Een geleerde tijdgenote van Spinoza Zij die vertrouwd zijn met de biografie van Spinoza zal het misschien verwonderen dat ik op deze website een 17de-eeuwse vrouw voor het voetlicht breng, want zij weten dat rondom Spinoza vooral mannen de dienst uitmaakten, zoals sommige van zijn tijdgenoten ook al vaststelden. Zij die Spinoza’s Politiek traktaat lazen, hebben zeker onthouden dat vrouwen in zijn politieke grammatica geen rol te vervullen hebben (1).
Hoe geniaal en revolutionair Spinoza ook mag zijn geweest en hoe strijdvaardig hij zich in zijn geschriften ook opstelt tegen religieuze en filosofische vooroordelen, de ‘Filosoof van Amsterdam’ kwam er niet toe om zich te verheffen boven de algemeen aanvaarde vooroordelen over vrouwen in de 17de eeuw. Het blijft een vlek op zijn blazoen, een vlek die vooral in het huidige tijdsklimaat door vrouwelijke Spinoza-lezers wordt ervaren als een grof tekort. Maar zie, een recente publicatie geeft mij de gelegenheid om Spinoza’s blik op vrouwen in vraag te stellen door de schijnwerper te richten op een uitzonderlijke vrouw uit zijn tijd, een savante Dame die hem, om meer dan één reden, niet onbekend kan zijn geweest. Het betreft: Anna Maria van Schurman (1607- 1678) die met haar Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap participeerde aan een gender-debat dat ook al in haar tijd actueel was (2).
![]() Het traktaat werd uitgegeven onder druk van omstandigheden in 1641 maar het thema was al eerder een belangrijk aandachtspunt in haar leven en werken, zoals blijkt uit het Latijns Lofdicht dat ze publiceerde ter gelegenheid van de stichting van de Universiteit van Utrecht (1636) en eveneens uit de brieven die ze schreef tussen 1632 tot 1638 en die deze nieuwe vertaling afsluiten. Vooraleer ik het zal hebben over de inhoud van het voorliggend boek wil ik eraan herinneren, dat Aristoteles (4de E v.C.), die tot in de 17de eeuw de scholastiek onderbouwde, van mening was dat de vrouw de mindere van de man was. Maar het staat buiten kijf dat de belangrijkste generator van vooroordelen over vrouwen in onze judeo-christelijke cultuur, vroeger én nu, de Bijbel is. Over de schepping van de mens bestaan in het Bijbelboek Genesis twee scheppingsverhalen (3) waarvan één medeverantwoordelijk is voor het feite dat de vrouw tot op onze dagen nog steeds wordt beschouwd als le deuxième sexe (Simone de Beauvoir).
Dat heeft vanzelfsprekend niet belet dat in de loop der eeuwen in onze christelijke beschaving aan weerszijden van de Atlantische Oceaan tal van vrouwen erin geslaagd zijn om de gender-vooroordelen van hun tijd te overwinnen en tot buitengewone prestaties kwamen. De Nederlandse Anna Maria van Schurman, van Vlaams-Duitse komaf, is er een uitmuntend voorbeeld van: een mannelijke tijdgenoot noemde haar in het boek een ‘onsterfelijk sierraad onder de vrouwen’ (blz. 59). Een feministe avant la lettre ? Zo titelt Angela Roothaan haar inleidend essay (bijna de helft van het boek) dat de lezer voorbereidt op de lectuur van Anna Maria van Schurmans Verhandeling, die nu in een herwerkte vertaling van Renée ter Haar voorligt. Die inleiding bestaat uit zes onderdelen. 1 In het eerste wordt Anna Maria’s biografie onder de loep gelegd. Zij werd in 1607 geboren in Keulen. Haar vader Frederik van Schurman stamde uit een rijke Antwerpse familie die de hervorming was toegedaan en, net als de familie van P.P. Rubens, de wijk had genomen naar Keulen om de religieuze onverdraagzaamheid in de Spaanse Nederlanden te ontvluchten. Hij huwde er met Eva von Harff, een adellijke dame. Anna Maria was hun eerste kind. Zij genoot in de schoot van haar gezin een uitstekende opvoeding waarin theologie en religie een voorname plek hadden. Vanuit Duitsland verhuisde het gezin ca. 1623 naar Utrecht en tien jaar later naar het Friese Franeker. Na heel wat omzwervingen vestigde van Schurman zich ten slotte wederom in Friesland, namelijk in Wieuwerd, waar ze in 1678 overleed. Van Schurman bleef ongehuwd en was voldoende rijk om huispersoneel te kunnen betalen zodat ze onbezorgd en in alle vrijheid haar leven kon vullen met piëteit, kunst en studie. Ze beschikte over een grote intelligentie. Door autodidactische studie bekwaamde ze zich in wiskunde, in astronomie, in geografie en stond bekend als taalwonder: ze leerde 14 talen, waaronder Latijn, Grieks, Hebreeuws, Syriac (Aramees) en Ethiopisch... talen die haar in staat stelden om de grondteksten van de Bijbel in originele versie te lezen. Bovendien beschikte ze ook over rijke muzische begaafdheden en uiterst vaardige handen: ze boetseerde in was, muntte uit in teken- en schilderkunst, in graveerkunst (ook op glas!), in muziek, in borduurkunst... Wetenschap en kunst vulden haar leven, maar piëteit (praktische vroomheid) stond in haar leven en werken altijd voorop. Zoals talloze Europeanen was ze begeesterd door de piëtistische religiositeit die in Europa veel mensen aansprak mede uit onvrede met de geïnstitutionaliseerde religie. Die belangstelling bracht haar in het vaarwater van Gijsbert Voet (1598-1676), in Utrecht haar buurman en een notoir tegenstander van Descartes. Hij was een voorman van een piëtistische vroomheidsbeweging die men toen ‘de Nadere Hervorming’ noemde en die in de eerste helft van de 17de eeuw veel aanhangers had, o.a. ook van Schurman. Op latere leeftijd zette Anna Maria voor haar spiritualiteit een belangrijke stap: ze sloot zich aan bij de Labadisten, een piëtistische sekte, gesticht door Jean de Labadie, voormalig jezuïet. Die sekte werd niet graag gezien en opgejaagd. Uiteindelijk strandden de Labadisten in het Friese Wieuwerd, laatste woonplek van van Schurman. Van Schurman correspondeerde over geleerde kwesties met tal van geleerden in binnen- en buitenland. Haar adelbrieven vergemakkelijkten contacten met ontwikkelde hoogadellijke dames als Elisabeth van de Palts (dochter van de ‘Winterkoning’), de zuster van de Engelse koning Karel I, diens echtgenote. Van Schurmans faam was zo groot, dat ze te haren huize werd bezocht door tal van Europese geleerden en zelfs enkele koninginnen over de vloer kreeg. 