Ne pas trop réfléchir sur la valeur de l' histoire. On court le risque de s' en dégouter. Jean Paul Sarte, La Nausée Ik neus graag en geregeld in Bento’s geschriften. Vaak doe ik dat in de editie van Bruder. Die publiceerde van 1843-1846 in Leipzig alle werken van Spinoza. Het is mijn favoriete editie en wel hierom: het zijn drie kleine handzame deeltjes, ik bezit keurig bewaarde exemplaren en, last but not least, ze zijn ooit eigendom geweest van de nu bejaarde Duitse Spinoza-specialist Manfred Walther (Universiteit van Hannover). In deel III kom ik deze keer uit bij volgende tekst in het zesde hoofdstuk van de TTP (1):
Ik licht de tekst even toe om er dan consequenties uit te trekken. ‘Maar het gebeurt wel eens...’: het gaat over schrijvers van kronieken (voor de mediaevist een belangrijk type bron) en historici. Lui die volgens Spinoza wel eens een loopje nemen met de feiten waarover ze geacht worden ‘objectief’ verslag uit te brengen. Die sauzen ze namelijk met ...eigen meningen! '...en dat eenzelfde voorval...’: ze spelen het soms zo grof dat dezelfde gebeurtenissen twee (of meer..) verschillende verhalen opleveren. ‘...en ten slotte, dat het vaak...’: het is meestal niet zo moeilijk dat bedrog op het spoor te komen, zegt Spinoza: ogen open dus! Meestal niet, want er zijn nogal wat chroniqeurs en historici die geslepen zijn van geest en pen... Even verder schrijft Spinoza dat hij uit ervaring zoveel voorbeelden kent dat het niet de moeite loont er een te geven... Een aardig tekstje, niet? En na meer dan driehonderd jaar nog altijd actueel! Een goed gericht schot voor de boeg van historici en ook voor die van journalisten. Eerstgenoemden lijden aan hubris omdat ze pretenderen objectief te zijn, de anderen kleuren dagelijks in de media het nieuws, een subtiele vorm van fake news. Spinoza formuleert zeer terechte kritiek op het métier van de historicus: uit eigen ervaring stelde hij vast dat velen van hen partijdig zijn en dat niet altijd onder stoelen of banken steken. Schrijvers van geschiedenissen (historici blijven allereerst ‘schrijvers’) worstelen al millennia met een probleem dat tot het wezen van het vak behoort: is het überhaupt wel mogelijk om op objectieve wijze het verleden te beschrijven? De grote Romeinse historicus Tacitus (54-120 n.C.) sprak er al over: hij schreef geschiedenis, beweerde hij, sine ira et studio: onvooringenomen en met de nodige vlijt. Die vlijt was er zeker, maar Tacitus was in die lang vervlogen Romeinse tijd ook al ziek in het bedje van de objectiviteit: hij kon zijn sympathieën en antipathieën voor sommige Romeinse keizers niet verstoppen... De 19de eeuw was er een van exact-wetenschappelijke en technische vooruitgang. Die liet ook het wereldje van de academische geschiedschrijvers niet onberoerd: er kwam een grondige reflectie op gang over het wezen en de aard van het historisch bedrijf met de bedoeling het een aura van exactheid en wetenschappelijkheid te geven. Het bent der historici wilde dat Clio haar mannetje kon staan naast de scheikunde, de natuurkunde, de biologie etc. Daartoe werden wat methodologische regels opgesteld. Hoog op de lijst stond en staat de eis van ‘historische objectiviteit’. De Duitse historicus Leopold von Ranke (1795-1886) die toen erg hard aan de kar trok om het vak een exact-wetenschappelijk aanzien te geven, suggereerde dat de historicus moest schrijven wie es gewesen, zoals het echt gebeurd was... Sedert het einde van de 19de eeuw leven historici (vooral die van de universiteiten) nog steeds in de zoete waan dat ze ‘wetenschappers’ zijn, die met hun afgesproken regeltjes het verleden trouw reconstrueren en het objectief ‘verbeelden’.... : een bijzondere vorm van wat de Oude Grieken hubris noemden, een vergrijp dat door hun goden (caute, ze zijn nog onder ons!) zwaar werd bestraft. Neen, er is geen ontkomen aan: geschiedschrijvers kunnen onmogelijk ontsnappen aan de eigen subjectiviteit, vooroordelen en partijdigheid.... Vooreerst: welke historicus ontkomt aan Hippolithe Taines (1828-1893): milieu, race, moment? Een opvatting die helemaal in de lijn ligt van Spinoza’s determinisme. Vervolgens: geen historicus ontsnapt aan de willekeur van historische feiten: wat er over een of ander thema nog aan feiten rest is op zich reeds het resultaat van een ‘natuurlijke selectie’. Is de feitenmassa overvloedig dan dringt zich ook nog een tweede selectie op, namelijk die van de historicus zelf en die gebeurt dan op basis van criteria en dus altijd subjectief. Valsspelers selecteren ze in functie van hun these of hun overtuiging. Is de feitenmassa beperkt dan doen geschiedschrijvers vaak en graag een beroep op een vorm van gecontroleerde fantasie die ze in hun vakjargon ‘conjectuur’ noemen.... Historische objectiviteit die historici tegen beter weten in najagen is een niet te bereiken ideaal, een mythe die ze al te vaak bewust (en dus malafide) in stand houden om hun vak, en uiteraard zichzelf, een onverdiend aura aan wetenschappelijke-exactheid’ aan te meten. Spinoza’s tekst over partijdigheid van historici kan, als gezegd, bij uitbreiding ook op journalisten toegepast worden. Zweren ook zij niet bij een objectieve en onvooringenomen verslaggeving? Zwaaien zij niet met een beroepscode die de objectieve verslaggeving als opperste wet stelt? De meesten werken in de waan dat ze de modale nieuwsconsument objectief verslag uitbrengen. Maar dat is niet meer dan een mythe! Al wat hoger gesteld werd voor historici geldt mutatis mutandis ook voor journalisten. En daar komt dan nog wat bovenop. Journalisten zijn massamediamensen die, anders dan historici, meestal niet deskundig zijn in de materie die ze verslaan en daarom overvloedig een beroep doen op ‘experten die het weten’ maar die vaak alleen maar hun persoonlijke visie en oordelen in het debat gooien... En last but not least: journalisten verdienen hun brood in een door Het Kapitaal beheerste mediasector die het nogal eens moeilijk heeft met ‘objectiviteit’ die hun wereldbeschouwelijke of commerciële belangen schaadt. Historici zijn door de bank genomen kamergeleerden die geschriften voortbrengen die zelden de massa bereiken en die vrijwel nooit de publieke opinie beïnvloeden. Het maatschappelijk nut van hun werk is gering en hun invloed op de samenleving zo goed als onbestaand. Voor journalisten is dit wel even anders: hun bedrijf en geschrijf is niet zo vrijblijvend als dat van de modale geschiedkundige. Via hun massamedia (sociale incluis) dissemineren zij op grote schaal bewust of onbewust hun gekleurde opvattingen en dragen zo bij tot de aantasting van het vrije denken, de libertas philosophandi, die Spinoza zo hoog in het vaandel droeg. Dat is geen brutaal fake news maar het leunt er wel dicht tegen aan... A bon entendeur salut! _____ (1) Carolus Hermannus Bruder, Benedictus de Spinoza Opera quae supersunt omnia, Leizig, 1846, deel III, blz. 98, 54. Comments are closed.
|
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |