars; but at the necessity of beauty under which the universe lies; that all is and must be pictorial; that the rainbow, and the curve of the horizon, and the arch of the blue vault are only results from the organism of the eye. There is no need for foolish amateurs to fetch me to admire a garden of flowers, or a sun-guild cloud, or a waterfall, when I cannot look without seeing splendour and grace. How idle to choose a random sparkle here or there, when the indwelling necessity plants the rose of beauty on the brow of chaos, and discloses the central intention of Nature to be harmony and joy. Tot hier Spinoza in Emerson. _____ (1) Die broodfilosofen weten het zelf ook wel, maar volharden: ‘Ecrire seulement des textes (philosophiques) que seuls pourraient lire et comprendre des collèges universitaires (serait) dénué de sens, voire immoral. Aussi dénue de sens que si un boulanger ne faisait ses petits pains que pour d’autres boulangers. Geciteerd in D. Moreau, Dans le milieu d’une forêt. Essai sur Descartes et le sens de la vie, 2012, blz. 11. (2) Ralph Waldo Emerson, The conduct of life, Edinburgh, s.d. (3) O.c., blz 28-29. (4) O.c., blz. 54-56. Doctor Meijer is de meest ware Spinozist geweest sedert Spinoza. Willem Meijer. De Spinozastudax ontmoet zijn naam wel eens in de bibliografie van een of ander Spinozaboek. Het werd na zijn overlijden al snel stil rond zijn naam. Vergeefs zal je in Wikipedia naar hem zoeken... Sedert zijn dagen is de Spinozastudie zoals dat heet met ‘rasse schreden vooruitgegaan’ en werd een berg literatuur gepubliceerd. Wie die beklimt vergeet wel eens achterom te kijken. Zo raken oudere auteurs uit het gezicht. In tal van gevallen hoeft daar niet om getreurd. Maar dat treft niet, helemaal niet, voor Willem Meijer. Het mag misschien wel zijn, dat de tijd veel van Meijers Spinozateksten met een laagje patina bedekte, maar die glanst, meen ik, nog meer dan voldoende om deze Spinozapionier wat licht te gunnen. Als eerbetoon breng in ik voor mijn lezers, deze merkwaardige man en uitmuntende Spinozakenner in enkele teksten onder de aandacht: eerst in een korte biografische schets en vervolgens via een kleine bloemlezing van zijn meningen over filosofie en Spinoza, die ook na meer dan 100 jaar het overpeinzen waard zijn (1). Familiefortuin Willem Meijer, geboren in Amsterdam op 18 november 1842, was van goed burgerlijke komaf. Zijn vader was er een succesvol industrieel en lid van de lutherse gemeenschap. Willem ging in 1862 theologie studeren. Bevangen door geloofstwijfel onderbrak hij zijn studie. Na een korte onderbreking zette hij evenwel in Heidelberg zijn theologische studies verder. Geloofstwijfels bleven hem verder aanvreten en hij hield uiteindelijk de studie van de theologie voor bekeken. In Groningen ging hij nu geschiedenis en literatuur studeren. Maar ook die studie werd afgebroken: het overlijden van zijn moeder in Amsterdam en de familiale beslommeringen waarmee hij toen te maken kreeg, benevens een huwelijk dat op stapel stond, deden hem besluiten de brui te geven aan alle verdere studies. Beschikkend over een flink familiefortuin besloot Willem in de landbouw te gaan. Hij deed dat na ernstige studie en met alle toewijding die nadien ook zijn andere ondernemingen kenmerkten. De economische omstandigheden, en wellicht ook wel wat gebrek aan ervaring, maakten van zijn landbouwondernemingen geen succes: hij schoot er een deel van zijn fortuin bij in. Het vrije denken Willem beschikte over een vlotte pen en vatte het plan op om op regelmatige basis in kranten te publiceren. Tussen 1880 en 1890 verschenen van zijn hand tal van artikels over maatschappelijke en politieke thema’s. De visies die hij daarin vertolkte, brachten hem onvermijdelijk in politieke vaarwateren en in conflict met conservatieve