2 Een tweede onderdeel van de Inleiding behandelt het thema Wetenschap en geloof als levenshoudingen. De 17de eeuw is een eeuw van grote maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. Ook de sociale positie van de vrouw wordt in die eeuw nadrukkelijker aan de orde gesteld: de Verhandeling van van Schurman is er een schitterend voorbeeld van. Zij schreef haar traktaat kennelijk vanuit haar authentieke overtuiging dat de aanleg van vrouwen en mannen voor het bedrijven van wetenschap even geschikt is, hoewel ze die visie op latere leeftijd explicieter vertolkte. Hoewel sommige tijdgenoten en ook latere lezers bij de oudere Anna Maria een wijziging in haar houding over wetenschapsbeoefening meenden te zien, is het voor Angela Roothaan duidelijk dat die onveranderd bleef: hoewel de rede van de wetenschap in strijd lijkt met het gevoel van het geloof, is het uitgangspunt en de basishouding altijd geweest dat wetenschap wordt bedreven uit vroomheidsoverwegingen, want wetenschappelijke kennis brengt mensen nader tot God. Eer en beroemdheid die met de studie van wetenschap kan gepaard gaan, beschouwde ze zeer uitdrukkelijk als bijkomstig. 3 In het derde deel van de inleiding gaat het over van Schurmans ‘logisch’ pleidooi voor vrouwen in de wetenschap. Zij koos ervoor om haar Verhandeling in het Latijn te schrijven in de vorm van een academische disputatio. Daartoe had ze goede redenen. Ze wilde zich uitdrukkelijk richten tot de gender-bevooroordeelde academici die ze met haar geschrift hoopte te overtuigen. Door die vormkeuze bewees ze ook meteen in de feiten dat ze als ongebonden en zelfstandige geleerde vrouw de evenknie was van die academische ‘disputeurs’. 4 Het onderwerp van het vierde onderdeel is de Visie van tijdgenoten in Europa: van deugd naar recht. Zoals eerder gezegd, is in de 17de eeuw de ‘vrouwenproblematiek’ een belangrijk aandachtspunt. Men schat dat in die eeuw ongeveer een paar honderd publicaties aan dat thema werden gewijd. Van Beverwijck en van Schurman fundeerden hun emancipatorisch betoog voor de vrouw op de traditionele deugdenleer. Marie de Gournay (1565-1645) daarentegen zal in haar geschriften het recht op gelijkheid tussen man en vrouw poneren en er de redelijkheid van beklemtonen. In de loop van de 17de eeuw wordt o.i.v. het om zich heen grijpende cartesianisme afscheid genomen van de scholastiek en daarmee ook van Aristoteles’ deugdenleer, die stelde dat deugden verankerd zijn in maatschappelijke contexten: voor hem was die context de Griekse polis en allereerst mannelijke deugden die er dienstig voor waren. De cartesiaanse omwenteling die omstreeks 1650 de bovenhand kreeg, impliceerde ook een nieuwe deugdenleer die het pad bereidde naar een juridisering en politisering van de gender-strijd. 5 Het vijfde deel van de inleiding gaat over de Geschiedenis van het vergeten. De 17de-eeuwse feministen raakten al in de 18de eeuw vergeten, zoals dat overigens met veel filosofen (vaak zeer terecht) het geval is. In de tijd van de Verlichting werd evenwel een stap vooruitgezet: de gender-problematiek werd een topic in recht en politiek. In dit verband worden o.a. Mary Wollstonecraft (1759-1797) genoemd. Maar het duurde nog tot in het begin van de 20ste eeuw vooraleer vrouwen praktische resultaten behaalden, meer bepaald inzake vrouwenstemrecht. Tot in onze dagen blijft de gelijkstelling van man en vrouw wereldwijd een aandachtspunt. Roothaan besluit haar lange (soms wat repetitieve) Inleiding in een zesde onderdeel met het thema Vrouwen in de wetenschap - toen en nu. De lezer verneemt o.a. dat van Schurman met haar Verhandeling niet direct de bedoeling had om voor vrouwen het recht op te eisen om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs. Bovendien keert ze zich met haar argumenten op onrechtstreekse wijze tegen de bestaande vooroordelen. Ook kan het, aldus Roothaan, als een begrenzing worden bekeken dat ze haar emancipatie-visie beperkt tot de familiale kring. Dat belet niet dat de schrijfster bepaalde ideeën van van Schurman bevestigd ziet door Amerikaanse gender-onderzoekers uit de vorige eeuw. De Inleiding, voorzien van noten, wordt besloten met een korte bibliografie die de nieuwsgierige lezer in staat stelt om dieper te graven. Die lezer zal onderhand ook hebben begrepen, dat de vraag die aan het begin van de inleiding werd gesteld, namelijk of Anna Maria van Schurman een feministe avant la lettre was, (impliciet) positief werd beantwoord. Ze was wel degelijk een feministe, een existentieel-authentieke nog wel, maar een feministe die moet worden gesitueerd in de context van haar eigen tijd en begrepen in het kader van haar eigen uitzonderlijke levensloop. Een Verhandeling op de wijze van de filosoof (more philosophico) De Verhandeling beslaat in het boekje slechts 18 pagina’s, ingeleid door een brief van Johan van Beverwijck en een korte niet ondertekende tekst (een brief van Rivet?) (4).
Veelzeggend: twee geleerde heren die hun ‘gender-zegen’ geven aan de publicatie van een geleerde vrouw... De Verhandeling werd, als gezegd, gegoten in de format van een disputatio, een scholastiek filosofisch genre dat in de 17de eeuw nog door conservatieve academici werd gebruikt. Om de lezer te helpen bij de lectuur van de logisch-gearticuleerde redenering van het traktaat kan inzicht in de structuur ervan nuttig zijn. Anna Maria poneert: Het beoefenen van de wetenschap is geschikt voor een christelijke vrouw. Aan de hand van Aristoteles’ logica construeert van Schurman een filosofische redenering die bestaat uit een samenstel van syllogismen, een concatenatio zou Spinoza zeggen, gebaseerd op de logische figuur BARBARA (5).
De minor en de major van de syllogismen worden ‘bewezen’ aan de hand van zowel ervaringsgegevens, het gezond verstand en, jawel hoor, het magister dixit-principe, de filosofische heilige koe van de scholastiek die in de 17de eeuw in academia (en aldaar tot op heden in de humane wetenschappen) als bron van waarheid en wijsheid werd geaccepteerd. Van Schurman presenteert vijftien bewijzen en formuleert, zoals het formeel hoorde, vijf objecties en een advies (consectarium). De vraag of haar aanpak en bewijsvoering haar geleerde tijdgenoten kon overtuigen, is twijfelachtig maar van minder belang. Van blijvende waarde is dat zij weerwerk bood tegen de gender-vooroordelen van haar tijd en dat deed in een geleerd betoog dat haar doelgroep dwong tot lezen en analyse. Van Schurman verwierf zich daardoor een plek in de geschiedenis van de vrouwenbeweging. Samensteller Jacob Bouwman besluit het boek met drie brieven van Anna Maria van Schurman. Het zijn brieven die ze richtte aan de theoloog André Rivet, die we al eerder vermeld hebben. Haar brieven én de antwoorden van Rivet, die in die tijd begaan was met de positie van de vrouw in de gereformeerde kerk, handelen ook over vrouweneducatie. De literaire toon en stijl van Anna Maria’s brieven gunnen ons, na de lectuur van de ‘strenge’ Verhandeling, een aanvullende blik op de persoonlijkheid van de auteur. Een woordje over de vertaling. Het wat hoekig Latijn van Anna Maria’s Verhandeling werd door Renée ter Haar omgezet in vlot leesbaar Nederlands. Zij vertelt ons evenwel niet welke grondtekst ze voor haar vertaling gebruikte. Vermoedelijk was dat de tekst van de eerste editie van 1641. De laatste editie van de Verhandeling, bij leven van van Schurman verschenen en zeker door haar gesuperviseerd, staat te lezen in de derde editie van de Opuscula die dateert van 1652 (zie foto). De titelpagina van die editie vermeldt dat het een vermeerderde (auctior) en verbeterde (emendatior) betreft. Als er geen kritische editie van een tekst voorhanden is, dan is het (meestal) verkieslijker om de tekst te gebruiken van de laatste druk die de auteur onder ogen had. Tot slot: ik wens dit boekje in handen van velen. Voor lezers met algemeen historische belangstelling is het een uitstekende inleiding tot het leven van Anna Maria van Schurman, een uitzonderlijke Dame uit de zo rijke en boeiende 17de eeuw. Wie interesse heeft voor gender-problematiek vindt in deze publicatie stof om die belangstelling in historisch perspectief te zetten. En bewonderaars van Spinoza beveel ik de lectuur van deze publicatie nadrukkelijk aan: het kan een aansporing zijn om het oordeel van de Meester inzake vrouwen en politiek naast zich neer te leggen. Tolle, lege! Pierre Bayle (1647-1706) wordt, naar een oude traditie, ‘le Philosophe de Rotterdam’ genoemd omdat hij er leefde, er bijna 26 jaar werkte en er ook de laatste adem uitblies (1). Ook in Amsterdam was er in hetzelfde tijdsgewricht een filosoof aan de slag en niet de eerste de beste: Benedictus de Spinoza (1632-1677), een jongere tijdgenoot van Pierre die hem 29 jaar overleefde. Die staat niet bekend als le philosophe d’Amsterdam maar wij maken dat hic et nunc goed en sieren hem met de titel ‘de Filosoof van Amsterdam’. Pierre Bayle werd geboren op 18 december 1647 in le Carla-le-Comte (nu Carla-Bayle, ca. 700 inwoners), een bastide, een kleine versterkte stad, in het zuid-Franse departement Arriège, pays des Cathares: (…), ce village fortifié du Carla, avec ses remparts baignés de soleil d’ ou l’on découvre un paysage géométrique de sobres collines devant la grande Muraille des Pyrénées (2). ![]() Calvinist of katholiek? Hij werd er geboren in het gezin van een Calvinistische dominee die het niet breed had en waarover de geschiedenis niet veel weet te vertellen. Pierre begon zijn studies in 1666 aan de protestantse Academie van Puylaurens. Omdat hij naar beter onderwijs uitkeek, ging hij in 1669 les volgen in het Jezuïetencollege van Toulouse. Daar bekeerde hij zich warempel tot het katholicisme wat tot spanningen leidde met zijn familie, maar na 17 maanden werd hij weer Calvinist. De Franse wet bestrafte deze vorm van renegatie met verbanning. Hij week daarom uit naar Genève waar hij verder studeerde. Na zijn studies bekleedde hij posten als huisleraar in Genève en in Parijs. Na een felle strijd slaagde hij erin om in 1675 een leerstoel in de filosofie aan de protestantse Academie van Sedan in de wacht te slepen. Hij doceerde er zes jaar tot Lodewijk XIV in 1681 die Academie opdoekte. Bayle besefte dat hij als calvinist in Frankrijk weinig of geen toekomst had en besloot te emigreren. Hij kwam nog in hetzelfde jaar in Rotterdam terecht. Via contacten en voorspraak werd hij samen met de theoloog Pierre Jurieu, een collega van hem in Sedan, hoogleraar aan de daar nieuw opgerichte Illustere School. Beiden raakten na enige tijd om politieke redenen in onmin. Bayle verloor het pleit en werd in 1693 ontslagen, zodat hij voortaan van zijn pen moest leven. In die publieke twist kozen de meesten de kant van Pierre Bayle, als we tenminste geloof mogen hechten aan volgende flutverzen van Voltaire: Par le fougueux Jurieu, Bayle persécuté Toen Spinoza in 1677 overleed was hij als geleerde filosoof ruim bekend. Van Bayle was toen nog geen sprake. Toen die zich eind december 1681 als vierendertigjarige in Rotterdam vestigde, was hij nog steeds een nobele onbekende die nog geen letter had gepubliceerd. Maar toen Bayle in 1706 overleed, was hij een Europese bekendheid geworden al twijfelden velen aan zijn calvinistische orthodoxie. Getaande faam Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw taande de faam van Bayle, terwijl die van Spinoza na 1677 gestaag bleef stijgen: vandaag de dag wordt hij wereldwijd gelezen en bestudeerd. Pierre Bayle is goeddeels uit de belangstelling verdwenen. Geheel ten onrechte. Intellectuele nieuwsgierigheid zat Pierre Bayle in het bloed: lezen, studeren, schrijven en publiceren, dat vulde zijn leven. Hij voerde een drukke correspondentie (bijna 1800 brieven!), hield veertig jaar een dagboek bij, publiceerde boeken, vulde een éénmanstijdschrift en ontwikkelde zich tot een lexicograaf met Europese bekendheid. Caroline Louise Thijssen-Schoutte (1904-1961), erudiete kenner van Hollands Gouden eeuw, schreef in dit verband: ‘Sommige schrijvers komt men nader als men, ook na eeuwen, de plaatsen bezoekt waar zij geleefd en gewerkt hebben, een bedevaart onderneemt naar hun geboorteplaats, mijmert bij hun graf, wandelt langs de wegen waarlangs zij gegaan moeten zijn, daarbij in verbeelding alle moderne toevoegsels wegdenkend. Ten opzichte van Bayle geldt dit weinig of niet: het enige beeld, dat zich met grote pertinentie aan de lezer van zijn geschriften en aan de gebruiker van zijn dictionaire opdringt, is dat van het stoffig studeervertrek, met in de hoek een bed, de wanden vol boekenkasten, overal paperassen en de tengere man, bijna steeds aan zijn werktafel, lezend en schrijvend, zich in de zomer niet latende afleiden, wanneer door het geopend raam het gerol van een sleperskar, het gelach of geruzie van ravottende kinderen ofwel de schreeuw van een meeuw naar binnen dringt; in de winter, 's ochtends vroeg bij de olielamp, overdag een verstrooide blik naar buiten met de dankbare gedachte, dat niets hem verplicht uit te gaan sinds hem verboden werd college te geven en tot laat in de avond of diep in de nacht weer bij de olielamp achter het gesloten gordijn. Bezoek ontvangt Bayle op zijn vrijgezellenkamer met gemengde gevoelens: het levendig discours - en meestal is voor de bezoeker, balling als Bayle, het Frans de moedertaal, al verraadt soms het accent, waarmede de bezoeker Frans spreekt, de Nederlander of Engelsman - verkwikt wel maar vermoeit ook de gastheer, die bovendien soms met zorg er aan denkt hoe zijn dagprogramma in de war wordt gestuurd. Want de dagtaak, die hij zich gesteld had, was reeds overladen met artikelen en brieven, die nodig geschreven, drukproeven die gecorrigeerd dienden te worden; dit alles ziet hij zich pêle mêle voorgeschoteld: „II est bien malaise que pendant que les imprimeurs travaillent sans discontinuation, l'auteur sufise à ces trois choses, à faire la revision de deux gros volumes in folio, à les augmenter de plus d'un tiers, & a corriger les épreuves", verzuchtte Bayle de zevende december 1701, toen hij het voorbericht schreef voor de tweede druk van zijn gigantische onderneming, een werk, dat ver uitgroeide boven wat het in eerste aanleg bedoelde te zijn: een supplement op Moréri's woordenboek, dat wemelde van fouten. Maar dat was het gewone lot van alle geschriften, die Bayle op touw zette, ver uit te gaan boven de eerste opzet (4). Het feit dat hij en Spinoza hun vrijgezellenleven doorbrachten op een huurkamer mag niet tot de conclusie leiden dat zij beiden ivorentoren-geleerden waren, verre van. Ze stonden met twee voeten op de grond en hadden zich geenszins van de wereld afgekeerd: beide mannen waren bij de tijd en à la page en volgden met interesse alle maatschappelijke ontwikkelingen. Zo had Pierre Bayle een fijne neus voor maatschappelijke trends en literaire modes. ![]() Lezers waren in de 17de eeuw gek op literaire revues en naslagwerken. In die eeuw ontstonden de eerste geleerde tijdschriften die zich tot een breed publiek richtten om de ontdekkingen van de nieuwe wetenschap meer bekendheid te geven. Dat leek Bayle wel wat: hij wilde zelf ook zo'n blad uitgeven… In een brief aan een Amsterdamse vriend schrijft hij dat nogal wat kennissen (ook in Parijs) hem daarover positief advies gaven: ‘Ils m’ont dit, qu’il faut tenir un milieu entre les Nouvelles de Gazette et les Nouvelles de pure science, afin que les Cavaliers et les Dames, et en général mille personnes qui lisent et qui ont de l’esprit, sans être Savans, se divertissent à la lecture de nos Nouvelles.’ (5) Hij sloot met de Amsterdamse uitgever Henri Desbordes (+1722) een contract om zelf ook een revue uit te geven: van 1684 tot 1687 verscheen zijn maandblad Nouvelles de la République des Lettres, een éénmansblad dat hij zelf vol schreef. Zijn initiatief had succes en Bayle werd al snel in Europa bekend als ‘een man met een mening’. ![]() Naslagwerken bij de vleet De 17de eeuw was de eeuw van de naslagwerken en dictionnaires. Ook dat was niet aan de aandacht van Bayle ontsnapt. Hij had vooral belangstelling voor het woordenboek van de jong gestorven Franse priester Moréri (1643-1680) dat in 1674 was verschenen (6). Moréris werk kende een overweldigend succes en werd tussen 1674 (één deel) en 1759 (10 delen!) wel een twintigtal keer herdrukt. Het woordenboek werd vertaald in het Engels, het Duits, het Nederlands en het Spaans. Maar het wemelde van de fouten! Bayle wilde ook een dictionnaire uitgeven en daarin tevens de fouten van Moréri corrigeren. Zo kwam dus, als eerder verteld door Thijssen-Schoutte, zijn magnum opus de Dictionaire (sic) historique et critique tot stand, waarvan de eerste editie werd gepubliceerd in 1697. Ook dit woordenboek groeide uit tot een volumineus werk van uiteindelijk 4 folio-delen en bijna 4000 blz. (7). Zijn DHC werd inderdaad een succes: er kwamen niet minder dan 12 edities op de markt waarvan de laatste dateert van 1830. Het boekwerk werd over heel Europa (en tot in Rusland) verspreid en gelezen. Het bevat erg vooruitstrevende gedachten en kan daarom worden beschouwd als een voorloper van de Encyclopedie van Diderot-d’Alembert. ![]() Het belang van de Dictionaire situeert zich op meer dan één niveau. Het mag omwille van taal een stijl tot de Franse literatuur worden gerekend en beneemt er naar inhoud, vorm en typografie een unieke plek. Het is een erg belangrijke historische bron die ons ook in een zeventigtal artikels informeert over tal van aspecten van Hollands Gouden Eeuw en het bevat tevens primaire biografische informatie over Pierre Bayle zelf. Het is bovendien een werk dat ook tot de filosofie kan worden gerekend omdat de artikels vaak getuigen van de filosofische opvattingen van de auteur alsook van die van zijn 17de eeuwse tijdgenoten. Niet alle edities van de DHC zijn cultuurhistorisch even belangrijk. Op de eerste plek komt, uiteraard, de editio princeps van 1697, uitgegeven in twee delen in folio. De editie van 1720 presenteert zich als de derde, maar is in feite de vierde. Die verscheen 14 jaar na het overlijden van de auteur en bevat voor het eerst ook zijn nagelaten aanvullingen, wat die editie dus bijzonder maakt. Typografisch is die uitgave ook een meesterwerk: de artikels volgen voor het eerst elkaar op, onmiddellijk na de opmerkingen van het vorige artikel en zijn gevat in meesterlijke bladspiegels. De vierde editie van 1730, in feite de vijfde wordt algemeen beschouwd als definitief. Stapstenen naar de Verlichting Wie Spinoza bestudeert, komt al snel terecht in het vaarwater van Pierre Bayle. Die ontwikkelde een blijvende, wat geïrriteerde, interesse in Spinoza. Beide zagen mekaar nooit in levende lijve maar uit Bayles correspondentie weten we dat hij al omstreeks 1670 kennis maakte met Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat en dat hij zich een exemplaar aanschafte van Spinoza’s Opera Posthuma (1677). In de eerste editie van de DHC (1697) schreef Bayle een lang artikel over leven en leer van de ‘Filosoof van Amsterdam’. Het behoort tot de ‘vroege biografieën’ van Spinoza (8). Het Spinoza-artikel van de DHC werd al binnen het jaar in het Nederlands vertaald. Als Spinoza in de 18de-19de eeuw een ruimere Europese bekendheid verwierf, dan was dit mede dank zij de DHC: zo leerde bijvoorbeeld Catharina II van Rusland Spinoza beter kennen via de Dictionaire van Bayle die in haar bibliotheek stond. De vele herdrukken van dat woordenboek hebben ervoor gezorgd dat het beeld dat hij construeerde van Spinoza’s leven en werk ook vandaag nog in het collectief geheugen van tal van Europeanen verder leeft… Spinoza en Bayle zijn belangrijke stapstenen op weg naar de Verlichting en daarom ook historisch van groot belang. In vorige eeuw werd het ‘voorlopersaspect’ van Bayle al te veel benadrukt ten koste van een fundamentele studie van zijn literaire en filosofische betekenis in en voor zijn tijd. Bij de herdenking in 1959 van de 250ste verjaardag van Bayles overlijden werd gepleit voor een herwaardering en zelfs voor een herontdekking van deze gigant. Voor zover ik kon nagaan, een pleidooi met maar matig succes. Begin 21ste eeuw schreef Jonathan Israël (Princeton University) een even erudiet als omvangrijk historisch meesterwerk over de Verlichting. In een van de delen wordt Spinoza neergezet als wegbereider van de zogeheten Radicale Verlichting (9). Het is een goed onderbouwde historische interpretatie die in niets afbreuk doet aan de eigenheid van leven en werk van onze filosoof, maar door vakgenoten van Israël wel werd bekritiseerd. Nog steeds wordt de DHC niet op zijn volle waarde geschat, maar laat er geen twijfel over bestaan, Bayles Dictionaire is een absoluut meesterwerk: in zijn tijd bijzonder historisch-kritisch en ongelofelijk erudiet: een letterenmonument dat werd gerealiseerd door een man met een tomeloze werkkracht die zijn ‘curiosité’ (intellectuele nieuwsgierigheid) liet prevaleren op de vreugden van het leven. De dood van Bayle In de winter van 1706, op 28 december te 9 uur s’ morgens stierf Pierre Bayle in de leeftijd van 59 jaar, 1 maand en 10 dagen. De omstandigheden van zijn overlijden doen denken aan die van de Filosoof van Amsterdam: net als Spinoza overleed Bayle op een koude wintermorgen, eenzaam in een huurkamer, en net als Spinoza aan de gevolgen van een longaandoening. Hij werd begraven in een massagraf in de Waalse kerk van Rotterdam: speelde bij deze treurige en armoedige teraardebestelling zijn calvinistische heterodoxie of zijn financiële situatie een rol? ![]() In 1922 werd die kerk gesloopt en de mensen die er tussen 1635 en 1833 begraven lagen, werden bijgezet even buiten Rotterdam op de Algemene Begraafplaats van Crooswijk, aan de linkeroever van de Rotte. Een grafsteen met Franse tekst (het betrof immers een ‘Waalse’ Kerk) herinnert aan die knekelverhuis. Pierre Bayle wordt op die stele nominatim vernoemd samen met die andere Pierre, Piere Jurieu, jawel zijn aartsvijand en samen met nog een derde, Geeraert Brandt, die de eer van de eerste plek kreeg (11). Voor de smalle calvinisten aan de Rotte kon er voor Bayle anno 1922 blijkbaar nog steeds niets meer af… Een gemiste kans om le Philosophe de Rotterdam de eer te bewijzen die hem toekomt. Lezend in DHC: Jamais sans Paroles Van mijn kant kan ik Pierre Bayle niet beter honoreren dan door het citeren van de lovende woorden waarmee Hubert Bost zijn Bayle biografie besluit: ‘Essayiste, polémiste, journaliste, historien, philosophe, homme de lettres, savant, érudit, critique… tout cela lui convient. Mais, avant tout, homme libre et penseur libre (10). Er zijn zo van die dagen dat ik mij graag verlies in de tekstoceaan van Bayles Dictionaire historique et critique, en ik prijs mij dan gelukkig dat ik dat kan doen in een goed bewaard exemplaar van de originele derde editie van 1720. Noten (1) ) Desiderius Erasmus (1466-1536) werd weliswaar in Rotterdam geboren maar woonde er maar enkele jaren. Dat belette overigens niet dat hij wel eens naar zichzelf verwees als ‘Erasmus van Rotterdam’. (2) Paul Dibon, Redécouverte de Bayle, blz. VII, in Pierre Bayle, le philosophe de Rotterdam, études et documents, Amsterdam, 1959. (3) Voltaire, IIIème Discours de l’Homme. De l’envie, v. 73-76, geciteerd in E. Labrousse, Notes sur Bayle, Paris, 1987, p. 95. (4) C.L. Thijssen-Schoutte, De filosoof van Rotterdam: Pierre Bayle, 1959, blz. 227-253. Dit artikel werd geschreven n.a.v. de herdenking van de 250ste verjaardag van Bayles overlijden. Het is te lezen op het net zonder enige verwijzing naar de bron van het artikel: https://rjb.x-cago.com//GARJB/1956/12/19561231/GARJB-19561231-0251/story.pdf (5) Brief geciteerd in H.C. Hazewinkel, Pierre Bayle à Rotterdam, in Paul Dibbon, o.c., blz. 28. (6) Louis Moréri, Grand Dictionnaire historique, ou la mélange curieux de l’ histoire sacrée et profane, Lyon, 1674. (7) Pierre Bayle, Dictionaire historique et critique, derde editie, Rotterdam, 1720, in f°. Ik gebruik deze editie, in werkelijkheid de vierde, ‘geredigeerd’ door Prosper Marchand en in Rotterdam uitgegeven door Michel Bohm. De opmerkingen hebben hun definitieve orde. (8) Zie op deze site: Vroege Biografen. (9) Jonathan I. Israel, Radicale Verlichting, Franeker, derde druk 2010, 944 blz. (10) Hubert Bost, Piere Bayle, Paris, 2006, blz., 519. (11) Als eerste wordt Geeraert Brandt (1626-1685) vermeld. Hij was een in Amsterdam geboren calvinistisch predikant en literator. Hij schreef een even bekende als verdienstelijke biografie over admiraal de Ruyter in opdracht van diens zoon, postuum gepubliceerd in 1687. Bayle staat op de tweede plek en Jurieu is hekkensluiter. Nourrisson, Spinoza et le naturalisme contemporain, Paris, 1866, 308 + 28 blz.
Ik zet nu de schijnwerper op de abdij van Saint- Léon. Die werd ten tijde van de Franse Revolutie, meer bepaald in 1790 opgedoekt en in 1804 werd in de gebouwen van dat klooster een Collège ondergebracht.
Prijsboek voor een primus Nu een sprongetje: in mijn Spinoza-bibliotheek zit een merkwaardig boek dat een verband heeft met de Franse stad Toul. Het is een zeer zeldzaam, misschien wel een uniek exemplaar. Het kan bogen op een respectabele leeftijd want het dateert van 1866 en is dus meer dan anderhalve eeuw oud. Het werd uitgegeven in Parijs en zoals de band aangeeft is het afkomstig, jawel, uit het voormalige College van Saint-Léon. ![]() Ik veronderstel dat het boek in het jaar van publicatie of kort nadien gediend heeft om er een primus van het toenmalige Collège de Toul mee te belonen voor een behaalde studie-uitslag. Dat is te merken aan de fraaie perkalinen band met goudopdruk. De college-autoriteiten wilden blijkbaar dat het boek er feestelijk uitzag: op het voorplat staat een monogram, een krans van laurier met middenin de naam van het college. Jezuïeten gebruikten in hun colleges dergelijke monogrammen voor prijsboeken. De schoolautoriteiten vonden het boek blijkbaar belangrijk genoeg om het onder de aandacht te brengen van docenten en leerlingen: het ging immers over een gevaarlijk sujet, over Spinoza, die goddeloze filosoof die al bijna twee eeuwen lang twijfel zaaide in harten en geesten van christenmensen... De paters van Saint-Leon zullen het vast tot hun educatieve taak hebben gerekend om leraren en leerlingen te waarschuwen voor deze gevaarlijke auteur.
In Hoofdstuk 7 bestrijdt Nourrisson met kracht het verwijt, dat Spinoza al tijdens zijn leven te horen kreeg, als zou hij een ‘atheïst’ zijn. In het achtste en laatste hoofdstuk vraagt de auteur zich dan ten slotte af hoe een evident valse filosofie (het naturalisme) in Frankrijk terrein kon winnen. De rol van Duitsland wordt in dit verband goed in de verf gezet. Het is de traditionele Franse filosofie, zo stelt hij met een licht nationalistische ondertoontje (in 1866!), die soelaas moet bieden. Nourrisson eindigt zijn boek, dat vaak een pamflettaire toon aanslaat, toch met een lofbetuiging aan het adres van Spinoza: ‘… constatons, j’ y consens, la puissance du génie de Sipinoza, quoique les objets, comme en un miroir difforme s’y réfléchissent renversées. Honorons, et je suis le premier à lui rendre un semblable hommage, honorons la mémoire de ce méditatif, qui, chose rare, chose très-rare!, fut un homme.' (blz. 304) ![]() Roepende in de woestijn Jean-Félix Nourrissons Spinoza-boek van 1866 kadert in het positivistisch klimaat in Frankrijk in de hand gewerkt door de spectaculaire vooruitgang van de exacte natuurwetenschappen en gecombineerd met de opverende belangstelling voor het aloude naturalisme in de persoon en de leer van Spinoza. Voldoende rode knipperlichten voor de auteur om zijn katholiek lezerspubliek te waarschuwen. De studie van Nourrisson is gedocumenteerd met lange citaten van Spinoza-tegenstanders en (ook wel) voorstanders. Het is dus best wel een interessant boek: een goed voorbeeld van een anti-Spinoza-boek zoals er in de 18de en de 19de eeuw wel meer werden geschreven. Maar Nourrisson was in 1866 een roepende in de woestijn. Wat het anti-Spinoza-kamp sedert de 17de eeuw ook publiceerde, het mocht alles niet baten: de gestage bewondering en waardering voor de Amsterdamse denker kon niet worden afgeblokt, hoewel de belangstelling voor diens leven en werk toppen en dalen kende. Sedert 1970 bereikt de Spinoza-renaissance een nooit eerder geziene (over-)vloed aan repetitieve en vaak elkaar tegensprekende academische en vulgariserende publicaties. Spinoza werd voor publicisten een sterk merk: in Frankrijk hebben auteurs als Frederic Lenoir (Le Miracle Spinoza, 2017 ) en Maxime Rovere (Le Clan Spinoza, 2017) met hun Spinoza-bestsellers goed geld verdiend. En Spinoza’s koe is daar vast nog niet uitgemolken… Academische Spinoza vs. échte Spinoza Ook het internet laat zich niet onbetuigd: het wemelt er van sites: zeer goede, goede, en slechte; aankomende academici hebben genoeg aan één woord, één uitdrukking of één concept van Spinoza om hun geleerde en schijngeleerde papers op het net te zetten, of brengen hem (hineininterpretierend) in verband met andere denkers of actuele maatschappelijke trends of ideologieën. Wie er pap van lust raadplege, op gevaar van indigestie: www.academia.edu. Zo ontstond allengs een ‘academische Spinoza’, die van langsom meer wegdreef van de ‘echte Spinoza’ zoals die kan worden gekend uit zijn geschriften, qui non academiae sed vitae scripti sunt... Het doet me denken aan Karl Marx, die andere (joodse) levensbeschouwer en systeemdenker: toen die op het einde van zijn leven kennis nam van wat filosofen in zijn dagen uit zijn teksten persten, kon hij niet anders dan tot de conclusie komen dat hijzelf geen ‘marxist’ meer was. Intuitia me docet, dat Spinoza wel eens tot dezelfde conclusie zou kunnen komen, mocht ie lezen wat sommige ‘filosofie-filosofen’ onder de noemer van zijn levensleer brengen. Maar hij zou, op grond van zijn eigen leerstellingen, er zich niet erg druk om maken: de immanente orde der dingen, weet je wel? Dat belet niet dat het eens een keertje mag worden gezegd. ----- (1) Henri de Rigny (1782-1835) werd geboren in Toul. Hij was vlootvoogd van het Franse eskader dat in de zeeslag in de Baai van Navarino (1827) ten tijde van de Griekse onafhankelijkheidsoorlog, mee de overwinning behaalde. (2) Publicaties van Nourrisson kunnen op het net worden gelezen. Voor zijn Spinoza zie https://babel.hathitrust.org/cgi/pt?id=mdp.39015003648204&view=1up&seq=7 (3) Die onzin kan ernstige gevolgen hebben.
Minder bekend is het feit dat de Tachtigers erg werden beïnvloed door de geschriften van Spinoza. Enerzijds kan dat verrassen omdat zij L’Art pour l’Art huldigden en vurige vereerders waren van het ‘Schone’: een categorie die in de natura naturata, net als ‘Goed’ en ‘Kwaad’, voor Spinoza niet bestaat... Anderzijds herkenden maatschappijkritische Tachtigers in Spinoza de revolutionair, als anti-romantici waardeerden ze in hem de rationalist en de man die voor de filosofie autonomie opeiste zoals zij voor de poëzie, de schrijver die, zoals zij dat dichtend deden, woorden ook nieuwe betekenissen gaf. ![]() Heropleving Het is trouwens niet toevallig dat de Tachtigers Spinoza in hun vizier kregen. Hun belangstelling situeert zich in het verlengde van de heropleving van Spinoza’s filosofie die zich in Nederland vanaf 1848 voordeed. Die lag trouwens zelf in het verlengde van de eerste Spinoza-Renaissance die in Duitsland begon in 1785 onder impuls van Jacobi (1743-1819), een filosoof-literator, die daar de Philosophenstreit initieerde. De spilfiguur in de Nederlandse Spinoza-Renaissance van 1848-1880 was Jacobus van Vloten, die Spinoza’s werk uitgaf en vertaalde, een belangrijk maar omstreden boek over hem schreef en, mirabile dictu, het voor mekaar kreeg dat n.a.v. de herdenking van Spinoza’s 200ste sterfdag in 1877 er voor de deur van diens sterfhuis in Den Haag een standbeeld werd opgericht. De aandacht van de Tachtigers voor Spinoza en zijn geschriften sluit dus, als gezegd, bijna naadloos aan bij die Nederlandse Spinoza-revival. Proefschrift De dichter Herman Gorter was in de beweging van de Tachtigers een opvallende figuur met een merkwaardige levensloop. Hij studeerde klassieke talen en promoveerde in 1889 op een proefschrift over de Oudgriekse tragedieschrijver Aeschylos. Een van zijn toegevoegde stellingen in dat proefschrift ging over Spinoza. In de laatste fase van zijn leven begaf hij zich in het vaarwater van de Russische communisten: hij correspondeerde met Lenin en nam in 1920 in Moskou deel aan de Derde Internationale... Herman Gorters gedichten kwamen voor het overgrote deel terecht in de (overvolle) literaire vergeetput van de Nederlandse literatuur. Dat hij vandaag nog niet helemaal is weggedeemsterd, dankt hij aan het lang episch poëem Mei (1889). Wie kent niet de aanhef van het gedicht, waarvan het eerste vers in onze taal spreekwoordelijk werd: Een nieuwe lente en een nieuw geluid: |
SPINOZA’ S LEER
|
SPINOZA’ S LEER
|
SPINOZA’ S LEER
|
SPINOZA’S PHILOSOPHY
|
Andrea Voigt publiceerde eerder dit jaar Niemand is zo wakker, Historische roman over het leven van Spinoza (Amsterdam, 2020, (uitgeverij IJ), 228.blz. ISBN 9789090334318 (€ 19,90)) Lees hier een recensie van dit boek. |
Recensie
1. Andrea Voigt, Niemand is zo wakker, Historische roman over het leven van Spinoza, Amsterdam, 2020, (uitgeverij IJ), 228.blz. ISBN 9789090334318 (€ 19,90) De historische roman is een literair genre dat teruggaat tot in de 17de eeuw en zijn hoogdagen beleefde in de romantiek. Historische romans worden ook vandaag nog graag gelezen.
|
Recensie
2. Maxime Rovere, Spinozaland De ontdekking van de vrijheid - Amsterdam 1677, Amsterdam 2021, ISBN 978 94 600 3938 6 (€ 34,99) Op 26 januari 2021 verscheen een Nederlandse versie van Maxime Roveres Le Clan Spinoza, dat al in 2017 in de Lichtstad werd gepubliceerd. Het boek ging er al 20.000 keer over de toonbank. Dat brengt, vanzelfsprekend, uitgevers op ideeën.
|
Zu Spinozas Ethik Wie lieb ich diesen edlen Mann Mehr als ich mit Worten sagen kann. Doch fürcht ’ich, dass er bleibt allein Mit seinem strahlenden Heiligenschein. So einen armen kleinen Wicht Den führst Du zu der Freiheit nicht. Der amor dei lässt ihn kalt Das Leben zieht ihn mit Gewalt. Die Höhe bringt ihn nichts als Frost Vernunft is für ihn schale Kost Besitz und Weib und Ehr' und Haus Das füllt ihn von oben bis unten aus. Du musst schon gütig mir verzeih’n Wenn hier mir fällt Münchhausen ein, Dem als Einzigen das Kunststück gedieh’n Sich am eigenen Zopf aus dem Sumpf zu zieh’n. Du denkst sein Beispiel zeiget uns eben Was dies Lehre dem Menschen kann geben. Vertraue nicht dem tröstlichen Schein: Zum Erhabenen muss man geboren sein. | On the Ethics of Spinoza. How I love this noble man more than words can say. I fear though he will be all alone in the beams of his sacred halo. Do not put a poor little fella On the sroad that leads to freedom. Amor Dei does not appeal to such a person, earthly life keeps him under a spell. Height gives him nothing but frost, Intellect is tasteless food to him, property, wife, honour, and house, fill him from head to toe. Forgive me for thinking on Münchhausen, the only one who understood the art to hoist himself out of the swamp by his wig. You think, his example teaches us the Ethics can offer man a grip. But do not rely on appearances: for the higher one must be born. (© translation. Willy Schuermans - 16.12.20) |
Zu Spinozas Ethik Wie lieb ich diesen edlen Mann Mehr als ich mit Worten sagen kann. Doch fürcht ’ich, dass er bleibt allein Mit seinem strahlenden Heiligenschein. So einen armen kleinen Wicht Den führst Du zu der Freiheit nicht. Der amor dei lässt ihn kalt Das Leben zieht ihn mit Gewalt. Die Höhe bringt ihn nichts als Frost Vernunft is für ihn schale Kost Besitz und Weib und Ehr' und Haus Das füllt ihn von oben bis unten aus. Du musst schon gütig mir verzeih’n Wenn hier mir fällt Münchhausen ein, Dem als Einzigen das Kunststück gedieh’n Sich am eigenen Zopf aus dem Sumpf zu zieh’n. Du denkst sein Beispiel zeiget uns eben Was dies Lehre dem Menschen kann geben. Vertraue nicht dem tröstlichen Schein: Zum Erhabenen muss man geboren sein. | Op de Ethica van Spinoza. Wat hou ik van deze nobele man, meer dan ik met woorden zeggen kan. Ik vrees dat hij heel alleen zal blijven in de zijn heilige lichtkrans. Een povere doodgewone sterveling, die zet je niet op weg naar vrijheid. Amor Dei laat zo iemand koud, het aardse leven houdt hem in de ban. Hoogte bezorgt hem niets dan vorst, verstand is hem smakeloze kost, bezit en vrouw en eer en huis, vervullen hem van kop tot teen. Wees zo vriendelijk en vergeef het mij dat ik hier denk aan Münchhausen, de enige die de kunst verstond zich bij zijn pruik uit het moeras te hijsen. Je denkt, zijn voorbeeld leert ons dat de Ethica de mens houvast kan bieden. Maar vertrouw niet op schone schijn: voor het hogere moet men geboren zijn... (© vert. Willy Schuermans - 16.12.20) |
Willy Schuermans
Spinoza, und kein Ende...?
Alles
Bento's Koekjes
English
Essays
Filosofen Vandaag
In De Marge
Recensies
René Descartes
Spinozana
Spinoza's Filosofie
Te Gast
Maart 2022
Juli 2021
Mei 2021
April 2021
Maart 2021
Februari 2021
December 2020
November 2020
Augustus 2020
Juli 2020
Mei 2020
Januari 2020
Oktober 2019
Juni 2019
December 2018
November 2018
September 2018
Juli 2018
Juni 2018
April 2018
Februari 2018
Augustus 2017
Juli 2017
April 2017
Februari 2017
Januari 2017
December 2016
November 2016
Augustus 2016
Juli 2016
Juni 2016
Mei 2016
April 2016
Maart 2016
November 2015
Augustus 2015
Juli 2015
April 2015
Maart 2015
Februari 2015
Januari 2015
December 2014
November 2014
Oktober 2014
Augustus 2014
Juli 2014
Juni 2014
Mei 2014
April 2014
Februari 2014
Januari 2014
December 2013
November 2013
Oktober 2013
Juli 2013
Juni 2013
Mei 2013
Maart 2013
Februari 2013