liberalen, die al te streng in de leer, naar zijn idee geen oog hadden voor de toen relevante maatschappelijke problemen. In 1890 verhuist Willem Meijer naar den Haag. Daar begint een nieuwe fase in zijn leven: hij zet er zijn maatschappelijk werk weliswaar verder, maar stort zich - met overgave - op de studie van de wijsbegeerte. Zijn voorliefde voor het vrije denken en zijn voornemen om een leven te leiden overeenkomstig zijn filosofische overtuiging leidt hem onvermijdelijk naar Benedictus Spinoza, die ooit in zijn nieuwe woonplek leefde en werkte. Ik laat van der Tak aan het woord: ‘Meijer heeft langzamerhand zijne eigene denkbeelden steeds meer, duidelijker geformuleerd en nauwkeuriger onderzocht teruggevonden bij Spinoza. In verklaarden vorm en door onwankelbare argumenten bevestigd, trof hij in des wijsgeers geschriften datgene aan, wat reeds in minder duidelijken en onderscheiden vorm n eigen ziel aanwezig was. Ten slotte heeft hij als een vrij, d.i. een door de Rede verlost mensch, Spinoza’s leer volkomen aanvaard.’ (2) Willem Meijer publiceert nu over filosofie in tijdschriften en weet zich zo in korte tijd een internationale reputatie op te bouwen. Zijn bijdrage tot de studie van leven en werk van Spinoza zijn belangrijk geweest: hij publiceerde een nieuwe Nederlandse vertaling van Spinoza’s werken en schreef tal van populariserende artikels over diens leer. In 1903 gaf hij een facsimile-editie uit met de 12 toen bekende briefautografen van Spinoza. Omwille van zijn verdiensten voor de filosofie besloot de Universiteit van Leiden hem in 1906 de titel van Doctor honoris causa te verlenen. Een leerstoel die hem kort nadien werd aangeboden, wees hij af, net als zijn leermeester dat eertijds ook al had gedaan, weliswaar deels ook op andere gronden. Spinozahuis Meijer zal wel altijd met de naam Spinoza verbonden blijven. Dat er nu in Rijnsburg een Spinozahuis bestaat, een erg bijzondere lieu de mémoire, is aan zijn opmerkzaamheid te danken. Hij herkende (net op tijd) dat een huisje in Rijnsburg dat te koop werd aangeboden het voormalig woonhuis van Spinoza was. Hij wist uit zijn lectuur (Van Vloten) dat op de gevel van Spinoza’s woning in Rijnsburg een stichtend vers was gebeiteld : Ach! Waren alle menschen wijs, Meijer had in de gaten dat die regels ook te lezen waren op het huisje dat geveild zou worden, dus…. Met het oog op de verwerving van het Spinozahuisje richtte Meijer in 1897 de ‘Vereniging het Spinozahuis’ op. Het huis kwam eerst in handen van een tussenpersoon, werd dan overgekocht door mecenas baron G. Rosenthal die het schonk aan de Vereniging. Tot op de dag van vandaag beheert de Vereniging Spinoza’s huis in Rijnsburg en stelt het open voor het publiek. Wie nu het Spinozahuis in Rijnsburg bezoekt kan er boven de schouw de tekst lezen die Lodewijk Meijer er liet aanbrengen: Per realitatem et perfectionem idem intelligo. Een tekst die hij volledig onderschreef en tot de zijne maakte. Tot in 1922 was hij secretaris van de Vereniging. Propagandist? Om een ruimere werking ten bate van Spinoza en zijn gedachtegoed te kunnen realiseren, nam Meijer in 1920, samen met Carl Gebhardt en enkele anderen, het initiatief om een tweede Spinozavereniging op te richten: de Societas Spinozana. In 1927, na de aankoop van Spinoza’s woning in Den Haag (1926) werd de Societas in die context hervormd. In zijn overzicht van het Spinozisme in Nederland staat Henri Krop uitvoerig stil bij leven en werk van Lodewijk Meijer. Hij zet deze pionier evenwel weg, samen met enkele anderen, als een ‘propagandist’ van Spinoza. Meijers publicaties en inspanningen ter bevordering van de studie van Spinoza’s leven en leer kwalificeren met dit geladen woord doet hem onrecht (3). Willem Meijer kwam er niet toe om een wetenschappelijk-kritische editie van de oorspronkelijk teksten van Spinoza te publiceren, hoewel hij daartoe over heel wat materiaal beschikte. Die taak werd volbracht door een andere Spinoza-pionier Carl Gebhardt. Zolang de nieuwe teksteditie die wordt voorbereid o.l.v. P.-F Moreau nog niet is voltooid, blijft Gebhardts werk deels in gebruik. Meijer publiceerde, tot spijt van menigeen, ook geen omvattend synthesewerk over leven en leer van Spinoza, thema’s die hij beheerste als geen ander. Mystiek Tot slot nog een woordje over Meijers interpretatie van Spinoza’s leer. Hij behoorde tot die spinozisten die Spinoza in ‘rationalistische zin’ interpreteerden. Tegen het eind van zijn leven kon hij niettemin meer begrip opbrengen voor de mystieke trekjes die velen toch menen te onderkennen in de filosofie van de meester in het vijfde deel van de Ethica: Meijer was inmiddels tot het besef gekomen, dat enig inzicht in God en de Wereld niet mogelijk is zonder een vleug mystiek. Lodewijk Meijer stierf in 1926. Hij was drieëntachtig. We besluiten met een mooie Meijer-hulde van de hand van W.G. van der Tak (1885-1958), vele jaren secretaris van de Vereniging het Spinozahuis en zelf ook een uitstekend Spinoza-kenner: ‘Meijer heeft zich met den geest van Spinoza vereenzelvigd en uit dien hoofde is zijne interpretatie van dien wijsgeer hooger te stellen dan die van degenen, welke slechts wetenschappelijke belangstelling voor Spinoza’s philosophie hebben.’ _____ (1) De biografische nota is hoofdzakeljik gebaseerd op W.G. van der Tak, Doctor Willem Meijer, 1842-18 november 1922, in Spinozana, 1897-1922, Heidelberg, Amsterdam, 1922, blz. IX-XLIV. De Meijer-uitspraken komen eveneens uit dit boek en werden geplukt uit de jaarverslagen 1897-1922, die Meijer maakte als secretaris van de Spinozahuis. (2) W.G. van der Tak, o.c., blz. XVIII. (3) Henri Krop, Spinoza, een paradoxale icoon van Nederland, Amsterdam, 2014, blz. 563 e.v.. De drie andere' propagandisten' zijn Bierens de Haan, Polak en Carp. Een sneer van een sniffy academicus t.a.v. deze vier notoire niet-academici? voor Manja Burgers Een gulle hand schonk mij enkele dagen geleden een in het Duits gesteld Spinoza-Brevier. Een leuk boekje dat in 1912 in Berlijn werd gepubliceerd door Dr. Arthur Liebert (1878-1946), die zijn joodse naam Levy in Liebert veranderde toen hij zich in 1905 bekeerde tot het protestantisme. Het boekje werd opgedragen aan zijn leermeester Wilhelm Dilthey wiens colleges hij volgde op de Friedrich-Wilhelms-Universität van Berlijn. Hij werd er zelf in 1925 ook filosofieprofessor. Het was Liebert die het Kant Gesellschaft, opgericht in 1904 door Hans Vaihinger, internationale uitstraling gaf. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij naar Birmingham (Engeland). Kort voor zijn overlijden in 1946 keerde Liebert terug naar Berlijn. Zijn Spinoza-brevier had succes en werd, voor de machtsgreep van de nazi’s, nog twee maal heruitgegeven (1). Ondank zijn 105 jaar ziet mijn eerste druk er nog uitstekend uit. Het stamt uit de bibliotheek van de nu bejaarde professor Manfred Walther, gewaardeerd Duits Spinoza-expert: habent sua fata libelli… Goethe vs. Spinoza Samensteller Liebert liet de bloemlezing voorafgaan door twee gedichten van Goethe. Hij plaatst zich zo in de stoet Duitsers die graag Goethe in verband brengen met Spinoza. Maar dat is een nogal gewaagde onderneming. De wereldbeschouwing van de Olympiër is altijd al erg syncretisch geweest en tegen het eind van zijn leven aan wordt het nog een tikkeltje complexer. Toch zijn er heel wat ‘vernuftelingen’ die een wereldbeschouwelijk etiket, ook een spinozistisch, op Goethe willen kleven. Het is trouwens niet eens zo moeilijk om in de verzamelde werken van Goethe wat verzen op te spitten die gebruikt kunnen worden om kaduke theorieën op te bouwen die, naar wens van de puzzelaar, aantonen dat Goethe een vrijzinnig christen was, of, op latere leeftijd, een jood, een moslim, een parsi of zelfs hindoe… (2) Ik vertaal niettemin de twee geciteerde wereldbeschouwelijke gedichten. Liebert publiceerde de gedichten niet in chronologische orde.
Beide gedichten stammen uit Goethes latere leven. Het Proemion (proloog) van 1826 heeft geen directe aanknopingspunten met Spinoza’s. Liebert had het in zijn Brevier best achterwege gelaten. Dat is niet het geval voor de verzen van 1812: die verwijzen duidelijk naar zijn voorkeur (althans hic et tunc) voor de opvatting van een immanente God en een verwevenheid van God en natuur. Hier steekt Spinoza (wellicht) zijn neus tussen Goethes deur. _____ (1) A. Liebert, Spinoza-Brevier, zusammengestellt und mit einem Nachwort versehen, 1912, Berlin, 190 + 2 blz. Heruitgegeven, toen het in Duitsland nog mogelijk was, in 1918 en 1933. (2) Op Youtube vindt je zelfs enkele filmpjes, gepresenteerd door professor doctor Katharina Mommsen die boudweg beweert dat Goethe een moslim was. Zij leest evident Goethes werken als haar Koran: verstand op nul en blik op Allah. Ja, die professoren… ze komen in alle maten en gewichten! Wil je deze malle tante beluisteren, bekijk dan onderstaand filmpje. Lees ook Arthur Liebert: Spinoza-brevier - Nawoord in de rubriek Te Gast: Oude interpreten.
De Amerikaanse avant-gardecomponist John Milton Cage (1912-1992) woonde ooit eens een concert bij van een bevriend toonkunstenaar. Die had ook de tekst geschreven voor het programmaboekje. Hij drukte daarin de hoop uit dat zijn muziek een bijdrage mocht leveren om de ellende in de wereld te verminderen. Na de uitvoering van zijn muziekstuk polste Cages vriend nieuwsgierig naar de mening van Cage. Hij kon de muziek wel waarderen beweerde hij, maar hopen dat muziek de ellende van de wereld zou verminderen, dat vond hij maar niets. Verbaasd vroeg de componist of Cage dan niet van mening was dat er té veel ellende in de wereld was. Cage repliceerde droogjes dat er in de wereld altijd net zoveel ellende bestaat als er zijn moet. Beide componisten waren het duidelijk oneens. De ellende waarover beide componisten het hebben, mag begrepen worden als ellende die veroorzaakt kan worden door iets wat gebeurt in de natuur en de samenleving en ook ellende die veroorzaakt wordt door eigen toedoen. 1 Cage stelt dat de ellende op de wereld (in de natuur) op elk moment is wat zij is: geen weg eromheen, dat moet worden aanvaard. Het kwantum van de aanwezige ellende op een bepaald meetpunt is dus nooit té weinig, nooit té veel. Cage onderschrijft met zijn bewering het determinisme van de natuur. Hij schaart zich hiermee aan de zijde van Spinoza, die stelt dat de natuur beheerst wordt door onveranderlijke natuurwetten en bovendien ook waardenvrij is, zodat ‘ellende’ geen objectief kenmerk is van de natuur. 2 Cages vriend meent dat muziek ellende kan verminderen. Muziek als verzachter van de zeden, jawel, maar die opvatting staat diametraal tegenover die van Cage. De bril van Spinoza Maar! Spinoza leert ook nadrukkelijk dat mensen in staat zijn hun affecten (dus ook hun ellende) in bedwang te houden, te milderen. Dat kunnen ze door hun rede te gebruiken om over natuur en zichzelf adequate ideeën te vormen. Als ze daarin slagen, zullen ze, binnen zekere grenzen, terrein terugwinnen op het determinisme van de natuur. Een kernboodschap van Spinoza’s Ethica. Ook de onvolprezen diplomaat en historicus Alexis de Tocqueville (1805-1859), beweerde, mogelijk door Spinoza geïnspireerd: ‘Dans ses vastes limites l’homme est libre’. Als beide componisten door de bril van Spinoza naar de wereld gekeken hadden, dan hadden ze elkaar halfweg ontmoet. Spinoza’s filosofie als verzoener van standpunten, brenger van harmonie tussen opposanten, bestrijder dus van meningsverschillen, die als bekend, nogal eens wat ellende kunnen veroorzaken. Spinoza’s levensleer is dus, merkwaardig genoeg, op zich ook een medicijn om de ‘ellende’ in de wereld te verminderen! Geprepareerde piano John Cage is een prominent vertegenwoordiger van de avant-gardistische muziek. Hij componeerde zogenaamde ‘aleatorische’ muziek. Dat is muziek waarin het toeval een rol werd toebedeeld. Hij gebruikte daartoe ook ‘geprepareerde piano’s’. Het resultaat zal vast niet door iedereen gesmaakt worden. De meeste melomanen zullen de mening bijtreden van onze Leopold II, Koning der Oude Belgen, en Cages muziek bestempelen als ‘du bruit couteux‘… Hoewel hij ook ‘stilte’ componeerde: ‘muziek’ zonder klanken… Wie de moed en het uithoudingsvermogen heeft om de composities van deze ‘modernist‘ te beluisteren kan terecht op Youtube voor een licht verteerbaar stukje met 'geprepareerde piano', gespeeld door Boris Berman. André Klukhuhn, Licht, De Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting, Amsterdam 2016, 253 blz. (ISBN 9789023498780) André Klukhuhn is in Vlaanderen vrijwel onbekend. Dat is erg, want wie tuk is op inzicht in de geschiedenis van het denken en in de verwevenheid van de filosofie met vitale delen van onze samenleving moet Klukhuhns De algehele geschiedenis van het denken of het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en religie (1) lezen. En vooral herlezen, om zich zoveel als mogelijk de kern van zijn visie eigen te maken. Geen lastig karwei en allerminst vervelend want André Klukhuhn is geen saaie academicus: hij voert een vlotte pen en verstaat de kunst om ingewikkelde processen helder en begrijpelijk uit de doeken doen. Licht Dit boek bevat een hoofdstukje dat aan Spinoza is gewijd. Dat geeft me de gelegenheid om A.K., zo zal ik hem hier maar noemen, even voor te stellen en te zeggen waarom hij een bijzonder man is. Van nozem tot wetenschapper. Hij werd in Amsterdam geboren in 1940. Tot zijn vijftiende consumeerde hij daar zijn jeugd als vetkuif-nozem met het imiteren van filmster James Dean (1931-1955), in de jaren vijftig van vorige eeuw een jongerenidool omwille van zijn levensstijl en vroegtijdig overlijden op 24-jarige leeftijd. A.K.'s leven veranderde toen hij: ‘(…) op een ijskoude en kraakheldere winternacht onverhoeds in een soort van mystieke ervaring met de kracht van een explosie vol door het beeld van de oneindige uitgestrektheid van de sterrenhemel werd getroffen.’ Kritisch academicus Aanvankelijk werkte hij als laborant voor werkgevers die zich verrijkten met de productie van springstoffen. Hij besefte dat hij een schakel was in een explosief productieproces. Daar had ie moeite mee en ontvluchtte zijn werkplek. Onbesmette zuivere wetenschap, dat was zijn ideaal, daar ging hij nu achteraan… Hij ging in Leiden chemie studeren. Hij promoveerde er tot doctor in fysische chemie. Maar zie: in die jaren zestig en zeventig van vorige eeuw, in volle bloei van de Koude Oorlog, bleek de NAVO belangstelling te hebben voor zijn studiedomein en zijn onderzoek. Die militaire organisatie sponsorde ook wetenschappelijke congressen… A.K. besefte dat hij van de drop in de regen was gevlucht. Hij zag al vlug in dat ook het beoefenen van ‘zuivere exacte wetenschap’ zelden (of nooit) zuiver op de graat is. Daar viel (en valt) nu eenmaal niets aan te veranderen. Dan maar een andere job zoeken, besloot hij. Hij kon in 1973 aan de slag aan de universiteit van Utrecht als programma-ontwikkelaar voor het studium generale. Toen Nyenrode Business universiteit in 1992 besloot aan superkruidenier-grootgrutter Albert Heijn een ere-doctoraat te verlenen, brak hem alweer de klomp: met enkele medestanders leverde hij uit protest zijn doctoraat in. Een symbolische maar betekenisvolle daad: zij waren en zijn de eersten in de academische geschiedenis die ‘ontdoctorden’; ze werden 'doctorarissen', d.w.z. voormalige doctors… Een erudiete geest met literair talent Zijn opdracht in het academisch milieu gaf hem de gelegenheid om gedurende dertig jaar lang ontwikkelingen te bestuderen in kunst, geschiedenis, religie en wetenschap en zichzelf een brede encyclopedische kennis eigen te maken. Na zijn academische avonturen ging A.K. aan de slag als radiomaker, romanschrijver en redacteur van het bekende literaire tijdschrift Maatstaf (1953-1999). In de persoon van André Klukhuhn kwam het na jarenlange studie en voortschrijdend inzicht tot een zeldzame synthese van alfa- & beta-kennis. In een tijd die het hebben moet van soms extreem specialisme is ‘generale eruditie’ zeldzaam en alleen daarom al uiterst waardevol. Dat bewijst zijn magnum opus De Algehele geschiedenis van de filosofie, een kanjer van meer dan 1000 bladzijden, die inmiddels al zo’n 15.000 keer over de toonbank schoof. Boeiend en uitermate instructief. Onontbeerlijke lectuur, vooral voor science nerds. Wegbereider Maar ik heb het hier over Licht, de Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting (2), zijn laatste boek omdat het, uiteraard, ook een hoofdstukje over Spinoza bevat. De visie van de Republiek als bakermat van de Verlichting spoort met de bewiste these van Jonathan Israël, die een monumentaal werk schreef over de Verlichting. A.K. laat in Licht eerst zijn licht schijnen over René Descartes. Cartesius is immers maître à penser en wegbereider van Baruch d’Espinoza, Portugees-marraanse jodenzoon, geboren 1662 in Mokum, en bij leven ‘allochtoon van de tweede generatie’, zoals dat nu heet, alle bijgedachten inclusief. Filles de qualité A.K. presenteert Spinoza’s biografietje (we zijn het gewend) als een patchwork van feit en fictie en met een stelligheid die de argeloze lezer de indruk geeft dat het historisch allemaal klopt. Bijzonder is dat hij zijn story nog wat bijkleurt met mededelingen over…. het seksleven van Spinoza! Dat is erg verdienstelijk, want dat gebeurt zelden of nooit. Over dat aspect van Spinoza’s leven wordt meestal zedig gezwegen. Omdat er geen betrouwbare bronnen zijn? Omdat historici en commentatoren het onbelangrijk vinden? Of omdat er ongewenste hypotheses geformuleerd kunnen worden? Wat deelt Klukhuhn ons in dit verband mee?
Ik ben evenwel de mening toegedaan dat over de seksuele geaardheid van Benedictus Spinoza meer kan gezegd worden dan de bronnen op directe wijze prijsgegeven. Maar, de meester parafraserend: het is hier niet de plek en het ogenblik om dat te behandelen. Ik kom op deze materie later nog wel eens terug… ____ (1) Adré Klukhuhn, De algehele geschiedenis van het denken, of het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en religie, Amsterdam, 2013, derde druk, 1270 dicht bedrukte bladzijden... Dit boek is, naar zeggen van uitgeverij Prometheus/Bert Bakker, de ‘definitieve versie’ van een boek dat nu voor de vierde keer werd aangevuld, herwerkt en gepubliceerd. De eerste publicatie in 1989 titelde De Hypothese van het heden; de tweede herwerkte versie in 1995 kreeg als titel Sterf oude wereld; de derde flink uitgebreide versie verscheen in 2003 getiteld De geschiedenis van het denken, filosofie, wetenschap, kunst en cultuur van de Oudheid tot nu. De lezer die AK’s denkwerk sedert 1989 met belangstelling volgde, verkwanselde door deze wijze van publiceren wel een smak geld… (2) Dit is een behapbaar A.K.-boek want hij komt klaar na een paar honderd pagina's! Hij behandelt een belangrijk aspect van de 17de eeuwse cultuur: haar fascinatie voor Licht. Ook dit boek is niet vrij van historische foutjes (A.K. laat de guillotine al in de 17de eeuw zijn werk doen) maar zeer lezenswaard en leerzaam. Door de ondertitel De Nederlandse Republiek als bakermat van de Verlichting vervoegt A.K. zich bij het heir van Hollandse chauvinisten. Volg hieronder een lezing van André Klukhuhn. Edgar Morin, Mes Philosophes, Paris, 2013. Heruitgave in Collection Pluriel van Librairie Arthème Fayard. (ISBN 9782818503416) Edgar Morin werd in 1921 in Parijs geboren als Edgar Nahoum. Hij is van sefardisch-joodse komaf en noemt zichzelf een post-marraan. Meteen al twee belangrijke raakpunten met Baruch d’ Espinoza, die zichzelf post-marraans omdoopte tot Benedictus Spinoza. Morin, atheïst van huize uit, noemde het monotheïsme een van de ergste gesels die de mensheid troffen… Morin studeerde geschiedenis-aardrijkskunde (histoire-géographie, in zijn studietijd één vakgebied) en rechten. Hij eindigde zijn loopbaan als directeur van het CNRS, het roemruchte Franse Centre Nationale de Recherche Scientifique. Morin was dus geen vakfilosoof, maar filosoof uit roeping, wat vaak garant staat voor authenticiteit en vooral originaliteit. Morin maakte als jongeman duidelijke politieke keuzes: hij werd communist, maar werd in 1951 uit de Franse Communistische partij gekieperd omwille van zijn verzet tegen het Stalinisme. Hij bleef evenwel zijn hele leven een marxistisch activist. In 1982 publiceert hij een boek waarin hij zijn filosofisch concept van ‘la pensée complexe’ ontwikkelde, een opvatting die stelt dat alle denkdomeinen aan elkaar dienen gekoppeld. Zijn magnum opus is een zesdelig werk, La Méthode, dat verscheen van 1977-2004, een synthese van zijn ‘complex-filosoferen’. In 2011 publiceerde hij een autobiografisch boekje Mes Philosophes. Daarin vertelt hij over de filosofen die hem wat bijbrachten. Het woord filosoof interpreteert hij wel in ruime betekenis: Proust en Beethoven komen ook in het rijtje voor. En ook Spinoza is (ik schrijf bijna ‘vanzelfsprekend’) van de partij. Hieronder de vertaling van Morins volledige tekst over Spinoza (blz. 63-65). Spinoza Ik voel dat ik van Spinoza afstam. Spinoza weigert een gereveleerde religie te aanvaarden. In het Theologisch-politiek traktaat herleidt hij de boodschap van de Bijbel tot een ethische inhoud, in zijn Ethica wijst hij de transcendente God van Hebreeën en Christenen van de hand. Zijn denken situeert zich aan de overzijde van het judaisme, het christianisme en het messianisme zowel het joodse als het christelijke. Hij gelooft in geen enkele joodse uitverkiezing, hij schrijft in zijn Theologisch politiek traktaat: ‘Op zich beschouwd buiten maatschappij en staat, bezit een joods individu geen enkele gave die hem verheft boven de anderen, (…) er is geen verschil tussen hem en een niet-jood’, er nog aan toevoegend: ‘De Hebreeën blonken in niets uit boven de andere volkeren, noch door wetenschap noch door vroomheid.’ Hij onderging trouwens het equivalent van de excommunicatie (de herem) vanwege de Synagoog van Amsterdam in 1656 : ‘Bij het oordeel van de heiligen en de engelen, sluiten wij uit, verjagen wij, vervloeken wij en spuwen uit B de Spinoza (…) hij weze vervloekt bij dag, hij weze vervloekt bij nacht.’ Ben Goerion, stichter van de staat Israël wenste overigens dat die vervloeking werd opgeheven maar de Synagoog weigerde dat en zelfs Levinas verzette er zich tegen, want, in zijn woorden: ‘Spinoza oefende een beslissende en anti-joodse invloed uit (…), er bestaat een verraad van Spinoza.’ Een vervloekte, een verstotene, een marginaal, dat was Spinoza (en blijft hij ook deels voor een joods integrist). Hij is op voorbeeldige wijze een post-marraan: hij bekeerde zich niet tot het christendom, daarbij zijn joodse component overstijgend. Hij is post-marraan wanneer hij de haat een ‘droeve passie’ noemt, het cement dat door de eeuwen heen de Hebreeuwse identiteit bewaarde. Hij toont aan dat deze slechte passie volkeren heeft samengesmeed tegen de joden, zoals ze de joden heeft samengesmeed tegen de volkeren: ‘Een haat geboren uit vroomheid en godsvrucht (…) dat wat het sterkst, wat het meest onverzettelijk is.’ En hij voegt eraan toe: ‘Andere volkeren konden niet anders dan ook hen haten met de meest gewelddadige haat.’ Dat alles getuigt van zeer grote luciditeit t.a.v. deze recursieve knoop, waar de haat van de ene en de haat van de andere zich samen voortbrengen. Zijn post-marraanse instelling beschermt hem tegen haat, waarvan hij in de Ethica zeggen zal dat ze altijd slecht is. Op dat punt voel ik me grondig spinozist. Ik haat de haat, ik misprijs het misprijzen, ik verwerp wat verwerpt. Ik heb nooit iets vervloekt, wraak geëist, verbod van een woord, een gedachte of een muziekstuk gevraagd. Wat op de index werd gezet, vervulde me altijd met afschuw, zowel tijdens de bezetting, bij de bevrijding of tijdens de periode van Stalin, waar iemand die een ‘kameraad’ of een ‘broeder’ was plotsklaps een te haten vogelvrij verklaarde werd. Het afwijzen van de haat, de diepe nood aan liefde, vriendschap, broederlijkheid, zijn voor mij essentiële zaden van de ethica. Ik vind ze terug bij Spinoza in zijn zin voor verdraagzaamheid, zijn afkeer van geweld en vervolgingen. Zijn diepe boodschap is het verbinden van Kennis en Begrip, Vreugde en Liefde, begrippen die naar elkaar verwijzen en die waarde en zin aan het leven geven. Hij vertegenwoordigt een versie van het post-marranisme die verschilt van de versie van Montaigne. Hij is de andere essentiële schakel die het marranisme koppelt aan de moderniteit. Het overstijgen van het conflict tussen de twee religies brengt hem niet tot scepticisme en evenmin tot abstract rationalisme, maar tot een rationaliteit die bevrucht werd door de ideeën van Machiavelli, Hobbes en Descartes, die hij integreert en overstijgt. Ik moet wel bekennen dat ik helemaal niet weg ben van zijn neiging tot quasi mathematische coherentie. De ‘geometische orde’ van de Ethica verveelt me wel wat. Anderzijds ben ik helemaal mee met zijn Deus sive Natura: ‘God of zo men verkiest, de natuur’. De immanentiegedachte (het afwijzen van een transcendente scheppende God), de gedachte van een zelfscheppende natuur, de gedachte om de creativiteit in de natuur te situeren, in de levende wereld en, welteverstaan, ook in de menselijke wereld, dat alles maakt Spinoza buitengewoon modern en vruchtbaar. Meer nog, zijn politiek denken is ongelofelijk modern, al helemaal liberaal, met zijn nauwgezet onderscheid tussen religieuze en politieke overheden, zijn wil om religieuze fanatici te weren van alle politiek gezag, zijn eis dat eenieder vrij mag denken: ‘Men moet eenieder machtigen te denken wat hij wil en te zeggen wat hij denkt’. Om te besluiten herinner ik eraan dat ik het begrip ‘spinosant’ heb gevormd, het complement van ‘post-marraan’ of van ‘niet-joodse jood’. Een spinosant (1) is geen ‘spinozist’, een Spinozadeskundige, maar iemand voor wie het woord jood niet langer een substantief is maar adjectief wordt. In Mijn demonen schreef ik: ‘Het is een adjectief onder vele anderen, maar niet van dezelfde natuur als de andere, omdat het in zich veel lijden bergt en een peilloos verschil’. ____ (1) Ik schreef met opzet ‘Spinosant’ en niet Spinozant en wilde aanzetten te durven wat Spinoza durfde. Noot van de vertaler: het woord ‘spinozist’ heeft in de Europese talen meer dan één betekenis. Het kan zowel verwijzen naar een aanhanger van de filosofie van Spinoza als naar een Spinoza-expert. Morin voegt er een interessante betekenislaag aan toe: een spinosiste is dus een eufemisme voor een afvallige jood. De gesproken of geschreven context zal (meestal) duidelijk maken welke betekenis aan de orde is. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |