Spinozakring Lier
  • Home
    • Spinozakenners van vroeger
    • Spinozakenners van nu
    • English contributions
  • Leven
    • Europa in de 17de eeuw
    • Amsterdam >
      • Jodenvervolging in Spanje en Portugal
      • De Latijnse school >
        • Frans van den Enden - Biografie
      • Spinoza's talenknobbel
      • Kruispunt van Oost en West
    • Baruch de outcast >
      • Tekst van de ban
      • Vonnis van 1674
      • Placaet van 1678
    • Rijnsburg
    • 's Gravenhage
    • Spinoza's vrienden
    • De dood van Spinoza
    • Vroege biografen >
      • Jarig Jelles >
        • Voorreden Jarig Jelles
      • Jean-Maximilien Lucas >
        • Lucas' biografie van Spinoza
      • Johannes Colerus >
        • Colerus' biografie van Spinoza
      • Pierre Bayle >
        • Bayles biografie van Spinoza 1820
        • Bayles biografie vertaling 1697
  • Geschriften
    • TIE
    • KV >
      • KV I.1
      • KV I.2
    • PPCM
    • TTP >
      • TTP_350jaar
    • TP >
      • TP 01
      • TP 02
      • TP 03
      • TP 04
      • TP 05
      • TP 06
      • TP 07
      • TP 08
      • TP 09
      • TP 10
      • TP 11
    • E >
      • De korte Ethica >
        • Korte Ethica I
        • Korte Ethica II
        • Korte Ethica III
        • Korte Ethica IV
        • Korte Ethica V
      • Lezend in de Ethica - Overzicht >
        • God of materie?
        • Spinoza’s filosofie dient het leven
        • Ethica I, aanhangsel
      • Ethica handgeleid >
        • E_hgl_1
        • E_hgl_2
        • E_hgl_3
        • E_hgl_4
        • E_hgl_5
        • E_hgl_leestips
    • EP
    • NS - Voorreeden >
      • NS_VR01
      • NS_VR02
      • NS_VR03
      • NS_VR04
      • NS_VR05
      • NS_VR06
      • NS_VR07
      • NS_VR08
      • NS_VR09
      • NS_VR10
      • NS_VR11
      • NS_VR12
      • NS_VR13
      • NS_VR14
      • NS_VR15
      • NS_VR16
      • NS_VR17
      • NS_VR18
      • NS_VR19
      • NS_VR20
      • NS_VR21
      • NS_VR22
      • NS_VR23
      • NS_VR24
      • NS_VR25
      • NS_VR26
      • NS_VR27
      • NS_VR28
      • NS_VR29
      • NS_VR30
      • NS_VR31
      • NS_VR32
      • NS_VR33
      • NS_VR34
      • NS_VR35
      • NS_VR36
      • NS_VR37
      • NS_VR38
      • NS_VR39
      • NS_VR40
      • NS_VR41
      • NS_VR42
      • NS_VR43
  • Filosofie
    • Aan de lezer
    • Filosofische vooronderstellingen
    • Ethica
    • Ordine geometrico demonstrata
    • Metafysica
  • Blog
    • Blogindex
  • Lezen
    • Bibliografie en links
    • De interlineaire Spinoza >
      • ILS_TIE
      • ILS-E
      • ILS-CGLH
  • Bibliofilie
  • Kalender/Contact

​Spinoza's blog

Anna Maria van Schurman, geleerde tijdgenote van Spinoza

10/3/2022

 
Foto
Anna Maria van Schurman
Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap

​
Gorredijk, 2021, 109 blz.

vertaling Renée ter Haar, inleiding Angela Roothaan, samenstelling Jacob Bouwman
​
ISBN 9789056157678 - € 14, 90
Een geleerde tijdgenote van Spinoza
Zij die vertrouwd zijn met de biografie van Spinoza zal het misschien verwonderen dat ik op deze website een 17de-eeuwse vrouw voor het voetlicht breng, want zij weten dat rondom Spinoza vooral mannen de dienst uitmaakten, zoals sommige van zijn tijdgenoten ook al vaststelden. Zij die Spinoza’s Politiek traktaat lazen, hebben zeker onthouden dat vrouwen in zijn politieke grammatica geen rol te vervullen hebben (1).
 
(1) Spinoza, Politiek traktaat, mijn vertaling, Hoofdstuk 11, 4
Hoe geniaal en revolutionair Spinoza ook mag zijn geweest en hoe strijdvaardig hij zich in zijn geschriften ook opstelt tegen religieuze en filosofische vooroordelen, de ‘Filosoof van Amsterdam’ kwam er niet toe om zich te verheffen boven de algemeen aanvaarde vooroordelen over vrouwen in de 17de eeuw. Het blijft een vlek op zijn blazoen, een vlek die vooral in het huidige tijdsklimaat door vrouwelijke Spinoza-lezers wordt ervaren als een grof tekort.
Maar zie, een recente publicatie geeft mij de gelegenheid om Spinoza’s blik op vrouwen in vraag te stellen door de schijnwerper te richten op een uitzonderlijke vrouw uit zijn tijd, een savante Dame die hem, om meer dan één reden, niet onbekend kan zijn geweest. Het betreft:
Anna Maria van Schurman (1607- 1678) die met haar Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap participeerde aan een gender-debat dat ook al in haar tijd actueel was (2).
 
2) Die verhandeling verscheen voor het eerst in 1641 bij Elsevier in Leiden. De titel luidde: Nobiliss. Virginis Annae Mariae A Schurman Dissertio, de Ingenii Muliebris ad Doctrinam & meliores Litteras aptitudine (Een verhandeling over de geschiktheid van de vrouwelijk geest voor wetenschap en letteren). De publicatie kende succes en werd bij haar leven in 1650 en 1652 heruitgegeven en ook nog een paar keer in de 18de eeuw.
FotoJan Lievens - Portret van Anna Maria van Schurman

Het traktaat werd uitgegeven onder druk van omstandigheden in 1641 maar het thema was al eerder een belangrijk aandachtspunt in haar leven en werken, zoals blijkt uit het Latijns Lofdicht dat ze publiceerde ter gelegenheid van de stichting van de Universiteit van Utrecht (1636) en eveneens uit de brieven die ze schreef tussen 1632 tot 1638 en die deze nieuwe vertaling afsluiten.
​
Vooraleer ik het zal hebben over de inhoud van het voorliggend boek wil ik eraan herinneren, dat Aristoteles (4de E v.C.), die tot in de 17de eeuw de scholastiek onderbouwde, van mening was dat de vrouw de mindere van de man was. Maar het staat buiten kijf dat de belangrijkste generator van vooroordelen over vrouwen in onze judeo-christelijke cultuur, vroeger én nu, de Bijbel is. Over de schepping van de mens bestaan in het Bijbelboek Genesis twee scheppingsverhalen (3) waarvan één medeverantwoordelijk is voor het feite dat de vrouw tot op onze dagen nog steeds wordt beschouwd als le deuxième sexe (Simone de Beauvoir).

 
(3) Het Oude Testament bevat over de mens twee scheppingsverhalen: een ‘gender-egalitair scheppingsverhaal’, te lezen in Genesis 1, 26-27, en een ‘gender-inegalitair’ scheppingsverhaal in Genesis2, 21-23. In het Nieuwe Testament deed de apostel Paulus, de eigenlijke stichter van het christendom, er nog een schepje bovenop: hij stelde de vrouw onder het gezag van de man (Ephesiërs, 5, 22-27). De apostel Petrus tapt uit hetzelfde vaatje in 1 Petrus, 3.


Dat heeft vanzelfsprekend niet belet dat in de loop der eeuwen in onze christelijke beschaving aan weerszijden van de Atlantische Oceaan tal van vrouwen erin geslaagd zijn om de gender-vooroordelen van hun tijd te overwinnen en tot buitengewone prestaties kwamen. De Nederlandse Anna Maria van Schurman, van Vlaams-Duitse komaf, is er een uitmuntend voorbeeld van: een mannelijke tijdgenoot noemde haar in het boek een ‘onsterfelijk sierraad onder de vrouwen’ (blz. 59).

Een feministe avant la lettre ?
Zo titelt Angela Roothaan haar inleidend essay (bijna de helft van het boek) dat de lezer voorbereidt op de lectuur van Anna Maria van Schurmans Verhandeling, die nu in een herwerkte vertaling van Renée ter Haar voorligt.
Die inleiding bestaat uit zes onderdelen.

1
In het eerste wordt Anna Maria’s biografie onder de loep gelegd. Zij werd in 1607 geboren in Keulen. Haar vader Frederik van Schurman stamde uit een rijke Antwerpse familie die de hervorming was toegedaan en, net als de familie van P.P. Rubens, de wijk had genomen naar Keulen om de religieuze onverdraagzaamheid in de Spaanse Nederlanden te ontvluchten. Hij huwde er met Eva von Harff, een adellijke dame. Anna Maria was hun eerste kind.

Zij genoot in de schoot van haar gezin een uitstekende opvoeding waarin theologie en religie een voorname plek hadden. Vanuit Duitsland verhuisde het gezin ca. 1623 naar Utrecht en tien jaar later naar het Friese Franeker. Na heel wat omzwervingen vestigde van Schurman zich ten slotte wederom in Friesland, namelijk in Wieuwerd, waar ze in 1678 overleed.
Van Schurman bleef ongehuwd en was voldoende rijk om huispersoneel te kunnen betalen zodat ze onbezorgd en in alle vrijheid haar leven kon vullen met piëteit, kunst en studie. Ze beschikte over een grote intelligentie. Door autodidactische studie bekwaamde ze zich in wiskunde, in astronomie, in geografie en stond bekend als taalwonder: ze leerde 14 talen, waaronder Latijn, Grieks, Hebreeuws, Syriac (Aramees) en Ethiopisch... talen die haar in staat stelden om de grondteksten van de Bijbel in originele versie te lezen.
Bovendien beschikte ze ook over rijke muzische begaafdheden en uiterst vaardige handen: ze boetseerde in was, muntte uit in teken- en schilderkunst, in graveerkunst (ook op glas!), in muziek, in borduurkunst...
Wetenschap en kunst vulden haar leven, maar piëteit (praktische vroomheid) stond in haar leven en werken altijd voorop. Zoals talloze Europeanen was ze begeesterd door de piëtistische religiositeit die in Europa veel mensen aansprak mede uit onvrede met de geïnstitutionaliseerde religie. Die belangstelling bracht haar in het vaarwater van Gijsbert Voet (1598-1676), in Utrecht haar buurman en een notoir tegenstander van Descartes. Hij was een voorman van een piëtistische vroomheidsbeweging die men toen ‘de Nadere Hervorming’ noemde en die in de eerste helft van de 17de eeuw veel aanhangers had, o.a. ook van Schurman. Op latere leeftijd zette Anna Maria voor haar spiritualiteit een belangrijke stap: ze sloot zich aan bij de Labadisten, een piëtistische sekte, gesticht door Jean de Labadie, voormalig jezuïet. Die sekte werd niet graag gezien en opgejaagd. Uiteindelijk strandden de Labadisten in het Friese Wieuwerd, laatste woonplek van van Schurman.
Van Schurman correspondeerde over geleerde kwesties met tal van geleerden in binnen- en buitenland. Haar adelbrieven vergemakkelijkten contacten met ontwikkelde hoogadellijke dames als Elisabeth van de Palts (dochter van de ‘Winterkoning’), de zuster van de Engelse koning Karel I, diens echtgenote. Van Schurmans faam was zo groot, dat ze te haren huize werd bezocht door tal van Europese geleerden en zelfs enkele koninginnen over de vloer kreeg.

2

Een tweede onderdeel van de Inleiding behandelt het thema Wetenschap en geloof als levenshoudingen. De 17de eeuw is een eeuw van grote maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. Ook de sociale positie van de vrouw wordt in die eeuw nadrukkelijker aan de orde gesteld: de Verhandeling van van Schurman is er een schitterend voorbeeld van. Zij schreef haar traktaat kennelijk vanuit haar authentieke overtuiging dat de aanleg van vrouwen en mannen voor het bedrijven van wetenschap even geschikt is, hoewel ze die visie op latere leeftijd explicieter vertolkte.
Hoewel sommige tijdgenoten en ook latere lezers bij de oudere Anna Maria een wijziging in haar houding over wetenschapsbeoefening meenden te zien, is het voor Angela Roothaan duidelijk dat die onveranderd bleef: hoewel de rede van de wetenschap in strijd lijkt met het gevoel van het geloof, is het uitgangspunt en de basishouding altijd geweest dat wetenschap wordt bedreven uit vroomheidsoverwegingen, want wetenschappelijke kennis brengt mensen nader tot God. Eer en beroemdheid die met de studie van wetenschap kan gepaard gaan, beschouwde ze zeer uitdrukkelijk als bijkomstig.

3

In het derde deel van de inleiding gaat het over van Schurmans ‘logisch’ pleidooi voor vrouwen in de wetenschap. Zij koos ervoor om haar Verhandeling in het Latijn te schrijven in de vorm van een academische disputatio. Daartoe had ze goede redenen. Ze wilde zich uitdrukkelijk richten tot de gender-bevooroordeelde academici die ze met haar geschrift hoopte te overtuigen. Door die vormkeuze bewees ze ook meteen in de feiten dat ze als ongebonden en zelfstandige geleerde vrouw de evenknie was van die academische ‘disputeurs’.

4
Het onderwerp van het vierde onderdeel is de Visie van tijdgenoten in Europa: van deugd naar recht. Zoals eerder gezegd, is in de 17de eeuw de ‘vrouwenproblematiek’ een belangrijk aandachtspunt. Men schat dat in die eeuw ongeveer een paar honderd publicaties aan dat thema werden gewijd. Van Beverwijck en van Schurman fundeerden hun emancipatorisch betoog voor de vrouw op de traditionele deugdenleer. Marie de Gournay (1565-1645) daarentegen zal in haar geschriften het recht op gelijkheid tussen man en vrouw poneren en er de redelijkheid van beklemtonen. In de loop van de 17de eeuw wordt o.i.v. het om zich heen grijpende cartesianisme afscheid genomen van de scholastiek en daarmee ook van Aristoteles’ deugdenleer, die stelde dat deugden verankerd zijn in maatschappelijke contexten: voor hem was die context de Griekse polis en allereerst mannelijke deugden die er dienstig voor waren. De cartesiaanse omwenteling die omstreeks 1650 de bovenhand kreeg, impliceerde ook een nieuwe deugdenleer die het pad bereidde naar een juridisering en politisering van de gender-strijd.

5
Het vijfde deel van de inleiding gaat over de 
Geschiedenis van het vergeten. De 17de-eeuwse feministen raakten al in de 18de eeuw vergeten, zoals dat overigens met veel filosofen (vaak zeer terecht) het geval is. In de tijd van de Verlichting werd evenwel een stap vooruitgezet: de gender-problematiek werd een topic in recht en politiek. In dit verband worden o.a. Mary Wollstonecraft (1759-1797) genoemd. Maar het duurde nog tot in het begin van de 20ste eeuw vooraleer vrouwen praktische resultaten behaalden, meer bepaald inzake vrouwenstemrecht. Tot in onze dagen blijft de gelijkstelling van man en vrouw wereldwijd een aandachtspunt.
Roothaan besluit haar lange (soms wat repetitieve) Inleiding in een zesde onderdeel met het thema Vrouwen in de wetenschap - toen en nu. De lezer verneemt o.a. dat van Schurman met haar Verhandeling niet direct de bedoeling had om voor vrouwen het recht op te eisen om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs. Bovendien keert ze zich met haar argumenten op onrechtstreekse wijze tegen de bestaande vooroordelen. Ook kan het, aldus Roothaan, als een begrenzing worden bekeken dat ze haar emancipatie-visie beperkt tot de familiale kring. Dat belet niet dat de schrijfster bepaalde ideeën van van Schurman bevestigd ziet door Amerikaanse gender-onderzoekers uit de vorige eeuw.
De Inleiding, voorzien van noten, wordt besloten met een korte bibliografie die de nieuwsgierige lezer in staat stelt om dieper te graven. Die lezer zal onderhand ook hebben begrepen, dat de vraag die aan het begin van de inleiding werd gesteld, namelijk of Anna Maria van Schurman een feministe avant la lettre was, (impliciet) positief werd beantwoord. Ze was wel degelijk een feministe, een existentieel-authentieke nog wel, maar een feministe die moet worden gesitueerd in de context van haar eigen tijd en begrepen in het kader van haar eigen uitzonderlijke levensloop.
 
Een Verhandeling op de wijze van de filosoof (more philosophico)
De Verhandeling beslaat in het boekje slechts 18 pagina’s, ingeleid door een brief van Johan van Beverwijck en een korte niet ondertekende tekst (een brief van Rivet?) (4). 
Foto
Van Beverwijck
Foto
Rivet
(4) Ter aanvulling van de al te schaarse gegevens in het boek over Van Beverwijck en André Rivet:
André Rivet (1572- 1651) was een Franse Hugenoot die in Bern theologie studeerde. Hij werd beroepen aan het hof van stadhouder Frederik Willem als tutor van diens zoon, de latere Willem II, koning van Engeland. In 1645 werd hij de eerste rector van het Oranjecollege in Breda, waar hij in 1651 overleed.
Johan Van Beverwijck (1594-1647) werd geboren in Dordrecht en studeerde er aan de Latijnse school, waar hij in de retorica onderwezen werd door Vossius. Hij werd arts, deed waardevolle experimenten en was de eerste Nederlander die de ontdekking van de bloedsomloop door de Engelsman Harvey aanvaardde.

​Veelzeggend: twee geleerde heren die hun ‘gender-zegen’ geven aan de publicatie van een geleerde vrouw... De Verhandeling werd, als gezegd, gegoten in de format van een disputatio, een scholastiek filosofisch genre dat in de 17de eeuw nog door conservatieve academici werd gebruikt. Om de lezer te helpen bij de lectuur van de logisch-gearticuleerde redenering van het traktaat kan inzicht in de structuur ervan nuttig zijn.
Anna Maria poneert: Het beoefenen van de wetenschap is geschikt voor een christelijke vrouw.
Aan de hand van Aristoteles’ logica construeert van Schurman een filosofische redenering die bestaat uit een samenstel van syllogismen, een concatenatio zou Spinoza zeggen, gebaseerd op de logische figuur BARBARA (5).
 
(5) Barbara-figuur: b zijn a, c zijn b, dus c zijn a.

​De minor en de major van de syllogismen worden ‘bewezen’ aan de hand van zowel ervaringsgegevens, het gezond verstand en, jawel hoor, het magister dixit-principe, de filosofische heilige koe van de scholastiek die in de 17de eeuw in academia (en aldaar tot op heden in de humane wetenschappen) als bron van waarheid en wijsheid werd geaccepteerd. Van Schurman presenteert vijftien bewijzen en formuleert, zoals het formeel hoorde, vijf objecties en een advies (consectarium).
De vraag of haar aanpak en bewijsvoering haar geleerde tijdgenoten kon overtuigen, is twijfelachtig maar van minder belang. Van blijvende waarde is dat zij weerwerk bood tegen de gender-vooroordelen van haar tijd en dat deed in een geleerd betoog dat haar doelgroep dwong tot lezen en analyse. Van Schurman verwierf zich daardoor een plek in de geschiedenis van de vrouwenbeweging.
Samensteller Jacob Bouwman besluit het boek met drie brieven van Anna Maria van Schurman. Het zijn brieven die ze richtte aan de theoloog André Rivet, die we al eerder vermeld hebben. Haar brieven én de antwoorden van Rivet, die in die tijd begaan was met de positie van de vrouw in de gereformeerde kerk, handelen ook over vrouweneducatie. De literaire toon en stijl van Anna Maria’s brieven gunnen ons, na de lectuur van de ‘strenge’ Verhandeling, een aanvullende blik op de persoonlijkheid van de auteur.
Een woordje over de vertaling. Het wat hoekig Latijn van Anna Maria’s Verhandeling werd door Renée ter Haar omgezet in vlot leesbaar Nederlands. Zij vertelt ons evenwel niet welke grondtekst ze voor haar vertaling gebruikte. Vermoedelijk was dat de tekst van de eerste editie van 1641. De laatste editie van de Verhandeling, bij leven van van Schurman verschenen en zeker door haar gesuperviseerd, staat te lezen in de derde editie van de Opuscula die dateert van 1652 (zie foto). De titelpagina van die editie vermeldt dat het een vermeerderde (auctior) en verbeterde (emendatior) betreft.
Als er geen kritische editie van een tekst voorhanden is, dan is het (meestal) verkieslijker om de tekst te gebruiken van de laatste druk die de auteur onder ogen had.
Tot slot: ik wens dit boekje in handen van velen. Voor lezers met algemeen historische belangstelling is het een uitstekende inleiding tot het leven van Anna Maria van Schurman, een uitzonderlijke Dame uit de zo rijke en boeiende 17de eeuw. Wie interesse heeft voor gender-problematiek vindt in deze publicatie stof om die belangstelling in historisch perspectief te zetten. En bewonderaars van Spinoza beveel ik de lectuur van deze publicatie nadrukkelijk aan: het kan een aansporing zijn om het oordeel van de Meester inzake vrouwen en politiek naast zich neer te leggen.
 
 Tolle, lege!
Foto
Opuscula 1652. Ex Libris Willy Schuermans.

Bayliana 1. Eén filosoof in Rotterdam en één filosoof in Amsterdam

9/7/2021

 
Pierre Bayle (1647-1706) wordt, naar een oude traditie, ‘le Philosophe de Rotterdam’ genoemd omdat hij er leefde, er bijna 26 jaar werkte en er ook de laatste adem uitblies (1).
Ook in Amsterdam was er in hetzelfde tijdsgewricht een filosoof aan de slag en niet de eerste de beste: Benedictus de Spinoza (1632-1677), een jongere tijdgenoot van Pierre die hem 29 jaar overleefde. Die  staat niet bekend als le philosophe d’Amsterdam maar wij maken dat hic et nunc goed en sieren hem met de titel ‘de Filosoof van Amsterdam’.
Pierre Bayle werd geboren op 18 december 1647 in le Carla-le-Comte (nu Carla-Bayle, ca. 700 inwoners), een bastide, een kleine versterkte stad, in het zuid-Franse departement Arriège, pays des Cathares:
(…), ce village fortifié du Carla, avec ses remparts baignés de soleil d’ ou l’on découvre un paysage géométrique de sobres collines devant la grande Muraille des Pyrénées (2).
FotoCarla-Bayle (Google Earth)
Calvinist of katholiek?
Hij werd er geboren in het gezin van een Calvinistische dominee die het niet breed had en waarover de geschiedenis niet veel weet te vertellen. Pierre begon zijn studies in 1666 aan de protestantse Academie van Puylaurens. Omdat hij naar beter onderwijs uitkeek, ging hij in 1669 les volgen in het Jezuïetencollege van Toulouse. Daar bekeerde hij zich warempel tot het katholicisme wat tot spanningen leidde met zijn familie, maar na 17 maanden werd hij weer Calvinist. De Franse wet bestrafte deze vorm van renegatie met verbanning. Hij week daarom uit naar Genève waar hij verder studeerde. Na zijn studies bekleedde hij posten als huisleraar in Genève en in Parijs.
Na een felle strijd slaagde hij erin om in 1675 een leerstoel in de filosofie aan de protestantse Academie van Sedan in de wacht te slepen. Hij doceerde er zes jaar tot Lodewijk XIV in 1681 die Academie opdoekte. Bayle besefte dat hij als calvinist in Frankrijk weinig of geen toekomst had en besloot te emigreren. Hij kwam nog in hetzelfde jaar in Rotterdam terecht. Via contacten en voorspraak werd hij samen met de theoloog Pierre Jurieu, een collega van hem in Sedan, hoogleraar aan de daar nieuw opgerichte Illustere School. Beiden raakten na enige tijd om politieke redenen in onmin. Bayle verloor het pleit en werd in 1693 ontslagen, zodat hij voortaan van zijn pen moest leven. In die publieke twist kozen de meesten de kant van Pierre Bayle, als we tenminste geloof mogen hechten aan volgende flutverzen van Voltaire:

Par le fougueux Jurieu, Bayle persécuté
Sera des bons esprits à jamais respecté.
Le nom de Jurieu, son Rival fanatique
N’est aujourdh’ui connu que par l’ horreur publique (3).
Foto
Gravure van Pierre Bayle door Francois Chéreau, ca. 1710 ( verzameling W. Schuermans)
Foto
Pierre Jurieu (1637-1713)
Toen Spinoza in 1677 overleed was hij als geleerde filosoof ruim bekend. Van Bayle was toen nog geen sprake. Toen die zich eind december 1681 als vierendertigjarige in Rotterdam vestigde, was hij nog steeds een nobele onbekende die nog geen letter had gepubliceerd. Maar toen Bayle in 1706 overleed, was hij een Europese bekendheid geworden al twijfelden velen aan zijn calvinistische orthodoxie.

​Getaande faam

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw taande de faam van Bayle, terwijl die van Spinoza na 1677 gestaag bleef stijgen: vandaag de dag wordt hij wereldwijd gelezen en bestudeerd. Pierre Bayle is goeddeels uit de belangstelling verdwenen. Geheel ten onrechte.
Intellectuele nieuwsgierigheid zat Pierre Bayle in het bloed: lezen, studeren, schrijven en publiceren, dat vulde zijn leven. Hij voerde een drukke correspondentie (bijna 1800 brieven!), hield veertig jaar een dagboek bij, publiceerde boeken, vulde een éénmanstijdschrift en ontwikkelde zich tot een lexicograaf met Europese bekendheid. Caroline Louise Thijssen-Schoutte (1904-1961), erudiete kenner van Hollands Gouden eeuw, schreef in dit verband:
‘Sommige schrijvers komt men nader als men, ook na eeuwen, de plaatsen bezoekt waar zij geleefd en gewerkt hebben, een bedevaart onderneemt naar hun geboorteplaats, mijmert bij hun graf, wandelt langs de wegen waarlangs zij gegaan moeten zijn, daarbij in verbeelding alle moderne toevoegsels wegdenkend. Ten opzichte van Bayle geldt dit weinig of niet: het enige beeld, dat zich met grote pertinentie aan de lezer van zijn geschriften en aan de gebruiker van zijn dictionaire opdringt, is dat van het stoffig studeervertrek, met in de hoek een bed, de wanden vol boekenkasten, overal paperassen en de tengere man, bijna steeds aan zijn werktafel, lezend en schrijvend, zich in de zomer niet latende afleiden, wanneer door het geopend raam het gerol van een sleperskar, het gelach of geruzie van ravottende kinderen ofwel de schreeuw van een meeuw naar binnen dringt; in de winter, 's ochtends vroeg bij de olielamp, overdag een verstrooide blik naar buiten met de dankbare gedachte, dat niets hem verplicht uit te gaan sinds hem verboden werd college te geven en tot laat in de avond of diep in de nacht weer bij de olielamp achter het gesloten gordijn. Bezoek ontvangt Bayle op zijn vrijgezellenkamer met gemengde gevoelens: het levendig discours - en meestal is voor de bezoeker, balling als Bayle, het Frans de moedertaal, al verraadt soms het accent, waarmede de bezoeker Frans spreekt, de Nederlander of Engelsman - verkwikt wel maar vermoeit ook de gastheer, die bovendien soms met zorg er aan denkt hoe zijn dagprogramma in de war wordt gestuurd. Want de dagtaak, die hij zich gesteld had, was reeds overladen met artikelen en brieven, die nodig geschreven, drukproeven die gecorrigeerd dienden te worden; dit alles ziet hij zich pêle mêle voorgeschoteld: „II est bien malaise que pendant que les imprimeurs travaillent sans discontinuation, l'auteur sufise à ces trois choses, à faire la revision de deux gros volumes in folio, à les augmenter de plus d'un tiers, & a corriger les épreuves", verzuchtte Bayle de zevende december 1701, toen hij het voorbericht schreef voor de tweede druk van zijn gigantische onderneming, een werk, dat ver uitgroeide boven wat het in eerste aanleg bedoelde te zijn: een supplement op Moréri's woordenboek, dat wemelde van fouten. Maar dat was het gewone lot van alle geschriften, die Bayle op touw zette, ver uit te gaan boven de eerste opzet (4).
Het feit dat hij en Spinoza hun vrijgezellenleven doorbrachten op een huurkamer mag niet tot de conclusie leiden dat zij beiden ivorentoren-geleerden waren, verre van. Ze stonden met twee voeten op de grond en hadden zich geenszins van de wereld afgekeerd: beide mannen waren bij de tijd en à la page en volgden met interesse alle maatschappelijke ontwikkelingen. Zo had Pierre Bayle een fijne neus voor maatschappelijke trends en literaire modes.
FotoNouvelles de la République des Lettres, maart 1684, deel 1
Lezers waren in de 17de eeuw gek op literaire revues en naslagwerken. In die eeuw ontstonden de eerste geleerde tijdschriften die zich tot een breed publiek richtten om de ontdekkingen van de nieuwe wetenschap meer bekendheid te geven. Dat leek Bayle wel wat: hij wilde zelf ook zo'n blad uitgeven… In een brief aan een Amsterdamse vriend schrijft hij dat nogal wat kennissen (ook in Parijs) hem daarover positief advies gaven:
‘Ils m’ont dit, qu’il faut tenir un milieu entre les Nouvelles de Gazette et les Nouvelles de pure science, afin que les Cavaliers et les Dames, et en général mille personnes qui lisent et qui ont de l’esprit, sans être Savans, se divertissent à la lecture de nos Nouvelles.’ (5)
Hij sloot met de Amsterdamse uitgever Henri Desbordes (+1722) een contract om zelf ook een revue uit te geven: van 1684 tot 1687 verscheen zijn maandblad Nouvelles de la République des Lettres, een éénmansblad dat hij zelf vol schreef. Zijn initiatief had succes en Bayle werd al snel in Europa bekend als ‘een man met een mening’.

FotoMoréri. Grande Dictionairee Historique. Editie van 1716, deel 1
Naslagwerken bij de vleet
De 17de eeuw was de eeuw van de naslagwerken en 
dictionnaires. Ook dat was niet aan de aandacht van Bayle ontsnapt. Hij had vooral belangstelling voor het woordenboek van de jong gestorven Franse priester Moréri (1643-1680) dat in 1674 was verschenen (6). Moréris werk kende een overweldigend succes en werd tussen 1674 (één deel) en 1759 (10 delen!) wel een twintigtal keer herdrukt. Het woordenboek werd vertaald in het Engels, het Duits, het Nederlands en het Spaans. Maar het wemelde van de fouten! Bayle wilde ook een dictionnaire uitgeven en daarin tevens de fouten van Moréri corrigeren.
Zo kwam dus, als eerder verteld door Thijssen-Schoutte, zijn magnum opus de  Dictionaire (sic)  historique et critique tot stand, waarvan de eerste editie werd gepubliceerd in 1697. Ook dit woordenboek groeide uit tot een volumineus werk van uiteindelijk 4 folio-delen en bijna 4000 blz. (7). Zijn DHC werd inderdaad een succes: er kwamen niet minder dan 12 edities op de markt waarvan de laatste dateert van 1830. Het boekwerk werd over heel Europa (en tot in Rusland) verspreid en gelezen. Het bevat erg vooruitstrevende gedachten en kan daarom worden beschouwd als een voorloper van de Encyclopedie van Diderot-d’Alembert.

FotoDictionaire Historique et Critique, titelpagina van de eerste editie (1694).
Het belang van de Dictionaire situeert zich op meer dan één niveau. Het mag omwille van taal een stijl tot de Franse literatuur worden gerekend en beneemt er naar inhoud, vorm en typografie een unieke plek. Het is een erg belangrijke historische bron die ons ook in een zeventigtal artikels informeert over tal van aspecten van Hollands Gouden Eeuw en het bevat tevens primaire biografische informatie over Pierre Bayle zelf. Het is bovendien een werk dat ook tot de filosofie kan worden gerekend omdat de artikels vaak getuigen van de filosofische opvattingen van de auteur alsook van die van zijn 17de eeuwse tijdgenoten.
​Niet alle edities van de DHC zijn cultuurhistorisch even belangrijk. Op de eerste plek komt, uiteraard, de 
editio princeps van 1697, uitgegeven in twee delen in folio. De editie van 1720 presenteert zich als de derde, maar is in feite de vierde. Die verscheen 14 jaar na het overlijden van de auteur en bevat voor het eerst ook zijn nagelaten aanvullingen, wat die editie dus bijzonder maakt. Typografisch is die uitgave ook een meesterwerk: de artikels volgen voor het eerst elkaar op, onmiddellijk na de opmerkingen van het vorige artikel en zijn gevat in meesterlijke bladspiegels. De vierde editie van 1730, in feite de vijfde wordt algemeen beschouwd als definitief.

Stapstenen naar de Verlichting
Wie Spinoza bestudeert, komt al snel terecht in het vaarwater van Pierre Bayle. Die ontwikkelde een blijvende, wat geïrriteerde, interesse in Spinoza. Beide zagen mekaar nooit in levende lijve maar uit Bayles correspondentie weten we dat hij al omstreeks 1670 kennis maakte met Spinoza’s 
Theologisch-politiek traktaat en dat hij zich een exemplaar aanschafte van Spinoza’s Opera Posthuma (1677). In de eerste editie van de DHC (1697) schreef Bayle een lang artikel over leven en leer van de ‘Filosoof van Amsterdam’. Het behoort tot de ‘vroege biografieën’ van Spinoza (8). Het Spinoza-artikel van de DHC werd al binnen het jaar in het Nederlands vertaald. Als Spinoza in de 18de-19de eeuw een ruimere Europese bekendheid verwierf, dan was dit mede dank zij de DHC: zo leerde bijvoorbeeld Catharina II van Rusland Spinoza beter kennen via de Dictionaire van Bayle die in haar bibliotheek stond. De vele herdrukken van dat woordenboek hebben ervoor gezorgd dat het beeld dat hij construeerde van Spinoza’s leven en werk ook vandaag nog in het collectief geheugen van tal van Europeanen verder leeft…
Spinoza en Bayle zijn belangrijke stapstenen op weg naar de Verlichting en daarom ook historisch van groot belang. In vorige eeuw werd het ‘voorlopersaspect’ van Bayle al te veel benadrukt ten koste van een fundamentele studie van zijn literaire en filosofische betekenis in en voor zijn tijd. Bij de herdenking in 1959 van de 250ste verjaardag van Bayles overlijden werd gepleit voor een herwaardering en zelfs voor een herontdekking van deze gigant. Voor zover ik kon nagaan, een pleidooi met maar matig succes. Begin 21ste eeuw schreef Jonathan Israël (Princeton University) een even erudiet als omvangrijk historisch meesterwerk over de Verlichting. In een van de delen wordt Spinoza neergezet als wegbereider van de zogeheten Radicale Verlichting (9). Het is een goed onderbouwde historische interpretatie die in niets afbreuk doet aan de eigenheid van leven en werk van onze filosoof, maar door vakgenoten van Israël wel werd bekritiseerd.
Nog steeds wordt de DHC niet op zijn volle waarde geschat, maar laat er geen twijfel over bestaan, Bayles Dictionaire is een absoluut meesterwerk: in zijn tijd bijzonder historisch-kritisch en ongelofelijk erudiet: een letterenmonument dat werd gerealiseerd door een man met een tomeloze werkkracht die zijn ‘curiosité’ (intellectuele nieuwsgierigheid) liet prevaleren op de vreugden van het leven.

De dood van Bayle
Foto
Gedenksteen. Kerkhof van Crooswijk (Rotterdam)
In de winter van 1706, op 28 december te 9 uur s’ morgens stierf Pierre Bayle in de leeftijd van 59 jaar, 1 maand en 10 dagen. De omstandigheden van zijn overlijden doen denken aan die van de Filosoof van Amsterdam: net als Spinoza overleed Bayle op een koude wintermorgen, eenzaam in een huurkamer, en net als Spinoza aan de gevolgen van een longaandoening. Hij werd begraven in een massagraf in de Waalse kerk van Rotterdam: speelde bij deze treurige en armoedige teraardebestelling zijn calvinistische heterodoxie of zijn financiële situatie een rol?
FotoGeeraert Brandt (1626-1685)
​In 1922 werd die kerk gesloopt en de mensen die er tussen 1635 en 1833 begraven lagen, werden bijgezet even buiten Rotterdam op de Algemene Begraafplaats van Crooswijk, aan de linkeroever van de Rotte. Een grafsteen met Franse tekst (het betrof immers een ‘Waalse’ Kerk) herinnert aan die knekelverhuis. Pierre Bayle wordt op die stele nominatim vernoemd samen met die andere Pierre, Piere Jurieu, jawel zijn aartsvijand en samen met nog een derde, Geeraert Brandt, die de eer van de eerste plek kreeg (11). Voor de smalle calvinisten aan de Rotte kon er voor Bayle anno 1922 blijkbaar nog steeds niets meer af… Een gemiste kans om le Philosophe de Rotterdam de eer te bewijzen die hem toekomt. 

Lezend in DHC: Jamais sans Paroles
Van mijn kant kan ik Pierre Bayle niet beter honoreren dan door het citeren van de lovende woorden  waarmee Hubert Bost zijn Bayle biografie besluit:
‘Essayiste, polémiste, journaliste, historien, philosophe, homme de lettres, savant, érudit, critique… tout cela lui convient. Mais, avant tout, homme libre et penseur libre (10).
Er zijn zo van die dagen dat ik mij graag verlies in de tekstoceaan van Bayles Dictionaire historique et critique, en ik prijs mij dan gelukkig dat ik dat kan doen in een goed bewaard exemplaar van de originele derde editie van 1720.
Foto

Noten
(1) ) Desiderius Erasmus (1466-1536) werd weliswaar in Rotterdam geboren maar woonde er maar enkele jaren. Dat belette overigens niet dat hij wel eens naar zichzelf verwees als ‘Erasmus van Rotterdam’.
(2) Paul Dibon, Redécouverte de Bayle, blz. VII, in Pierre Bayle, le philosophe de Rotterdam, études et documents, Amsterdam, 1959.
(3) Voltaire, IIIème Discours de l’Homme. De l’envie, v. 73-76, geciteerd in E. Labrousse, Notes sur Bayle, Paris, 1987, p. 95.
(4) C.L. Thijssen-Schoutte, De filosoof van Rotterdam: Pierre Bayle, 1959, blz. 227-253. Dit artikel werd geschreven n.a.v. de herdenking van de 250ste verjaardag van Bayles overlijden. Het is te lezen op het net zonder enige verwijzing naar de bron van het artikel:
https://rjb.x-cago.com//GARJB/1956/12/19561231/GARJB-19561231-0251/story.pdf
(5) Brief geciteerd in H.C. Hazewinkel, Pierre Bayle à Rotterdam, in Paul Dibbon, o.c., blz. 28.
(6) Louis Moréri, Grand Dictionnaire historique, ou la mélange curieux de l’ histoire sacrée et profane, Lyon, 1674.
(7) Pierre Bayle, Dictionaire historique et critique, derde editie, Rotterdam, 1720, in f°. Ik gebruik deze editie, in werkelijkheid de vierde, ‘geredigeerd’ door Prosper Marchand en in Rotterdam uitgegeven door Michel Bohm. De opmerkingen hebben hun definitieve orde.
(8) Zie op deze site: Vroege Biografen.
(9) Jonathan I. Israel, Radicale Verlichting, Franeker, derde druk 2010, 944 blz.
(10) Hubert Bost, Piere Bayle, Paris, 2006, blz., 519.
(11) Als eerste wordt Geeraert Brandt (1626-1685) vermeld. Hij was een in Amsterdam geboren calvinistisch predikant en literator. Hij schreef een even bekende als verdienstelijke biografie over admiraal de Ruyter in opdracht van diens zoon, postuum gepubliceerd in 1687. Bayle staat op de tweede plek en Jurieu is hekkensluiter.

Nourrisson: Prijs voor een primus

18/5/2021

 
Nourrisson, Spinoza et le naturalisme contemporain, Paris, 1866, 308 + 28 blz.
Foto
De Franse stad Toul telt nu ongeveer 16.000 inwoners en ontstond in de Middeleeuwen op een plek waar ooit een Gallo-Romeinse nederzetting bloeide. De stad is gelegen in het departement Meurthe-et-Moselle (regio Grand Est ). Toul was tot 1648 (Vrede van Westfalen) een prinsbisdom dat tot het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie behoorde. Tot 1824 zetelde er in de stad ook een bisschop. Touls majestueuze kathedraal, gewijd aan Saint-Etienne is nog steeds het imposante bewijs van de glorie van weleer. Die administratief-religieuze positie verklaart mede waarom er in die stad geen tekort is aan kerken en kloosters. 
​Ik zet nu de schijnwerper op de abdij van Saint- Léon. Die werd ten tijde van de Franse Revolutie, meer bepaald in 1790 opgedoekt en in 1804 werd in de gebouwen van dat klooster een Collège ondergebracht. ​
Het ​Collège is vandaag het enige privé-college van de vier die de jeunesse Touloise onderwijzen. Refter en keuken van de aloude abdij kunnen er nog worden bewonderd.
​Het klooster-college van Saint-Léon is er nu gekend als het Collège Admiral de Rigny (1), genoemd naar een van Touls beroemde zonen. 
Foto
Collège Amiral de Rigny
Prijsboek voor een primus
Nu een sprongetje: in mijn Spinoza-bibliotheek zit een merkwaardig boek dat een verband heeft met de Franse stad Toul. Het is een zeer zeldzaam, misschien wel een uniek exemplaar. Het kan bogen op een respectabele leeftijd want het dateert van 1866 en is dus meer dan anderhalve eeuw oud. Het werd uitgegeven in Parijs en zoals de band aangeeft is het afkomstig, jawel, uit het voormalige College van Saint-Léon.
Foto
Ik veronderstel dat het boek in het jaar van publicatie of kort nadien gediend heeft om er een primus van het toenmalige Collège de Toul mee te belonen voor een behaalde studie-uitslag. Dat is te merken aan de fraaie perkalinen band met goudopdruk. De college-autoriteiten wilden blijkbaar dat het boek er feestelijk uitzag: op het voorplat staat een monogram, een krans van laurier met middenin de naam van het college. Jezuïeten gebruikten in hun colleges dergelijke monogrammen voor prijsboeken.

De schoolautoriteiten vonden het boek blijkbaar belangrijk genoeg om het onder de aandacht te brengen van docenten en leerlingen: het ging immers over een gevaarlijk sujet, over Spinoza, die goddeloze filosoof die al bijna twee eeuwen lang twijfel zaaide in harten en geesten van christenmensen... De paters van Saint-Leon zullen het vast tot hun educatieve taak hebben gerekend om leraren en leerlingen te waarschuwen voor deze gevaarlijke auteur.

​Nourrisson, Spinoza et le naturalisme contemporain
Wie was die meneer Nourrisson? Eenmaal zijn voornaam ontdekt, kan je op het internet wel wat gegevens bij elkaar sprokkelen. Jean-Félix Nourrisson (18 juli 1825-13 juni 1899) was een Franse katholieke filosoof. Hij studeerde rechten in Parijs, vond de balie maar niks, schoolde zich om en behaalde in 1852 een doctoraat in de letteren. Hij begon aan een succesvolle onderwijsloopbaan: eerst was hij filosofiedocent aan diverse Franse collèges, dan werd hij in 1870 verkozen als lid van de Académie des Sciences Morales et Politiques en doceerde ten slotte vanaf 1874 moderne filosofie aan het befaamde Collège de France.

Als Nourrisson in 1866 zijn nieuwste boek over Spinoza in het licht geeft, had hij reeds behoorlijk wat gepubliceerd, o.a. over Leibniz, Augustinus, Plato, de kerkvaders, Bossuet. Zijn publicatielijst werd nog flink aangedikt in de loop van de meer dan dertig levensjaren die hij voor de boeg had.
Dus best een geleerde baas die Nourrisson, en bovendien ook een trouw en orthodox lid van la Fille Aînée de l’Eglise. Het zal dus wel niemand verwonderen dat Jean-Felix in zijn boek over Spinoza niet onverdeeld de wierrookkwispel zwaait. In zijn Préface stelt de auteur zonder omslag:
 ‘Quand à nous, sachons le, nous laisser emporter au courant du Spinozisme, ce serait chose grave;  Illae nugae in seria ducent (3).’

Na het voorwoord volgen acht hoofdstukken. In het eerste, inleidend hoofdstuk stelt de auteur vast dat in zijn tijd (omstreeks 1866) Spinoza aan populariteit wint: ‘Au Voltairianisme à succédé le Spinozisme.’ (blz. 3). Nourrisson neemt zich daarom voor om Spinoza’s leer met open geest te bestuderen om uit te maken of die trend de toekomst voor zich heeft of dat het hier eerder een tijdelijk fenomeen betreft. Het tweede hoofdstuk brengt een biografische schets, die nog het lezen waard is. Het derde handelt over de invloeden die Spinoza onderging. De auteur kan hem niet original noemen, maar meent niettemin dat hij wel très original is (blz. 99). In het vierde hoofdstuk passeren notoire Spinoza-tegenstanders de revue met lange, goed gekozen citaten die best interessant zijn… maar, zo vraagt de auteur op blz. 125 (wat dubbelhartig) zich ten slotte af: verdiende Spinoza die kritiek? Over die vraag buigt hij zich in het vijfde hoofdstuk. Hij focust daarbij niet op Spinoza de theoloog en de exegeet van de TTP, maar op de filosoof van de Ethica. Na een correcte analyse, zo zegt hij zelf, formuleert de auteur in het zesde hoofdstuk zijn kritiek op Spinoza’s systeem.
​
Nourrisson heeft, als talloze andere auteurs voor hem, het Spinoza-lemma in de Dictionaire historique et critique van Pierre Bayle goed gelezen en geraadpleegd. Hij vermeldt en citeert hem en neemt impliciet diens visie en kritiek op Spinoza over. Die komt neer op het volgende: Spinoza is best een keurige man geweest, die een voorbeeldig leven leidde, op zich al hoogst merkwaardig voor een atheïst in zijn dagen, maar hij is en blijft de vader van een monstrueuze leer die uit naam van de religie en de samenleving moet worden bestreden. Dat kan volgens Bayle-Nourrisson het best gebeuren door de fundamenten van Spinoza’s systeem onderuit te halen. Op blz. 174 citeert hij Bayle:
Foto
De prachtig versierde rug van het boek, gebonden in perkaline met goudopdruk.
  1. Dat er niet meer dan één substantie bestaat in het universum.
  2. Dat die substantie God is.
  3. Dat alle particuliere zijnden, de uitgebreidheid van lichamen, de zon, de maan, planten, dieren, mensen, hun bewegingen en verbeeldingen, hun verlangens modificaties zijn van God.
​In Hoofdstuk 7 bestrijdt Nourrisson met kracht het verwijt, dat Spinoza al tijdens zijn leven te horen kreeg, als zou hij een ‘atheïst’ zijn. In het achtste en laatste hoofdstuk vraagt de auteur zich dan ten slotte af hoe een evident valse filosofie (het naturalisme) in Frankrijk terrein kon winnen. De rol van Duitsland wordt in dit verband goed in de verf gezet. Het is de traditionele Franse filosofie, zo stelt hij met een licht nationalistische ondertoontje (in 1866!), die soelaas moet bieden.
Nourrisson eindigt zijn boek, dat vaak een pamflettaire toon aanslaat, toch met een lofbetuiging aan het adres van Spinoza:
‘… constatons, j’ y consens, la puissance du génie de Sipinoza, quoique les objets, comme en un miroir difforme s’y réfléchissent renversées. Honorons, et je suis le premier à lui rendre un semblable hommage, honorons la mémoire de ce méditatif, qui, chose rare, chose très-rare!, fut un homme.' (blz. 304)
FotoJean-Félix Nourrisson
Roepende in de woestijn
Jean-Félix Nourrissons Spinoza-boek van 1866 kadert in het positivistisch klimaat in Frankrijk in de hand gewerkt door de spectaculaire vooruitgang van de exacte natuurwetenschappen en gecombineerd met de opverende belangstelling voor het aloude naturalisme in de persoon en de leer van Spinoza. Voldoende rode knipperlichten voor de auteur om zijn katholiek lezerspubliek te waarschuwen.
De studie van Nourrisson is gedocumenteerd met lange citaten van Spinoza-tegenstanders en (ook wel) voorstanders. Het is dus best wel een interessant boek: een goed voorbeeld van een anti-Spinoza-boek zoals er in de 18de en de 19de eeuw wel meer werden geschreven.

Maar Nourrisson was in 1866 een roepende in de woestijn. Wat het anti-Spinoza-kamp sedert de 17de eeuw ook publiceerde, het mocht alles niet baten: de gestage bewondering en waardering voor de Amsterdamse denker kon niet worden afgeblokt, hoewel de belangstelling voor diens leven en werk toppen en dalen kende. Sedert 1970 bereikt de Spinoza-renaissance een nooit eerder geziene (over-)vloed aan repetitieve en vaak elkaar tegensprekende academische en vulgariserende publicaties. Spinoza werd voor publicisten een sterk merk: in Frankrijk hebben auteurs als Frederic Lenoir (Le Miracle Spinoza, 2017 ) en Maxime Rovere (Le Clan Spinoza, 2017) met hun Spinoza-bestsellers goed geld verdiend. En Spinoza’s koe is daar vast nog niet uitgemolken…

Academische Spinoza vs. échte Spinoza
Ook het internet laat zich niet onbetuigd: het wemelt er van sites: zeer goede, goede, en slechte; aankomende academici hebben genoeg aan één woord, één uitdrukking of één concept van Spinoza om hun geleerde en schijngeleerde papers op het net te zetten, of brengen hem (hineininterpretierend) in verband met andere denkers of actuele maatschappelijke trends of ideologieën. Wie er pap van lust raadplege, op gevaar van indigestie: www.academia.edu.

Zo ontstond allengs een ‘academische Spinoza’, die van langsom meer wegdreef van de ‘echte Spinoza’ zoals die kan worden gekend uit zijn geschriften, qui non academiae sed vitae scripti sunt...

Het doet me denken aan Karl Marx, die andere (joodse) levensbeschouwer en systeemdenker: toen die op het einde van zijn leven kennis nam van wat filosofen in zijn dagen uit zijn teksten persten, kon hij niet anders dan tot de conclusie komen dat hijzelf geen ‘marxist’ meer was.

Intuitia me docet, dat Spinoza wel eens tot dezelfde conclusie zou kunnen komen, mocht ie lezen wat sommige ‘filosofie-filosofen’ onder de noemer van zijn levensleer brengen. Maar hij zou, op grond van zijn eigen leerstellingen, er zich niet erg druk om maken: de immanente orde der dingen, weet je wel?
​
Dat belet niet dat het eens een keertje mag worden gezegd.

-----
(1) Henri de Rigny (1782-1835) werd geboren in Toul. Hij was vlootvoogd van het Franse eskader dat in de zeeslag in de Baai van Navarino (1827) ten tijde van de Griekse onafhankelijkheidsoorlog, mee de overwinning behaalde.
(2) Publicaties van Nourrisson kunnen op het net worden gelezen. Voor zijn Spinoza zie https://babel.hathitrust.org/cgi/pt?id=mdp.39015003648204&view=1up&seq=7
(3) Die onzin kan ernstige gevolgen hebben.

Herman Gorter (1864-1927), dichter en Spinozist

21/4/2021

 
Foto
Herman Gorter, vermoedelijk door Térèse Schwartze (1851-1918), privébezit.

In de Nederlandse literatuur bestaat er een literaire beweging die men de Tachtigers’ noemt, omdat ze van ca. 1880 tot 1894 de literaire wereld in Nederland beheerste, met gevolgen tot in Vlaanderen. Vooral in de wereld van de poëzie brachten Tachtigers als Willem Kloos, Albert Verwey, Frederik van Eeden, Herman Gorter en Jacques Perk vernieuwing. 

​Minder bekend is het feit dat de Tachtigers erg werden beïnvloed door de geschriften van Spinoza. Enerzijds kan dat verrassen omdat zij L’Art pour l’Art huldigden en vurige vereerders waren van het ‘Schone’: een categorie die in de natura naturata, net als ‘Goed’ en ‘Kwaad’, voor Spinoza niet bestaat... Anderzijds herkenden maatschappijkritische Tachtigers in Spinoza de revolutionair, als anti-romantici waardeerden ze in hem de rationalist en de man die voor de filosofie autonomie opeiste zoals zij voor de poëzie, de schrijver die, zoals zij dat dichtend deden, woorden ook nieuwe betekenissen gaf.
FotoWilly Schuermans bij het Spinozastandbeeld in Den Haag.
Heropleving
Het is trouwens niet toevallig dat de 
Tachtigers Spinoza in hun vizier kregen. Hun belangstelling situeert zich in het verlengde van de heropleving van Spinoza’s filosofie die zich in Nederland vanaf 1848 voordeed. Die lag trouwens zelf in het verlengde van de eerste Spinoza-Renaissance die in Duitsland begon in 1785 onder impuls van Jacobi (1743-1819), een filosoof-literator, die daar de Philosophenstreit initieerde. De spilfiguur in de Nederlandse Spinoza-Renaissance van 1848-1880 was Jacobus van Vloten, die Spinoza’s werk uitgaf en vertaalde, een belangrijk maar omstreden boek over hem schreef en, mirabile dictu, het voor mekaar kreeg dat n.a.v. de herdenking van Spinoza’s 200ste sterfdag in 1877 er voor de deur van diens sterfhuis in Den Haag een standbeeld werd opgericht. De aandacht van de Tachtigers voor Spinoza en zijn geschriften sluit dus, als gezegd, bijna naadloos aan bij die Nederlandse Spinoza-revival.

​Proefschrift
De dichter Herman Gorter was in de beweging van de Tachtigers een opvallende figuur met een merkwaardige levensloop. Hij studeerde klassieke talen en promoveerde in 1889 op een proefschrift over de Oudgriekse tragedieschrijver Aeschylos. Een van zijn toegevoegde stellingen in dat proefschrift ging over Spinoza. In de laatste fase van zijn leven begaf hij zich in het vaarwater van de Russische communisten: hij correspondeerde met Lenin en nam in 1920 in Moskou deel aan de Derde Internationale...
Herman Gorters gedichten kwamen voor het overgrote deel terecht in de (overvolle) literaire vergeetput van de Nederlandse literatuur. Dat hij vandaag nog niet helemaal is weggedeemsterd, dankt hij aan het lang episch poëem Mei (1889). Wie kent niet de aanhef van het gedicht, waarvan het eerste vers in onze taal spreekwoordelijk werd:

Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht -
In huis was 't donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.

Foto
Ethica
​​Weinig bekend is ook het feit dat Herman Gorter als overtuigd Spinozist zich de moeite gaf om de hele Ethica te vertalen. Na de Nederlandstalige Ethica in de Nagelate Schriften van 1677 is zijn vertaling in ons taalgebied de allereerste! Zeker, Gorters Ethica-versie is gedateerd: zijn Nederlands is niet meer het onze en zijn vertaling laat veel te wensen over, maar Gorters werkstuk blijft niettemin een monument in de Spinoza-receptie in de Lage landen.

Foto
Gorters vertaling van de Ethica (....) (ex libris W. Schuermans)
Maakwerk
​Gorter schreef heel wat Spinoza-gedichten. Die Spinozaverzen werden opgenomen in het tweede deel van de Verzamelde Werken (1). De meeste zijn a-poëtisch maakwerk, ronduit saai en vaak Spinozistisch onorthodox. Het eerste gedicht in de reeks Spinozagedichten is een lang gedicht over de leer van Spinoza. De eerste strofe is gesteld in het Latijn. In een korte communicatie die ik over die Latijnse verzen met prof. W. Klever had, wees hij er mij terecht op dat Gorters Latijn maar aan de povere kant is en wat duister. Toch meen ik dat het de moeite loont om dit gedicht onder de aandacht te brengen van een ruimer (ook Engelstalig) publiek. Ik vertaal daarom de 13 regels in het Nederlands en in het Engels (2).

SPINOZA’ S LEER
​

​Herman Gorter
 
Substantia infinita extensa et cogitans
is God, et infinita ex eo sequuntur.
Hoc dico, eum adorans et amans,
omnia abjiciens quae a me coluntur.
Per omnes mundos est et cogitat,
et nihil omnium quae inveniuntur,
qui eius est. Et vivit et amat,
si quid vivere est. Eius amorem,
est sola ratio nostra quae aequat,
quae, sicut Deus, non sentit dolorem.
Per matutina tempora espergiscens,
ratio nostra Deus cantat honorem,
et felix vivit cor, non defetiscens.

 
(1892)

SPINOZA’ S LEER
​

​Herman Gorter
 
1 De substantie, oneindig, uitgebreid, denkend
est Deus, en oneindig veel vloeit uit hem.
Ik zeg duidelijk: hem bewonderend en minnend,
verwerp ik alles wat ik vereer.
5 In alle werelden is en denkt hij,
en niets van al wat daarin bestaat
of het is in hem. En hij leeft en mint,
als leven iets betekent. Tot zijn liefde
kan alleen onze ratio zich verheffen,
10 net als God is ze vrij is van smart.
Van bij het eerste morgenlicht
zingt onze ratio tot eer van God,
en gelukkig leeft het hart dat niet verzwakt.

 
(1892)

(1) Herman Gorter, Verzamelde Werken, Amsterdam, 1948, deel 2, blz. 237 e.v.(digitaal beschikbaar, via DBNL, 
(2) In de Verzamelde Werken, deel 2, werd de Latijnse strofe als volgt vertaald: ‘Het oneindige uitgebreide en denkende Bestaande, is God, en oneindige dingen volgen uit hem. Dit zeg ik, hem aanbiddend en lief hebbend, alles verwerpend wat door mij geëerd wordt. Door alle werelden heen is hij en denkt, en niets van alles wat gevonden wordt of het is van hem. Als iets leven is, dan leeft hij en heeft lief. Zijn liefde is het onze rede alleen,(sic) die evenaart, die evenals God geen smart kent. Gedurende de ochtenduren ontwakende zingt onze rede eer aan God, en gelukkig leeft het hart, niet moede wordende.’). Paul Claes, Vlaams vertaler-romancier, publiceerde in Het Kristal (Gent, 2014) een berijmde vertaling. Ze doet geen recht aan de filosofische inhoud van Gorters gedicht. 

SPINOZA’ S LEER
​

Herman Gorter
 
Substantia infinita extensa et cogitans
is God, et infinita ex eo sequuntur.
Hoc dico, eum adorans et amans,
omnia abjiciens quae a me coluntur.
Per omnes mundos est et cogitat,
et nihil omnium quae inveniuntur,
qui eius est. Et vivit et amat,
si quid vivere est. Eius amorem,
est sola ratio nostra quae aequat,
quae, sicut Deus, non sentit dolorem.
Per matutina tempora espergiscens,
ratio nostra Deus cantat honorem,
et felix vivit cor, non defetiscens.

 
(1892)

SPINOZA’S PHILOSOPHY
​

Herman Gorter
 
1 The substance, infinite, expanded, thinking,
est Deus, an infinite amount flow from him.
I confess admiring and loving him,
I reject all that I revered.
5 Through all worlds he is tangible and thinking
And nothing of all that exists in it
Or it is in him. He lives and loves,
if life means anything. To his love
only our ratio can rise,
10 love which as God never feels pain.
From the first morning light
our reason sings to the glory of God,
fortunate lives the heart that does not fail.

 
(1892)

Vers 1-2 : Gorter accepteert in deze verzen Spinoza’s stelling dat de substantie God is.
Vers 2-4: de dichter bekent dat hij in bewondering en verering voor die God, begrepen als substantie, zijn (christelijk, doopsgezind) geloof verzaakt.
Vers 5 -8: alle werelden vervult God met zijn twee door ons gekende attributen: uitgebreidheid en denken. Al wat bestaat is in hem (panentheïsme).         
Vers 8-10 : de substantie is de absolute expressie van leven en minnen.
Vers 11-13 : van zodra, bij het ontwaken, onze ratio tot bewustzijn komt, zingt die de lof van God. Wie dat volhoudt zal het geluk vinden. Spinoza stelt dat de ’intellectuele liefde’ (amor intellectualis) tot God tot ‘gelukzaligheid’ (beatitudo) leidt of kan leiden. 

Andrea Voigt: Spinozagedicht

17/3/2021

 
Foto
Onderstaand gedicht is een exclusieve voorpublicatie van een Spinoza-gedicht van Andrea Voigt (foto)  dat dit jaar bij Uitgeverij IJ zal verschijnen in de bundel Fragmenten, een werkje met gedichten van haar en foto’s van fotograaf Kaj Venhuizen.

Foto

Foto
Andrea Voigt publiceerde eerder dit jaar 
Niemand is zo wakker, 
Historische roman over het leven van Spinoza
 
​(Amsterdam, 2020, (uitgeverij IJ), 228.blz.

ISBN 9789090334318 (€ 19,90))
​
Lees hier een recensie van dit boek.

Recensie 2 Spinozaromans: één echte en één hybride

17/2/2021

 
Het is weer druk in Spinozaland-Holland. Recent verschenen twee Spinozaboeken die zich tot een breed publiek richten. Op 6 oktober van vorig jaar verscheen van de hand van Andrea Voigt Niemand is zo wakker. Historische roman over het leven van Spinoza. Op 26 januari van dit jaar verscheen een vertaling in onze moerstaal van Maxime Roveres Le clan Spinoza. Het verscheen onder de titel Spinozaland, De ontdekking van de vrijheid – Amsterdam, 1677. Een ambitieus boek waarop niet meteen een etiket te kleven valt.
Foto
Recensie
1. ​Andrea Voigt, Niemand is zo wakker, Historische roman over het leven van Spinoza, Amsterdam, 2020, (uitgeverij IJ), 228.blz.
ISBN 9789090334318 (€ 19,90)
De historische roman is een literair genre dat teruggaat tot in de 17de eeuw en zijn hoogdagen beleefde in de romantiek. Historische romans worden ook vandaag nog graag gelezen.
FotoNederlandse vertaling van Auerbachs Spinoza-roman (ex libris W. Schuermans).
De allereerste roman over Spinoza, Spinoza: Ein denkerleben (1837), werd geschreven door Berthold Auerbach (1812-1882), een joodse filosoof en literator, die zijn opleiding tot rabbijn afbrak en filosofie ging studeren. Hij raakte in de ban van Spinoza en vertaalde in 1841 als eerste de volledige werken van de filosoof in het Duits. In 1856 werd ook een Nederlandse vertaling van zijn Spinoza-roman op de markt gebracht, gesteund op de tweede (herwerkte) Duitse editie: Het leven van een denker. Het is de eerste vertaalde Spinoza-roman in ons taalgebied. Nu is er een nieuwe roman over Spinoza en die is, bij mijn weten, de eerste die oorspronkelijk in Vondels taal werd gesteld.

Andrea Voigt studeerde Deense taal- en letterkunde in Amsterdam en publiceerde al eerder dichtbundels en enkele romans. Toen ik het boek zag, was ik al meteen aangenaam verrast: een mooie editie, met stevige harde cover, garen genaaid, kapitaalbandjes, maar, helaas, geen hagelwit papier. De auteur ontwierp een fraai voorplat, geïllustreerd met tulpen, een detail van een schilderij uit 1639 van Hans Bollongier. De tulpen zinspelen op de Amsterdamse windhandel in tulpen in 1633-1637 die in het boek ook kort ter sprake komt.


FotoAndrea Voigt
Ik begin dus, goedgemutst, aan Andrea’s roman, ook omdat het geen volumineus boek is en dus geen aanslag zal plegen op mijn schaarse leestijd. De auteur verdeelt de verhaalstof over drie hoofdstukken. Elk hoofdstuk bestaat uit korte of wat langere literaire schetsen. Die spelen zich af in den Haag, meer bepaald in een pand gelegen aan de Paviljoensgracht (nu gedempt), waar Spinoza op een bovenkamer zijn laatste levensjaren doorbrengt (1676-1677) bij (decoratie-)schilder Hendrik Van der Spyck. De roman opent met een zolderkamerscene die de zwaar zieke Spinoza in beeld brengt die zich zijn kinderjaren met Isaac en Miriam herinnert. De roman besluit met zijn overlijden op een ijskoude zondag in februari 1677. Doorheen dit tijd-ruimtekader dat de hele roman overspant, weeft de romancière Spinoza’s levensherinneringen. Dit tekstconcept verplicht tot aandacht maar de lezer leert op die wijze belangrijke levensgebeurtenissen van Spinoza kennen.
 
In het eerste deel van de roman haalt Spinoza herinneringen op aan zijn kinderjaren: vooral aan zijn moeder die overleed toen hij zes was. Doorheen heel de roman vult moeder Hanna zijn gedachten en in zijn stervensuur zijn de laatste gedachten voor haar. We bezoeken met vader Michaël de synagoge, vernemen hoe de joodse gemeente van Amsterdam vrijdenker Uriël da Costa behandelt en hem in 1640 tot zelfmoord drijft. In Rijnsburg ontvangt Spinoza hoog bezoek: Henry Oldenburg, secretaris van de Engelse Royal Society, die erg benieuwd is naar zijn ideeën en hoe hij over geluk denkt. In den Haag is hij een graag geziene onderhuurder in de woning van Greet en Henrik Van der Spyck, de deur van zijn zolderkamer staat er open voor kinderen...

In het tweede deel mijmert Spinoza bij de barbier, leert hij op de Amsterdamse beurs zijn beste (en liefste) vriend Simon Joosten de Vries kennen. Hij herinnert zich de Latijnse school van Frans van den Enden en hoe hij diens geleerde manke dochter plaagde, heeft weemoedige gedachten over de familiedoden op het kerkhof van Ouderkerk en nog veel meer...

In het derde deel is de lezer getuige van een bezoek aan de Haagse wis- en sterrenkundige Christiaan Huyghens, van een kibbelgesprek met Simon Joosten de Vries, verneemt hij de inhoud van een merkwaardige brief uit Heidelberg, en is hij getuige van een mislukte poging om de Ethica in druk te geven...

De ondertitel van Niemand is zo wakker stelt dat het een Historische roman over het leven van Spinoza betreft. De lezer weet dus dat hij een geromanceerde versie van Spinoza’s biografie zal lezen. De bibliografie achteraan in het boek stelt de lezer gerust: de auteur heeft zich ingelezen en ook een goed gebruik gemaakt van de bekende en nog veel geciteerde studie van K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring (1896). Als daar ook nog een lijstje was aan toegevoegd om de talrijke historische personages te onderscheiden van de (enkele) fictieve, dan had de lezer zich daarover geen vragen hoeven te stellen.

Wie geromanceerde historie leest over een periode die hij kent (of meent te kennen) en bij het lezen gegrepen wordt door een gevoel van ‘historische waarachtigheid’, weet dat hij een geslaagde historische roman in handen heeft. Dit is een belangrijk beoordelingscriterium voor dit literair genre. De lezer moet de indruk krijgen dat het verzonnen verleden wel eens echt zou kunnen gebeurd zijn, hoewel het absoluut zeker is, dat het niet zo is gebeurd wie es gewesen, naar het woord van de grote Duitse historicus Leopold von Ranke (1795-1886). Andrea Voigts historische roman geeft op dit punt volledige voldoening.

In dit verband wil ik kort iets kwijt over twee kwestieuze historische aspecten van Spinoza’s biografie: de context en de oorzaken van de ban die de Amsterdams-joodse gemeenschap op 27 juli 1656 over Spinoza uitsprak en, meer delicaat, de vriendschap van Simon Joosten de Vries voor Spinoza. Beide aspecten komen in de roman aan bod. Wat de ban betreft, kiest de romancière voor één van de bestaande hypotheses namelijk, dat de zestien rechters van de bet din zich lieten leiden door economische redenen. Die speelden zeker ook mee maar er was meer aan de hand. De tekst van de ban heeft het over ’abominabele ketterijen’ en ‘monstrueuze daden’:  het is dus evident dat er meer dan één oorzaak in het spel was.

Wat betreft de aard van de relatie tussen de Vries en Spinoza suggereert Andrea Voigt op meer dan één plek in het boek dat er tussen beide vrijgezellen mogelijk wel iets meer bestond dan vriendschap. Over de seksuele geaardheid van Spinoza wordt in de secundaire literatuur weinig of niets gezegd en als het toch gebeurt, dan in bedekte termen: daar is reden voor want met zekerheid kan daarover niets worden gezegd en, waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen, niet?

Er bestaat slechts één enkele 17de-eeuwse bron waarin Spinoza op niet mis te verstane wijze in verband wordt gebracht met homoseksualiteit. Maar: testis unus, testis nullus, één getuige is géén getuige. Dat een romanschrijfster daarvan, en van enkele andere aanwijzingen in het beschikbare bronnenmateriaal, gebruikmaakt is begrijpelijk.

Niemand is zo wakker is een roman die vlot wegleest. Andrea Voigts situatieschetsen zijn realistisch en gesteld in een directe, sobere stijl, de dialogen zijn pittig en passen in de mond van de sprekers. Kortom: ik kan getuigen van een goede leeservaring. Op blz. 146 schrijft de auteur ‘Niemand is zo wakker of hij slaapt wel eens...’ , maar in haar roman is niemand zo wakker als het hoofdpersonage: niemand is in zijn laatste levensjaren zo wakker (zo helder van geest) als Spinoza die over zijn leven mijmert; niemand is zo wakker (zo flink, zo opgemonterd) op het eind van zijn levensdagen als Spinoza op zijn kamertje die er, ondanks alle levenstegenslagen, onbegrip en een ernstige longaandoening, op ‘vreemde wijze’ gelukkig is en blij.

Liefhebbers van historische romans zullen aan dit boek plezier beleven. Het historisch goed onderbouwde verhaal brengt ons in Spinoza’s intimiteit: wat historische bronnen ons niet vertellen (ze zijn er gewoon niet!), wekt de pen van deze romancière tot leven. Ik aarzel niet dit boek ook aan te bevelen aan alle belezen Spinoza-liefhebbers: leg even die vaak contradictorische en repetitieve filosofie-artikels en boeken van ‘Spinozisten’ terzijde, en gun je de tijd om via echte literatuur kennis te maken met een Spinoza die je in die geleerde ‘literatuur’ niet kan ontmoeten: een zachtmoedige en karaktersterke filosoof, een kindervriend met een hondenfobie, een man die oprechte vriendschap waardeert, een geleerde heer die ook met eenvoudige mensen vlot in gesprek komt...
​
De historische roman van Andrea Voigt Niemand is zo wakker, krijgt in mijn bibliotheek een plekje-bij-de-hand, want ik weet nu al dat ik hem zal herlezen. 


Foto
​Recensie
2. Maxime Rovere, Spinozaland De ontdekking van de vrijheid - Amsterdam 1677, Amsterdam 2021,
ISBN 978 94 600 3938 6 (€ 34,99)
Op 26 januari 2021 verscheen een Nederlandse versie van Maxime Roveres Le Clan Spinoza, dat al in 2017 in de Lichtstad werd gepubliceerd. Het boek ging er al 20.000 keer over de toonbank. Dat brengt, vanzelfsprekend, uitgevers op ideeën. 
FotoMaxime Rovere (°1977)
Le Clan Spinoza? Het woord ‘clan’ is, in Molières taal, volgens de Petit Robert (ed. 1981) een ’Petite groupe fermé de personnes, qui ont des idées, de goûts communs’. De titel zinspeelt dus op de vriendengroep die, in Spinoza’s tijd, er subversieve ideeën op nahield en dekt dus (deels) de lading van het boek. Maar: het blijft een vreemde titel omdat het woord ‘clan’ in de meeste Europese talen een pejoratieve bijklank heeft. De Nederlandse titel Spinozaland is een aanwinst: Holland was al het Land van Rembrandt (Busken Huet) en wordt nu ook Spinozaland...

Wat voor een boek is Le Clan Spinoza/Spinozaland van Maxime Rovere? In beide edities wordt op de titelpagina hierover niets gezegd. Inleider Wiep van Bunge, Spinozakenner van de Erasmusuniversiteit in Rotterdam, beweert dat het geen fiction betreft maar faction, omdat het boek in hoofdzaak gebaseerd is op historische feiten. Ik voeg er vlug aan toe: wat fantasierijke filosofen en gemakzuchtige auteurs in Spinoza-context voor historische feiten houden...

Maar wie deze turf van meer dan 500 bladzijden doorbladert, merkt al vlug dat doorheen heel het boekwerk verzonnen dialogen opduiken. Dat wijst op een romaneske verhaalstijl maar maakt het boek natuurlijk nog niet tot een roman, en zeer zeker niet tot een historische studie. Het werkstuk van Maxime Rovere situeert zich daarom tussen non-fiction en fiction: het is noch het een, noch het ander, het is vis noch vlees.


Foto
2e editie (2013) van 'Spinoza. Méthodes pour exister'.
Foto
Bewerking van Alice in Wonderland van Lewis Carroll door Rovere
Wie is die Rovere die ons op de foto achteraan in het boek zo indringend aanstaart? Maxime Rovere (°1977) studeerde in Parijse École Normale supérieur en zette zijn studies verder in de École Normale supérieur van Lyon, waar hij een doctoraat behaalde. De auteur was werkzaam in universitaire middens en veroverde zich een naam in Spinozaland: hij publiceerde Spinoza. Méthodes pour exister (2010) en vertaalde de brieven van Spinoza. Rovere maakte ook naam als publicist: hij schreef een biografie over Casanova (2011) en herschreef voor de jeugd klassiekers van Kipling, Carroll, Stevenson, Verne e.a...
​
Spinozaland is een dikke paperback, verpakt en geplakt in gewaxte slappe band. Enigszins ontmoedigd door vorm én omvang begin ik aan de lectuur. De inhoudstafel leert mij dat het boek 7 lange hoofdstukken telt. Ziehier de titels.
  1. De kinderen van de geschiedenis 1590-1649 (p.15-99)
  2. De onruststokers van Amsterdam 1649-1655 (p.100- 172)
  3. Een grote inwendige verandering 1655-1659 (p. 173-232)
  4. Nieuwe gedachten en merkwaardige zaken 1659-1665 (p.233-320)
  5. Het grote salvo 1566-1671 (p.321-385)
  6. De wapenkeuze 1671-1673 (p.386- 455)
  7. Testamenten zonder einde 1674-1708 (p 456-557)
​De titels geven niet aan waarover de hoofdstukken handelen. Dat kan ook moeilijk want elk hoofdstuk is een patchwork van verhalen, korte en lange, interessante, minder interessante en ronduit saaie. Zelden is er een inhoudelijk band tussen die verhalen. Ook de hoofdstukken staan als separate entiteiten naast elkaar en hebben de chronologie als enig bindteken.
​
Het is duidelijk dat Spinozaland een lanterne magique-achtige verzameling is van plaatjes over Hollands Gouden Eeuw: over het ontstaan, reilen en zeilen van de joodse gemeente in Amsterdam, over de vriendenkring van Spinoza en zijn wederwaardigheden en zo voort en zo verder. Mij is het evident: het boek valt onder het genre dat onze zuiderburen récit noemen, maar de auteur koos ervoor om zijn verhalenbundel niét zo te labelen. De auteur noemt op zijn website zijn werkstuk (en project) ‘un roman - une recherche’. Of die vlag de hele lading dekt, kan worden betwijfeld.

Er werd lang op de Nederlandse vertaling van Le Clan Spinoza gewacht. Het vertaalwerk liep inderdaad niet over rozen zoals ook blijkt uit de ‘Verantwoording’ van de vertalers. Die kregen in de gaten dat Roveres ‘roman’ hier en daar sputterde en dat ook zijn ‘bronvertalingen’ hier en daar vatbaar waren voor verbetering. Aanpassingen in overleg met de auteur waren daarom onvermijdelijk. Om de lezer enigszins te overtuigen van het historisch sérieux van de tekst, delen de vertalers hem mee dat teksten die tussen aanhalingstekens werden gezet, ontleend zijn aan ‘historische bronnen’. Of die geselecteerde bronnen aan de kritische ijking van de vakhistoricus voldoen, was voor auteur en vertalers geen punt. 
Het boek van Rovere is een tekstcollage die bestaat uit volgende teksttypes:
  1. citaten uit historische teksten, geplaatst tussen aanhalingstekens,
  2. teksten uit secundaire bronnen die berichten over 17de-eeuwse feiten en gebeurtenissen,
  3. dialogen, in de tekst aangeduid met een gedachtestreepje,
  4. teksten die herkenbaar zijn als auteursfantasie…
Voor teksten van type (1) maakt de auteur gebruik van de oudste Spinoza- biografieën (minder betrouwbaar dan vaak gedacht), Spinoza’s brieven en bronnenverzamelingen als die van Freudenthal/Manfred Walther. Teksten van type (2) zijn syntheses, ontleend aan secundaire literatuur. Teksten van type (3) en (4) zijn fictie: ze worden gebruikt als inleiding of slot voor teksten van type (1) en (2), of om de historische verhaalstof op te leuken.
Wie over de herkomst van de teksten meer wil te weten komen, surfe naar de website die samen met de Franse editie de wereld werd ingestuurd: http://leclanspinoza.com - gelieve een Franse editie bij de hand te hebben.

Met dit historisch materiaal (primaire en secundaire bronnen) achter de hand ging de auteur aan de slag. Als bewerker en herschrijver van klassieke literaire werken ten behoeve van de Franstalige jeugd deed hij eerder al voldoende ervaring op om secundaire Spinoza-literatuur te recyclen tot een breed uitgesponnen, romanachtige kroniek.
​
Het resultaat (en de omvang) verdienen zeker wel respect. Er blijft evenwel een belangrijk ‘maar’: de modale lezer weet nooit met zekerheid of de auteur hem zijn fantasie verkoopt of hem een historisch betrouwbaar verhaal voorschotelt, of een mish-mash van beide. Dat is het droeve lot van boeken die ambitieus té veel nastreven; dat is ook het droeve lot van deze ‘gerechercheerde roman’.
​
Is Spinozaland een boek voor liefhebbers van historische romans?
Dat deze lezers het boek met plezier van voorplat tot achterplat zullen lezen, betwijfel ik sterk: Spinozaland is geen historische page turner, verre van. Het is al evenmin goede bellettrie. Het boek bezit te weinig samenhang om van een romanconstructie te kunnen spreken en wie uit is op intrige en spanning die zijn aandacht vasthoudt tot het zevende en laatste hoofdstuk (eindelijk) in zicht komt, die komt bedrogen uit. De schrijver van dit récit zet in de loop van het boek diverse vertellerspetjes op: nu eens is hij de alwetende auteur-verteller, dan citeert hij (tussen aanhalingstekens, dat spreekt) fragmenten van eigentijdse bronnen, die hij al dan niet voorziet van commentaar, en als het uitkomt hult hij zich in de toog van een pedante filosofiedocent of richt zich met een vraag tot zijn lezers. Omdat ik een vertaling las, laat ik mij niet uit over Roveres stijl, al merk ik dat de dialogen in het boek soms stijf en houterig zijn en zijn beeldspraak nogal eens al te gezocht. Nee een literatuurprijs zit er niet in, denk ik, al is een penning van het Spinozahuis in Rijnsburg niet uitgesloten...

Is Spinozaland een boek voor Spinoza-liefhebbers?
De lezer die uit is op betrouwbare kennis over Spinoza en zijn tijd en over zijn filosofie blijft verward achter: het is, als gezegd, voor de modale lezer niet mogelijk om tijdens zijn lectuur te achterhalen wat precies auteursfantasie is en wat steunt op betrouwbare historische bronnen. Dit boek draagt dus geenszins bij tot het vormen van een heldere en onderscheiden historische beeldvorming bij het brede publiek waarvoor het is geschreven. Wel integendeel, het versterkt bij het lezerspubliek de vele historische onzekerheden en clichés die omtrent Spinoza al eeuwen de ronde doen. En dat is erg te betreuren. Daarom is deze categorie van lezers beter af met een boek als Spinoza, A Life (1999) van Steven Nadler. Hoewel dit evenmin vrij is van onbewijsbare Spinoza-clichés is het toch nog altijd te verkiezen boven een boek als dat van Maxime Rovere.

Tot slot dan: Spinoza is nog altijd een sterk merk, dus kan ik me best voorstellen dat heel wat Spinoza-liefhebbers in Nederland en Vlaanderen dit boek in handen willen hebben. Ik geef ze graag een leesadvies. Spinozaland is met een slappe draad aan elkaar gedriegd en biedt daarom voor de Spinoza-fan die het boek perse wil lezen een uitweg: hij kan het boek gebruiken als een ‘leesboek’, een verhalen-anthologie en, als de lust hem aanvliegt, er capita selecta uit lezen. Of de lezer nu begint op blz. 74, op blz. 340, op blz. 497 of elders, hij mist niks van de intrige, omdat die er gewoon niet is.

Helaas, eer ik dit wist had ik al vele uren besteed aan het lineair doorploegen van een turf, waarvan het eind maar niet in zicht kwam... Uren die ik beter had besteed aan het (altijd weer) herlezen van de Meester om zo de authentieke stem te horen van de Spinoza waar het werkelijk om gaat: de levensleraar, de biosoof​.

Ik ben blij dat ik deze dikkerd kan wegbergen.

Einstein's eulogy of the Ethics of Spinoza

18/12/2020

 
Foto
Einstein (1879-1955) admired Benedictus Spinoza. On November 2, 1920, he visited Spinoza’s house in Rijnsburg (near Leiden, Holland). His signature is in the guestbook. When Einstein was once asked what his views on God were, he replied, "I believe in Spinoza's God who reveals himself in the orderly harmony of what exists, not in a God who concerns himself with the fates and actions of human beings." Incidentally, Spinoza is mentioned more than once in Einstein's texts.

Foto
Signature of Einstein in guestbook of Spinoza's house in Rijnsburg
There is also a eulogy of Spinoza's Ethics written by Einstein. Perhaps it was written on his visit to Rijnsburg or shortly afterwards. The poem testifies to his interest and admiration for Spinoza and his Magnum Opus.

Zu Spinozas Ethik
 
Wie lieb ich diesen edlen Mann
Mehr als ich mit Worten sagen kann.
Doch fürcht ’ich, dass er bleibt allein
Mit seinem strahlenden Heiligenschein.
 
So einen armen kleinen Wicht
Den führst Du zu der Freiheit nicht.
Der amor dei lässt ihn kalt
Das Leben zieht ihn mit Gewalt.
 
Die Höhe bringt ihn nichts als Frost
Vernunft is  für ihn schale Kost
Besitz und Weib und Ehr' und Haus
Das füllt ihn von oben bis unten aus.
 
Du musst schon gütig mir verzeih’n
Wenn hier mir fällt Münchhausen ein,
Dem als Einzigen das Kunststück gedieh’n
Sich am eigenen Zopf aus dem Sumpf zu zieh’n.
 
Du denkst sein Beispiel zeiget uns eben
Was dies Lehre dem Menschen kann geben.
Vertraue nicht dem tröstlichen Schein:
Zum Erhabenen muss man geboren sein.
On the Ethics of Spinoza.

How I love this noble man
more than words can say.
I fear though he will be all alone
in the beams of his sacred halo.
 
Do not put a poor little fella
On the sroad that leads to freedom.
Amor Dei does not appeal to such a person,
earthly life keeps him under a spell.
 
Height gives him nothing but frost,
Intellect is tasteless food to him,
property, wife, honour, and house,
fill him from head to toe.
 
Forgive me for thinking
on Münchhausen, 
the only one who understood the art
to hoist himself out of the swamp by his wig.
 
You think, his example teaches us
the Ethics can offer man a grip.

But do not rely on appearances:
for the higher one must be born.

​(© translation. Willy Schuermans - 16.12.20)

Explanation

In his poetry Albert Einstein emphasizes the unique and superhuman thought achievement that Spinoza accomplished in writing down his Ethica, ordine geometrico demonstrata. No one will be able to imitate him, says Einstein. Those who think they can follow in Spinoza's footsteps will likely return from a bare journey. In the last stanza, Einstein suggests that for the higher spiritual life one must be born, understand, be determined.

First stanza
Einstein loves Spinoza. He has no words for his affection ... this shortage of words is an experience known to everyone. Spinoza had to deal with it occasionally and spoke of a ‘shortage of words.’
Einstein, however, fears that Spinoza, as a thinker and as a human being who lived by his teachings, made an exceptional and hard to match achievement.

Second stanza
An average person (for Spinoza this is a member of the masses, the crowd, the people) cannot tempt you to a higher spiritual life. Intellectual love for God (amor dei intellectualis) leaves him cold and does not belong in the slightest to his sphere of interest, he is shackled by the materiality of life.

Third stanza
Ordinary people are not interested in a higher spiritual life: it gives them shivers and leaves them freezing cold. Making room for reason and reason in life is not an option: they are usually guided by fantasy and sentiment. The life of the common man revolves around property, wife, honour, and home: a reference to wealth, sensuality, in the first part of his Treatise on the Emendation of the Intellect (Ref. §1- §16, Bruder).

Fourth stanza
This situation reminds Einstein of the Baron von Münchhausen, an imaginative novelist who experienced the most wonderful adventures, described in 1785 by Rudolf Erich Raspe. Einstein finds his Münchhausen association somewhat strange and therefore asks the reader for an excuse: to mention the lie baron in the same breath with Spinoza, a passionate truth-seeker is indeed a bit daring. But Einstein simply wants to emphasize that Spinoza's life and achievements in thinking are just as exceptional and (almost) as impossible as the Münchhausen story that is alluded to.

Fifth stanza
Anyone who now quickly concludes that the teachings of Spinoza can also lift people out of the swamp of life should not miss out: not everyone is reserved for the higher, i.e., not everyone is suitable for setting the true and highest good as the ultimate goal of life. Spinoza did that himself, but not without effort. Anyone can read about it in the above section of the Treatise on the Emendation of the Intellect.
​

The last line of Einstein's poem echoes the very last (not very encouraging) sentence of Spinoza's Ethics, a sentence he (slightly adapted) from Cicero (1st century BC):

SED OMNIA PRAECLARA TAM DIFFICILIA QUAM RARA SUNT.
(Everything worthwhile is as hard as it is rare)


Einsteins lofdicht op Spinoza's Ethica

18/12/2020

 
Foto
Albert ​Einstein  (1879-1955) bewonderde Benedictus Spinoza. Op 2 november 1920 bezocht hij  Spinoza’s huisje in Rijnsburg (nabij Leiden, Holland). Zijn handtekening staat in het gastenboek. Toen aan Einstein ooit eens werd gevraagd wat zijn opvattingen over God waren, antwoordde hij  ’I believe in Spinoza’s God who reveals himself in the orderly harmony of what exists, not in a God who concerns himself with the fates and actions of human beings.’  In Einsteins teksten wordt Spinoza overigens meer dan eens vermeld.

Foto
Einsteins handtekening in het gastenboek van Spinoza's huisje in Rijnsburg
Er bestaat ook een lofdicht op Spinoza’s Ethica van de hand van Einstein. Misschien werd het wel geschreven ter gelegenheid van zijn bezoek aan Rijnsburg of kort nadien. Het gedicht getuigt van zijn belangstelling en bewondering voor Spinoza en zijn Magnum Opus.

​Zu Spinozas Ethik
 
Wie lieb ich diesen edlen Mann
Mehr als ich mit Worten sagen kann.
Doch fürcht ’ich, dass er bleibt allein
Mit seinem strahlenden Heiligenschein.
 
So einen armen kleinen Wicht
Den führst Du zu der Freiheit nicht.
Der amor dei lässt ihn kalt
Das Leben zieht ihn mit Gewalt.
 
Die Höhe bringt ihn nichts als Frost
Vernunft is  für ihn schale Kost
Besitz und Weib und Ehr' und Haus
Das füllt ihn von oben bis unten aus.
 
Du musst schon gütig mir verzeih’n
Wenn hier mir fällt Münchhausen ein,
Dem als Einzigen das Kunststück gedieh’n
Sich am eigenen Zopf aus dem Sumpf zu zieh’n.
 
Du denkst sein Beispiel zeiget uns eben
Was dies Lehre dem Menschen kann geben.
Vertraue nicht dem tröstlichen Schein:
Zum Erhabenen muss man geboren sein.
Op de Ethica van Spinoza.
 
Wat hou ik van deze nobele man,
meer dan ik met woorden zeggen kan.
Ik vrees dat hij heel alleen zal blijven
in de zijn heilige lichtkrans.
 
Een povere doodgewone sterveling,
die zet je niet op weg naar vrijheid.
Amor Dei laat zo iemand koud,
het aardse leven houdt hem in de ban.
 
Hoogte bezorgt hem niets dan vorst,
verstand is hem smakeloze kost,
bezit en vrouw en eer en huis,
vervullen hem van kop tot teen.
 
Wees zo vriendelijk en vergeef het mij
dat ik hier denk aan Münchhausen,
de enige die de kunst verstond
zich bij zijn pruik uit het moeras te hijsen.
 
 
Je denkt, zijn voorbeeld leert ons
dat de Ethica de mens houvast kan bieden.

​Maar vertrouw niet op schone schijn:
voor het hogere moet men geboren zijn...

(© vert. Willy Schuermans - 16.12.20)

Toelichting

​Albert Einstein legt in zijn poëem de nadruk op de unieke en bovenmenselijke denkprestatie die Spinoza volbracht bij het neerschrijven van zijn Ethica, ordine geometrico demonstrata. Niemand zal hem dat kunnen nadoen, meent Einstein. Zij die denken dat ze in Spinoza’s voetsporen kunnen treden zullen allicht van een kale reis thuiskomen. In laatste strofe suggereert Einstein dat men voor het hogere geestesleven moet geboren zijn, versta, gedetermineerd zijn.

Eerste strofe
Einstein houdt van Spinoza. Hij heeft voor zijn affectie geen woorden...  dit tekort aan woorden is een ervaring die iedereen bekend is. Spinoza had er ook wel eens mee te maken en sprak dan over een ‘tekort aan woorden’.
Einstein vreest evenwel dat Spinoza als denker en als mens die leefde naar zijn leer, een uitzonderlijke en moeilijk te evenaren prestatie leverde.

Tweede strofe
Een doorsnee mens (voor Spinoza is dit een lidmaat van de massa, de menigte, het volk) kan je niet verleiden tot een hoger geestesleven. Intellectuele liefde tot God (amor dei intellectualis) laat hem koud en behoort in de verste verte niet tot zijn belangstellingsfeer. Hij wordt door de materialiteit van het leven gekluisterd.  

Derde strofe
Doorsnee mensen hebben geen belangstelling voor een hoger geestesleven: het bezorgt hen rillingen en laat hen ijskoud. In het leven plaats inruimen voor rede en verstand is geen optie: meestal laten ze zich leiden door fantasie en sentiment. Het leven van de burgerman draait rond bezit, vrouw, eer en huis: een verwijzing naar rijkdom, zingenot, in het eerste gedeelte van zijn Traktaat over de verbetering van het verstand  (Bruder-referte §1- §16).

Vierde strofe
Deze situatie doet Einstein denken aan de baron von Münchausen, een fantasierijke romanheld die de meest wonderbaarlijke avonturen beleefde, in 1785 beschreven door Rudolf Erich Raspe. Einstein vindt zijn Münchhausen-associatie wat vreemd en vraagt daarom de lezer om excuus: de leugenbaron in één adem vernoemen met Spinoza, een gepassioneerde waarheidszoeker, is inderdaad wat gewaagd. Maar Einstein wil er gewoon de nadruk op leggen dat het leven en de denkprestaties van Spinoza even uitzonderlijk en (bijna) even onmogelijk zijn als het verhaal van Münchhausen waarop wordt gealludeerd.

Vijfde strofe
Wie nu snel tot het besluit komt dat de leer van Spinoza ook mensen uit het levensmoeras kan ophijsen, moet zich niet mispakken: niet iedereen is voor het hogere weggelegd, d.w.z. niet iedereen is geschikt om het ware en hoogste goed te stellen als ultiem levensdoel. Dat deed Spinoza zelf wel, maar niet zonder inspanning. Iedereen kan het nalezen in het boven genoemde deel van het Traktaat over de verbetering van het verstand.
​
De laatste versregel van Einsteins gedicht is een echo van de allerlaatste (niet erg bemoedigende) zin van Spinoza’s Ethica, een zin die hij (licht aangepast) ontfutselde aan Cicero (1ste eeuw v.C.):                             

SED OMNIA PRAECLARA TAM DIFFICILIA QUAM RARA SUNT.
(Al wat de moeite  waard is  even moeilijk als zeldzaam)  


Wim Klever 90!

16/11/2020

 

Op maandag 16 november 2020 werd Wim Klever 90 jaar.
​Spinozakring Lier feliciteert hem hiermee en wenst hem en eega Marianne, in het gezelschap van kinderen en kleinkinderen, een superdag toe!

Foto

Gefeliciteerd!

Prof. dr. Wim Klever is de Nestor van de Spinoza-scholars in onze Lage Landen, met een wereldwijde faam, ook vandaag nog. Niet alleen een lange lijst academische artikels en boeken over Spinoza hebben daartoe bijgedragen, maar in belangrijke mate ook zijn activiteit op Facebook waar hij sedert tien jaar bijna dagelijks posts publiceert over Spinoza en diens tijdgenoten en er benevens ook bericht over zijn herinneringen en zijn belevenissen als krasse, bezige senior.

Wim Klever studeerde filosofie aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen en aan de Universiteit van Utrecht. Aan deze laatste is hij in 1962 gepromoveerd op het proefschrift Anamnèsis en anagôgè. Gesprek met Plato en Aristoteles over het menselijk kennen. Assen, 1962). Vervolgens werd hij hoofddocent aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Hij deed daar tientallen jaren lang onderzoek naar het werk van Spinoza. Hij peilde naar zijn bronnen en naar de invloeden van zijn werk. Hij vertaalde Spinoza, voorzag hem van commentaar en bestudeerde de historische context waarin Nederlands grootste denker leefde en werkte. Hij onderzocht ook leven en werken van vrienden uit de kring rondom Spinoza en ontdekte daaromtrent tal van nieuwe gegevens. In de loop van zijn wetenschappelijke carrière gaf hij regelmatig gastcolleges in onder andere Spanje, Japan en Brazilië.
​
Wim Klever is niet een academische filosoof die naast andere grote Helden van de Geest ook Spinoza in zijn onderzoeks- en leeropdracht had. In de loop van zijn lange academische carrière kwam tussen hem en Bento een bijzondere chemie op gang... ​

Biografie

Wim Klever werd geboren op 16 november 1930 in de schoot van een landbouwersgezin in Snelrewaard (provincie Utrecht). Hij genoot een katholiek-christelijke opvoeding. Als jongeman voelde hij zich ‘geroepen’ om kloosterling te worden. Hij gaf aan die roeping gehoor en trad toe tot de Orde van de Passionisten. Na enige tijd werd het hem duidelijk dat hij hiermee op zijn levenspad niet de juiste stap had gezet.
Na zijn uittreden kreeg hij van zijn Utrechtse promotor een baan aangeboden aan de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam als beheerder van de filosofische leeszaal met als taak onder andere de aanschaf van filosofische literatuur. Dat deed hij elf jaar (van 1964 tot 1975), waarna hij solliciteerde naar een plek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam in de daarin nieuw opgerichte filosofische faculteit. Hij werd er benoemd tot hoofddocent epistemologie.
In zijn Amsterdamse tijd raakte hij door persoonlijke contacten met een universiteitsprofessor aldaar (Jan Hollak) besmet met het dialektisch Hegelianisme en werd hij een bewonderaar van Bolland en Hegel. In de daaropvolgende Rotterdamse periode verschoof zijn liefde naar enerzijds de oude Griekse filosofie, die hij in zijn onderwijs gebruikte, anderzijds naar de oude Latijnse literatuur (hij werd lid van een actieve Latijnse literatuurclub onder leiding van een Amsterdamse professorale classicus) en naar Wittgenstein, wiens Ueber Gewiszheit hij gebruikte in zijn colleges.


Foto
Geboortehuis van Wim Klever
In 1977 werd de 300ste verjaardag van Spinoza’s overlijden herdacht. Een jaar van talrijke Spinoza-publicaties en congressen wereldwijd, ook aan de Erasmus Universiteit. Klever was bij de organisatie van dat congres nauw betrokken. Daar geraakte hij helemaal in de ban van deze filosoof en begon hij zijn fulltime carrière als Spinoza-scholar. Spinoza was sedertdien niet meer weg te branden uit zijn leven: gedurende vier decennia werd de Amsterdamse filosoof zijn studiethema.
Wim Klever: "
Tot 1995. Toen MOEST ik op mijn 65e met pensioen zoals alle Nederlandse academici. Helaas! Ik had best nog op de Erasmus Universiteit willen doorgaan. Ik zocht toen maar de virtuele wereld op."
Maar Spinoza bleef zijn maître à penser. En dat tot op de dag van vandaag!​

Bijdragen op  de website van Spinozakring Lier

Op de website van Spinozakring Lier publiceerde Wim Klever o.a. zijn, Spinoza in de geschiedenis van de optica, Hoe men wijs wordt en Spinozagezangen, een ‘poëtische somme’ over Spinoza’s leven die hij dit jaar schreef.
De 90ste verjaardag van Wim Klever biedt ons een uitstekende gelegenheid om onze lezers een selectie te brengen uit zijn Spinoza-bibliografie en een reeks internetlinks die Klevers werk en interessedomeinen belichten.
Foto
Wim Klever viert zijn 90ste verjaardag met eega Marianne en een deel van zijn nageslacht.

Werken

  • Wim Klever, Jeugd en Indische jaren van G.J.P.J. Bolland, Amsterdam, N.-Hollandse Uitgeverij 1969. (K.N.A.W.-reeks, 12.4).​
  • Wim Klever, Carneades. Reconstructie en evaluatie van zijn kennistheoretische positie, Erasmus Universiteit Rotterdam, CIF!, 1982.
  • Wim Klever, Poortmans Repertorium der Nederlandse Wijsbegeerte, 1968-1977, Amsterdam, 1983.
  • Wim Klever, Hoofdstukken uit de Politieke Verhandeling, Amsterdam, 1985.
  • Wim Klever, Burchard de Volder (1643-1709). A crypto-Spinozist on a Leiden cathedra. Life and works of a great scientist, LIAS 1988.
  • Wim Klever, Verba et sententiae Spinozae, or, Lambertus van Velthuysen (1622-1685) on Benedictus de Spinoza. APA Holland University Press, 1991.
  • Wim Klever, Franciscus Van den Enden. Vrije Politijke stellingen. Met een inleiding. Amsterdam, 1992.
  • Wim Klever, Een nieuwe Spinoza in veertig facetten, Amsterdam, 1995.
  • Wim Klever, Ethicom, ofwel Spinoza's Ethica vertolkt in tekst en commentaar, Delft, 1996.
  • Wim Klever, Mannen rondom Spinoza, Hilversum, 1997.
  • Wim Klever (Hrsg.), Die Schwere der Luft in der Diskussion des 17. Jahrhunderts Wiesbaden, 1997.
  • Wim Klever, The sphinx. Spinoza reconsidered in three essays, Vrijstad, 2000.
  • Wim Klever, Spinoza principle. History of 17th century critique of the cartesian hypothesis about inertia as a property of matter, 2000.
  • Wim Klever, Spinoza classicus. Antieke bronnen van een moderne denker, Damon, 2005.
  • Wim Klever, Boerhaave ‘sequax Spinozae’. De beroemde medicus als volgeling van Spinoza en eminente uitlegger van de Ethica,. Vrijstad, 2006.
  • Wim Klever, Franciscus van den Enden. Free Political Propositions and Considerations of State (1665). Text in translation from old Dutch; relevant biographical documents and a selection from Kort Verhael 1662. Introduction added. Vrijstad, 2007.
  • Wim Klever, Een curieuze kwestie; Hudde in discussie met Spinoza, Van Limborch, Locke, en De Volder. 2009.
  • Wim Klever, Locke's Disguised Spinozism, 2009
  • Wim Klever, Mandeville (1670-1733)). Cynisch essayist op basis van SpInoza’s Ethica. Vrijstad 2010.
  • Wim Klever, Van den Enden’s radical political theory behind Spinoza’s radical political theory, 2014.
  • Wim Klever, Spinozistic Hume, 2015.
  • Wim Klever, Hardliner Spinoza on democratic nationalism, 2015.
  • Wim Klever, De historische Spinoza. Een nieuw profiel van een universeel wetenschappelijk genie, Vrijstad, 2018.

Wim Klevers recentste boek

FotoDr. Wim Klever -- De historische Spinoza - Nieuw profiel van een universeel wetenschappeljk genie. (Vrijstad 2017)

'Weergaloos' werd Spinoza genoemd door een geleerde vriend. Wim Klever, 'éminence grise' van de internationale Spinozastudie, heeft het niet anders ervaren en de resultaten van zijn 40 jaren onderzoek in dit omvattende en diepgravende werk samengevat. Zware accenten worden hierin gelegd op de natuurwetenschappelijke signatuur van Spinoza's filosofische positie en op de grote actualiteit van zijn hypermoderne politieke theorie, die aanstuurt op een systeem van Directe Democratie, dat teruggrijpt op oude praktijken en ons zou kunnen bevrijden van de ellende van onze schijn-democratie. Daarbij is Spinoza de leraar bij uitstek over 's mensen weg naar wijsheid. Gezien de tekst naar de smaak en enge marktweging van uitgevers te tegendraads is, maakte de auteur zelf zijn radicaal vernieuwend werk publiek.


Links op het internet

  • Hardliner Spinoza on democratic nationalism
  • Marginal notes in the Leiden Opera Posthuma
  • Inertia as an effect in Spinoza's works (with an excursus on a misleading comma)
  • Spinoza's Concept of Christian Piety: defense of a text Correction by Bruder in the TTP
  • Spinoza principle. The history of the 17th century critique of the Cartesian hypothesis about inertia as a property of matter
  • Spinoza's radical political theory behind Spinoza's works
  • Van den Enden's radical political theory behind Spinoza's radical political theory
  • God's unicity
  • Franciscus van den Enden, Free political propositions and considerations of state (1665).
  • Locke's Disguised Spinozism
  • Spinozistic Hume
  • ‘Insignis opticus. Spinoza in de geschiedenis van de optica.’
  • ‘De spoken van Hugo Boxel’
  • ‘Spinozisme in het geding tussen Hulsius, Braunius en Bernoullius. Een Gronings debat anno 1702’
  • ‘Hoe men wijs wordt: Een gespannen doch vruchtbare relatie tussen Spinoza en Bouwmeester in het licht van een nieuw document’

Willy Schuyesmans / Willy Schuermans

Herman de Dijn, De andere Spinoza

13/11/2020

 
FotoHerman de Dijn, De andere Spinoza, De twee wegen naar het ware geluk, Pelckmans, 2020, 253 blz., ISBN 978 94 6310 5835 - € 27,50


Dit nieuwe Spinoza-boek van Herman de Dijn zal heel wat Spinoza-vrienden in Vlaanderen en Nederland blij maken. Deze eminente academische kenner van Spinoza, zijn filosofie en zijn tijd publiceerde ook voor het brede publiek boeken die flink hebben bijgedragen tot het verspreiden van Spinoza’s gedachtegoed. Zijn vorige Spinoza-publicatie, Spinoza, De doornen en de roos, verscheen in 2009 bij dezelfde uitgever, beleefde meerdere drukken en is volledig uitverkocht. 

In dit nieuwe boek presenteert de Dijn ons een ’andere Spinoza’. De titel impliceert dat er in de literatuur meer dan één Spinoza wordt opgevoerd en suggereert bovendien ook dat de auteur in dit boek een Spinoza voor het voetlicht brengt die minder bekend is en op de achtergrond raakte. Alleen al om die reden wekt de nieuwe publicatie nieuwsgierigheid op. ​

Spinoza-renaissance

Sedert 1970, nu al een halve eeuw dus, is er een ware Spinoza-renaissance onderweg. Een stortvloed van publicaties en vertalingen in alle Europese talen overspoelt de lezer, die het juiste spoor dreigt bijster te raken. Niet alleen construeren tal van commentatoren een eigen Spinoza maar er worden ook geregeld lijvige studies gepubliceerd over één woord, één zin, één concept uit zijn geschriften, die door hun detaillistische aanpak Spinoza’s kernboodschap ondersneeuwen. Erger nog: heel wat Spinoza-uitleggers misbruiken de 17de-eeuwse filosoof om hun eigen 21ste-eeuwse ideologie aan de man te brengen: hun feminisme, hun ecologisme, hun liberalisme, hun marxisme, hun humanisme, hun democratische overtuiging, hun geloof in psychoanalyse, en nog andere…
De lezer die een Spinoza-boek ter hand neemt, moet weten dat alle interpreten van Spinoza’s filosofie onder te brengen zijn in twee klassen: een minderheid die de Amsterdamse geleerde koopman, later glazenslijper en autodidactisch filosoof, begrijpt als een radicale materialist en een meerderheid die hem begrijpt als een oprechte Godzoeker, die zijn denksysteem begint en eindigt met God. Wie de inhoudstafel van het nieuwe boek van de Dijn opslaat, heeft direct in de gaten dat de auteur behoort tot diegenen die in Spinoza de Godzoeker erkent.
In deze bespreking bieden we de lezer in vogelvlucht een overzicht van de inhoud, met hier een daar een kritische bedenking.
FotoSpinoza-boeken a gogo...
De stof van het boek is verdeeld over drie delen: het eerste deel behandelt Spinoza als hervormer van het christendom; de brede weg voor de massa. Hierin wordt de makkelijkste weg naar het ware geluk beschreven, geschikt voor het brede publiek. Het tweede deel gaat over Spinoza’s naturalistische ethiek en heilsleer in de Ethica; Het steile pad van de enkeling. In dit deel wordt het moeilijke pad naar het ware geluk beschreven. Dit moeilijke pad is bestemd voor de doorzetter, de enkeling. In het derde deel van het boek laat de auteur zijn licht schijnen op twee fundamentele aspecten van Spinoza’s godsleer: Het panentheïsme en de intellectuele liefde tot God. Het boek wordt afgerond door een Nabeschouwing.
De auteur steunt zijn uiteenzetting nauwgezet op Spinoza-citaten die, desgewenst, kunnen worden opgezocht en nagelezen aan de hand van de refertes die achteraan in het boek in een notenregister worden verzameld. De nieuwsgierige lezer vindt daar ook nog een literatuurlijst, een appendix, schema’s als leidraad bij de lectuur van de Ethica en een namenregister.


Deel I van De andere Spinoza

​De visie op en de beschrijving van de brede weg naar het ware geluk steunt op een analyse van Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat (TTP), meer bepaald de hoofdstukken 1-15. Dit meesterwerk werd gepubliceerd in 1670, nu 350 jaar geleden en is een geschrift over theologie én politiek. In de ondertitel geeft Spinoza aan wat hij plant aan te tonen: de vrijheid van filosoferen kan perfect samengaan met vroomheid en vrede, meer nog, zonder die twee kan gewoonweg in de staat geen vrede en vroomheid bestaan. 
​Maar het TTP is meer: het is een boek met meerdere betekenislagen en bovendien ook een gecompliceerd geschrift. Het kan dus op meer dan één wijze worden gelezen en geïnterpreteerd. Sommige commentatoren zien er een scherpe afrekening in met de rabbijnen die Spinoza in 1656 uit de Sefardisch-joodse gemeente van Amsterdam hebben gesloten; anderen menen dat de filosoof het gemunt heeft op de Calvinistische predikanten; nog anderen zien in het boek een politiek pamflet ter ondersteuning van de gebroeders de Witt; weer anderen begrijpen het als een blauwdruk voor een universalistische religie of interpreteren het als een poging om het christendom te hervormen door het te bevrijden van alle bijgeloof. Elke interpreet selecteert tekstfragmenten die zijn visie het best dienen. De Dijn kiest voor de these dat het TTP tot doel heeft het ware christendom, d.i. zijn boodschap van vroomheid, te herontdekken en het te bevrijden van bijgeloof.
​Spinoza onderzoekt in het TTP de betekenis en de kernboodschap van de bijbel en ontwierp daartoe een onderzoeksmethode die nog steeds wordt gebruikt, hoewel hijzelf er ook een keertje wat losser mee omgaat... Spinoza steunt zijn betoog op nauwgezet onderzoek van de Schrift. Hij hanteert het fundamenteel principe dat in dat onderzoek alleen de Schrift mag worden gebruikt om tot een valide interpretatie ervan te komen: filosofie en wetenschap worden dus geweerd (Hoofdstuk 1).
Er bestaan, aldus Spinoza, twee vormen van religie: er is ware religie (religio vera) die vroomheid is (pietas) en er is religie die bijgeloof is (superstitio). Onderzoek van O.T. en N.T. wijzen uit dat de kernboodschap van de bijbel gehoorzaamheid is (aan God) en rechtvaardigheid (t.a.v. de naaste). Dat is wat profeten (ook Christus) met morele zekerheid hebben gereveleerd. Vroomheid is een min of meer stabiele affectieve houding die zich veruiterlijkt in morele praktijken. Die praktische vroomheid kan niet bestaan zonder goede werken. Bijgeloof ontstaat uit angst en uit passies als hoop en vrees. Het is voor religieuze gezagsdragers een middel om mensen te overheersen en dat kan leiden tot tirannie (Hoofdstuk 2). 
Tegen de Dijns interpretatie als zou Spinoza voor het christendom een hervormingsprogramma hebben uitgewerkt, kan worden ingebracht dat dit programma in feite niets bevat dat verwijst naar wat specifiek is voor christendom en al evenmin naar iets dat typisch is voor judaïsme of islam. Spinoza’s ‘Reformatie’ is in feite niets meer dan de kleinste gemene deler van de drie geopenbaarde religies: een interpretatie die in de 18de eeuw ook al door Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799) werd verdedigd.
Wat Spinoza verstaat onder bijgeloof kan min of meer worden vastgesteld op grond van twee niet geheel samenvallende omschrijvingen van Spinoza: die van de Appendix bij het eerste deel van de Ethica en die van de inleiding tot het TTP. De Dijn gebruikt die van het TTP die afwijkt van die van de Ethica. Die differente definities kunnen gevolgen hebben voor het beantwoorden van de vraag: wie waren in Spinoza’s tijd de bijgelovigen? Waren dat alle aanhangers van het judaïsme en alle christenen? Of betrof het slechts een deel van de christenen, namelijk zij die in hun geloof de ratio miskenden? Hoe dan ook, in de briefwisseling met Albert Burgh lezen we dat Spinoza het rooms-katholicisme beschouwde als de ergste vorm van bijgeloof.
Spinoza’s bijbelonderzoek wijst uit dat religies een mengsel zijn van enerzijds geschiedenisverhalen en mythen ontstaan uit verbeelding, met een dogmatische kern die te begrijpen is als leerstellige vroomheid, niet als onwankelbare geloofswaarheden; en van anderzijds religieuze ceremonieën die bijkomstig zijn en gekenmerkt door bijgeloof dat het hebben moet van uiterlijkheden en magie. Religies steunen op mirakels. De bijbel noemt mirakels ongewone gebeurtenissen die mensen verbazen. Mirakels zijn dus geen bovennatuurlijke interventies die de natuurlijke orde doorbreken (Hoofdstuk 3). ​
Foto
TTP, ed. C. Gebhardt, reprint, 1972 (ex libris W.S.)
Religie toont zichzelf in twee gedaanten: onder de vorm van geloof en onder de vorm van bijgeloof. Van buitenaf bekeken, gelijken die erg op elkaar. De auteur interpreteert vervolgens Spinoza’s opvatting over vroomheid. Vooreerst dient goed begrepen dat Spinoza vroomheid ziet als een geheel van veruitwendigde regels, die hij niet tegenstrijdig acht aan de rede. Het geloof, aldus Spinoza, werd geperverteerd door wetenschap en filosofie in zich op te nemen en evolueerde daardoor tot een vorm van bijgeloof. Vroomheid is in feite een ‘paradoxaal’ gegeven: het betreft een intieme, interne overtuiging die veruiterlijkt wordt in daden die op zich genomen eigenlijk geen enkele morele betekenis hebben. Bovendien is het de overheid (de soeverein) die beslist wat in de religieuze context maatschappelijk toelaatbaar is en wat niet. Vaderlandsliefde is de hoogste piëteit en primeert. 
Zorgvuldige lectuur van de Schrift leert dat vroomheid leidt tot heil. De relatie tussen vroomheid en heil kan rationeel niet worden verklaard maar strookt met de ervaringen die men in het leven opdoet. De vroomheid is een troost zowel voor de massa als voor de filosoof die het welzijn van de massa ter harte neemt . Het feit dat Spinoza vroomheid waardeert ondanks het feit dat die niet door rationaliteit wordt voortgebracht, heeft volgens de auteur te maken met diens visie dat die vroomheid een vorm is van genade. Die genade is het gevolg van externe omstandigheden, net als de uitverkiezing van de joden (naar het lichaam, niet naar de geest) ook een genade is die door externe omstandigheden tot stand kwam. Die genade kadert evenwel binnen de limieten van de eeuwige, onveranderlijke wetten van de natuur. In dit verband mag al worden vermeld dat in het volgend deel zal blijken dat het heil van de enkeling, de wijze, gerealiseerd wordt op eigen kracht.
​Tot slot vraagt de auteur zich af of Spinoza’s opvatting over vroomheid wel spoort met wat hij in de Ethica leert. Vroomheid heeft in dat geschrift geen plek en dat is logisch, zo de auteur, omdat het in de Ethica gaat over het heil van de enkeling (Hoofdstuk 4).
​Het 15de hoofdstuk van de TTP sluit het theologisch deel ervan af. De eerste conclusie van Spinoza’s onderzoek is dat geloof en filosofie niets met elkaar vandoen hebben: het fundament van het geloof is imaginatio die zich uit in taal, verhalen en wonderen; het fundament van de filosofie is ratio. Het geloof wil mensen aansporen tot gehoorzaamheid aan de geopenbaarde goddelijke wijsheid, de filosofie is uit op waarheid én wijsheid. De tweede conclusie is dat ten gevolge van de scheiding tussen religie en filosofie vrij nadenken en vroomheid elkaar niets in de weg kunnen leggen. In het politieke deel van de TTP (hoofdstuk 16-20) zal uit het verder bijbelonderzoek blijken dat ook vroomheid en vrijheid verenigbaar zijn, ja zelfs noodzakelijk, voor het bewaren van de vrede en veiligheid in de staat. Daarmee voltooit Spinoza de ondertitel van zijn traktaat (zie boven). 
​De radicale scheiding tussen godsdienst en filosofie (wetenschap) heeft nog een ander gevolg: het vermengen van die domeinen is altijd al een voedingsbodem geweest voor kwalijke vormen van bijgeloof. Vertegenwoordigers van het geloof, die zich verheven achten boven het gezag van politieke gezagsdragers, vormen een gevaar voor wereldlijke overheden. Volgens Spinoza is dit een typische kwaal van het roomse christendom: hij dacht daarbij stellig aan historische conflicten tussen pauselijk en wereldlijk gezag. Ook het religieus fundamentalisme in onze tijd is een droef voorbeeld van de gevaren die een mengsel van geloof en wetenschap kunnen veroorzaken (Hoofdstuk 5).
​In het laatste hoofdstuk van dit deel buigt Herman de Dijn zich over enkele Spinoza-kwesties die vaak aan de orde worden gesteld in de literatuur: Spinoza’s visie op Christus en zijn vermeend ‘atheïsme’. Spinoza laat zich erg lovend uit over Jeshua van Nazareth die hij altijd Christus noemt: hij beschouwt hem als een profeet, maar wel als een profeet van een hogere orde: Christus is geen profeet die het hebben moet van zijn verbeelding, zoals die van het O.T., want Christus communiceerde rechtstreeks met God van geest tot geest (Hoofdstuk 6).

Deel II van De Andere Spinoza

​De steile weg naar het ware geluk beschrijft de auteur in een vijftal hoofdstukken aan de hand van het vierde en het vijfde deel van de Ethica. De lezer zal gaandeweg merken dat ook de lectuur van de beschrijving van dit pad een inspanning vraagt.. 
De Dijn wijst er op dat het filosofisch systeem van Spinoza, in vergelijking met andere 17de-eeuwse denksystemen geen conservatief maar een progressief karakter heeft: het breekt met de traditioneel joods-christelijke religie, maakt bovendien gebruik van de inzichten van de nieuwe wetenschap en het bekroont een rationeel geconstrueerde ethiek met een nieuwe religie sui generis. 
Spinoza’s levensleer uitgekristalliseerd in de Ethica, Spinoza’s opus magnum, ligt in het verlengde van zijn vorige werken. Trouwens het hele oeuvre van Spinoza, inclusief zijn laatste geschrift het Politiek traktaat (1677), vormt één samenhangend geheel, een basaal gegeven dat politicologen die Spinoza voor hun karretje spannen onbekend is of maar al te vaak vergeten. ​
Foto
Spinoza, Ethica, Ruprecht-Presse, München, 1920, handgeschept papier, 150 ex. (ex libris W.S.)
​De auteur onderkent en analyseert vervolgens vier karakteristieken van Spinoza’s ethiek: die ethiek is in de eerste plaats een natuurlijk fenomeen en vloeit voort uit de bewust beleefde drang om zich in het leven te handhaven (1); zij gaat over macht en onmacht t.a.v. emoties (2); zij streeft naar een moreel goed leven in functie van goed en kwaad (3); ze wordt bekroond door een lichamelijk en geestelijk gezond ‘floreren’ (4); als ze volwaardig wordt gerealiseerd, dan ontstaat een vorm van religiositeit (5).
​In het vierde en in het vijfde deel van de Ethica zet Spinoza zijn ‘levensconst’, zijn ethiek uiteen. Die draait noodzakelijkerwijs om emoties: het leven van mensen bestaat immers grotendeels (of uitsluitend?) uit emoties. Het is dus evident dat Spinoza’s filosofische ethiek ook over emoties gaat. De auteur behandelt die in zijn verdere betoog: deel vier van de Ethica over de macht van de passies over de mens, deel vijf over de mogelijkheid van de rede om die emoties te temperen (Hoofdstuk 1).
​Het eerste luik van Spinoza’s ethiek
De Dijn onderkent in Spinoza’s rationele ethiek twee luiken. Aan elk van die luiken wijdt hij een hoofdstuk. 
​Het eerste luik van Spinoza’s ethiek gaat over de levensregels van de ratio. Hoewel Spinoza leert dat de termen ‘goed’ en ‘kwaad’ in de natuur geen objectief bestaan hebben, gebruikt hij, vreemd genoeg, toch deze woorden in zijn ethisch betoog... Bovendien stelt hij ook dat het leven gedetermineerd is: de aandachtige Ethica-lezer fronst nu vast de wenkbrauwen...: hoe is in een context van determinatie ethiek mogelijk? Die veronderstelt toch vrijheid...? Spinoza ontdoet zich van deze ‘paradox’ door een bijzondere (d.i. nieuwe) inhoud te geven aan het begrip ‘vrijheid’. Dit toch wel belangrijk aspect wordt door de auteur niet expliciet onder de aandacht van de lezer gebracht.
​De redelijke mens beseft dat een rationele kennis over mens en passies nuttig is en dat doet hem (noodzakelijkerwijs) verlangen naar een hoger leven gebaseerd op redelijke ethische beginselen. Het vierde deel van de Ethica gaat, zoals Spinoza zelf zegt, volledig over de onmacht van de rede t.a.v. de emoties en bevat 73 stellingen die commentatoren in vier secties opdelen. 
​In de eerste sectie (stelling 1-18) wordt de onmacht van de rede t.a.v. de menselijke emoties aangetoond. In de tweede sectie (stellingen 19-37) zet Spinoza de principes uiteen van de juiste manier van leven (recta ratio vivendi). Spinoza formuleert hier een antwoord op drie vragen: wat schrijft de rede voor? Welke emoties sporen met de rede en welke niet? Hoe ziet het portret van de vrije mens eruit? Samenvattend kan gesteld dat zijn leefregels zowel te maken hebben met het individuele leven als met het leven in gemeenschap. In de derde sectie (stellingen 38-66) onderzoekt Spinoza welke positieve en welke negatieve aspecten er in de drie basisemoties (begeerte, blijheid, verdriet) kunnen schuil gaan. In de vierde en laatste sectie (stellingen 67-73) wordt het ideaal van de vrije mens geschetst, het doel waarheen de steile padbeklimmer zich beweegt.
​Spinoza fundeert zijn ethiek op een rationele, acosmische (geen atheïstische) wereldbeschouwing. Hij ontwerpt een nieuwe ethiek die hij, stoutmoedig, niet meer verankert in de gereveleerde religie, maar fundeert op actieve deugden, d.w.z. deugden die voortspruiten uit onszelf en die de relatie tot onszelf, tot anderen en tot God (kunnen) regelen.
In dit tekstgedeelte blijft onderbelicht dat in de passie-catalogus van het derde deel (48 passies) er welgeteld maar één enkele is die Spinoza als ‘actief’ bestempelt, namelijk fortitudo, door de auteur vertaald als ‘sterke flinkheid’. Deze uitkomst is het gevolg van de geometrische constructie van zijn passie-catalogus. Weliswaar schuift Spinoza onder fortitudo nog twee andere actieve deugden namelijk animositas (geestkracht) en generositas (edelmoedigheid). In het vierde deel van de Ethica zal Spinoza deze drie actieve deugden verder nuanceren (Hoofdstuk 2).
Het tweede luik van Spinoza’s ethiek
De auteur benadrukt nu in het tweede luik van de Ethica dat zowel in de voorrede als in de eerste twintig stellingen van het vijfde deel van de Ethica perspectiefwissel optreedt. De fortuin (fortuna) en de verbeelding (imaginatio) die in het derde deel van de Ethica op het voorplan stonden, worden nu ingeruild voor intellect (intellectus), dat meer is dan ratio en hier moet worden begrepen als verstand én intuïtie.
​Het tweede luik van Spinoza’s ethiek in dit vijfde Ethica-deel gaat over de ‘remedies van het intellect’, d.w.z. de wijze waarop het verstand soelaas kan brengen in confrontaties met ongewenste, passieve deugden. Dat zal niet kunnen met de remedie die de Stoa en Descartes voorstaan: die prijzen de vrije wil aan als wapen tegen ongewenste affecten. Niet alleen ontkent Spinoza het bestaan van een vrije wil, hij leert bovendien ook dat kwalijke emoties niet kunnen worden uitgeroeid, hoogstens getemperd of omgevormd.
Het gaat inderdaad over de macht van het intellect binnen de menselijke geest. Die macht (potentia) van de intelligentie is een deel van de goddelijke macht en begrijpen (intelligere) behoort tot zijn essentie. De intelligentie kan voorzien in remedia, persoonlijke, intern ontwikkelde, emoties die zich teweerstellen tegen kwade passies. Spinoza’s ethiek wordt zo als het ware een vorm van geestelijke hygiëne die kan leiden tot heil (salus).
​In het vierde Ethica-deel werd de lezer geconfronteerd met de onmacht van de rede t.a.v. de emoties. Om met succes slechte gevoelens te kunnen bestrijden, zal de rede in het vijfde deel een hogere kennistrap moeten bereiken, namelijk de intuïtie. De auteur merkt op dat in dat deel van het geschrift bij Spinoza een shift in perspectief optreedt. 
​De eerste twintig stellingen van het vijfde deel van de Ethica worden door de auteur in detail geanalyseerd: de axioma’s, de eerste stelling en vervolgens ook de 19 volgende tonen, aldus de auteur, deze shift duidelijk aan. De eerste stelling leert ons dat de rationele geest uitgroeit tot een ratio die autonoom en mechanisch optreedt. Dat kan alleen maar gebeuren als aan de verbeelding (imaginatio) een andere functie wordt toegewezen: de imaginatio, voorheen aangestuurd van buitenaf, spoort nu de ratio van binnenuit aan om op actieve wijze ervaringen en aandoeningen te ordenen. De geest kan dan via remedies de bovenhand halen op kwade emoties en voor zichzelf op die wijze een geconsolideerde vrijheid creëren waarbinnen ‘goed en kwaad’ overstegen worden.
​Vanaf stelling 1 van het vijfde Ethica-deel ontwikkelt Spinoza voor de geest een cognitieve therapie die het niet hebben moet van medicaties van buiten af, maar zich toelegt op het tot stand brengen van een gezonde geest in een gezond lichaam, naar het bekende ideaal van de Oude Grieken. Spinoza presenteert de lezer dan een vijftal remedies die hijzelf resumeert in de opmerking bij stelling 20 als middelen om tegen de aandoeningen (de affecten) in te zetten.
​De menselijke geest kan via zijn intellect volledig vrij worden door de emoties in zijn macht te krijgen. Dat gebeurt via de intuïtieve kennis (scientia intuitiva) van onze (levens)ervaringen in relatie gesteld tot de idee van God. Die wordt zo van een abstract-algemene God, ultieme oorzaak van alles, een hoogst persoonlijke God, die aan de oorsprong ligt van onszelf en die met ons op intieme wijze is verbonden: dit legt de basis voor de Liefde tot God, de Amor erga Deum, die verder kan evolueren tot een Intellectuele Liefde tot God, een Amor intellectualis Dei. In de stellingen 14-20 beschouwt Spinoza actieve vreugde en Liefde tot God ook actieve affecten. Spinoza’s ethiek kadert nu in een levensfilosofie van actieve emoties (nu een vijftal) in relatie met de intuïtieve kennis van God (Hoofdstuk 3).
FotoJonathan Bennett, A study of Spinoza’s Ethics, eerste editie, 1984 (ex libris W.S.)
De knopen van het vijfde deel van de Ethica
Over het laatste (vijfde) deel van de Ethica, meer bepaald over het deel na stelling 20, is in de Spinoza-literatuur al heel wat te doen geweest. Jonathan Bennett (1930) stelde boud dat Spinoza, na stelling 20, de pedalen kwijt was. Onze filosoof zou daar stellingen formuleren en posities innemen die haaks staan op wat hij eerder in zijn Ethica op ‘geometrische wijze’ aantoonde. Bennett werd daarin door vele andere commentatoren, meestal materialisten, gevolgd. Andere uitleggers probeerden Spinoza’s meubelen te redden. Dat deed ook de Franse Ethica-commentator Pierre Macherey (1938) die de contradicties in dit deel probeerde weg te filosoferen door in Spinoza’s uiteenzetting een gradatie te onderkennen. Het laatste deel van de Ethica bevat zoveel onopgeloste (wellicht onoplosbare) vragen dat filosofen hierover nog eindeloos zullen kunnen schrijven. 

​De Dijn volgt de oplossing van Macherey niet en komt tot de bevinding dat Spinoza in het vijfde deel van de Ethica de geest bekijkt vanuit twee verschillende gezichtspunten: de geest in de tijd gesitueerd en begrepen als een idee van een concreet en bijzonder complex lichaam (stelling 1-20) en de geest beschouwd onder het gezichtspunt van de eeuwigheid (sub specie aeternitatis) om de duur van de geest te bekijken los van het lichaam, d.w.z. om de onsterfelijkheid van de geest na te gaan. Spinoza’s conclusie is voor velen, om verschillende reden, schokkend: buiten het lichaam leidt, aldus Spinoza, de geest wel degelijk een eeuwig bestaan. Hoewel onsterfelijkheid niet het doel is van zijn ethiek, beweert Spinoza toch dat alle mensen onsterfelijk zijn maar, een zelfbewuste onsterfelijkheid is alleen weggelegd voor volledig vrije en wijze mensen, die het steile pad naar het ware geluk met succes hebben bewandeld tot op het einde: maar al wat de moeite loont, is even moeilijk als zeldzaam (Sed omnia praeclara tam difficilia quam rara sunt.). Deze allerlaatste zin van de Ethica, die hij aan Cicero ontleende, klinkt niet echt bemoedigend...
​De auteur buigt zich verder ook over de vraag of Spinoza’s levensfilosofie (hij noemt die wat platjes een way of life) een religie is of gewoon een vorm van wijsheid. In de Spinoza-literatuur wordt ook deze vraag niet eenduidig beantwoord. Volgens de auteur hangt het antwoord af van de interpretatie van Spinoza’s godsbeeld, inclusief de betekenis van intuïtie en de Liefde tot God. Daarom onderzoekt hij nu deze elementen. 
​De Dijn verwijst naar Spinoza-kenner Manfred Walther, die vaststelde dat Spinoza vaak gebruik maakt van traditionele termen uit filosofie en theologie, maar dat hij er een eigen betekenis aan geeft. Dat geldt ook voor het begrip God en de gelijkstelling ervan met natuur. In het O.T. duidt de tetragram JHVH (door joden altijd gelezen als ADONAI) op een oneindige God, weliswaar niet bestaand los van de dingen. Spinoza onderschrijft het Bijbelse woord God in de betekenis van een absoluut oneindig wezen.
Wat de scientia intuitiva betreft: die wordt in de literatuur alweer op meer dan een manier begrepen. Tja, de lezer die van Spinoza eenduidigheid verlangt, is eraan voor de moeite. De Dijn interpreteert die scientia intuitiva als een activiteit van intellectueel besef en ervaren dat gepaard gaat met actieve emoties, namelijk het vreugdevol besef van God en van zichzelf: het betreft dus een existentiële ervaring die uitmondt in heil (salus), zelfverheerlijking of heerlijkheid (gloria) en (beatitudo), drie puur religieuze termen (Hoofdstuk 4).

Deel III van De andere Spinoza

​In het derde deel van De Andere Spinoza legt Herman de Dijn Spinoza’s zogeheten ‘pantheïsme’ en ‘de intellectuele liefde tot God’ onder de loep. 
​In de 17de eeuw was de band tussen natuurkunde en filosofie zeer eng: fysici hielden zich immers bezig met de ontrafeling van de wetten van de architect van het heelal... Spinoza’s leer over God herleiden tot een vorm van natuurwetenschap, is volgens de Dijn (en Richard Mason) een omkering van de feiten: Spinoza gebruikt de band tussen natuur en God om een nieuwe ethiek te ontwikkelen die hij bekroont met een heilsleer. Zijn godsbegrip resulteert uit zijn primaire interesse in de ontwikkeling van een heilsethiek via rationele analyse naar het model van de geometrie en natuurwetenschap van zijn tijd. Hoewel de metafysica in de leer van Spinoza relatief autonoom is, bestaat er toch, aldus de Dijn, onmiskenbaar een band met zijn godsbegrip (Hoofdstuk 1). 
​Het eerste deel van Spinoza’s Ethica heet ‘Over God ‘(de Deo): het godsbegrip is in de Ethica prominent aanwezig. God is de sub-stantie, dat wat staat onder, dat wat alles stut. Zoals elk reëel ding wordt God ook gekenmerkt door een effectief bestaan én door het bezit van een eigen wezen of natuur. God of de substantie bestaat uit oneindig veel attributen. God brengt in die attributen een oneindig aantal modi voort. In feite, zegt Spinoza zelf, is er geen onderscheid te maken tussen God en zijn attributen.
​Op enkele plekken gebruikt de filosoof de veel geciteerde uitdrukking God of de natuur. De Dijn legt er de nadruk op dat in die gelijkstelling God eerst komt en dat onze filosoof die uitdrukking alleen te berde brengt als hij het heeft over de macht van de substantie (God) en niet in het kader van een rein filosofisch gedachte godheid. De Dijn benadrukt verder, en dit is uitermate belangrijk, dat in die uitdrukking ‘natuur’ niet mag worden gelijkgesteld met alle dingen die in de natuur bestaan en nog minder met het puur materiële universum. Spinoza maakt in de Ethica een duidelijk onderscheid tussen de Natura Naturans d.i. de ‘producerende natuur’ en de Natura Naturata, d.i. de ‘geproduceerde natuur’. Voeg daarbij dat Spinoza ons in de eerste stelling van de Ethica meedeelt dat de substantie van nature komt voor de modi (Hoofdstuk 2). 
Maar, welke God presenteert ons Spinoza? Vooreerst is zijn God niet de persoonlijke God die we ontmoeten in de joods-christelijke religie: het is geen antropomorfe God die beschikt over verstand, wil en gevoel. Deze elementen behoren volgens Spinoza niet tot de natuur, het wezen, van God.
FotoFriedrich Heinrich Jacobi (1743-1819)
En dan is er nog het onbeslechte debat of Spinoza al dan niet een pantheïst is. Die twistvraag laaide fel op in Duitsland in 1785 toen Friedrich Heinrich Jacobi (1743-1819) de zogeheten Philosophenstreit ontketende. Omdat de substantie niet kan worden gelijkgesteld met de totaliteit van alle bestaande modi in alle mogelijke attributen, valt de stelling als zou Spinoza een pantheïst zijn uit de boot. Wel kan worden gesteld dat de substantie oorzaak is van Alles, en Alles in hem is. Daarom kan de term pantheïsme beter worden vervangen door panentheïsme. De God van Spinoza is dus geen transcendente, scheppende God maar een immanente, d.w.z. ultieme oorzaak van de werkelijkheid en intiem ermee vervlochten. ​

​Herman de Dijn ziet in Spinoza geen materialist: Spinoza zet immers geen gelijkheidsteken tussen werkelijkheid en materie. Omdat Spinoza de hele natuur, de organische én de anorganische, beschouwt als bezield in diverse graden van complexiteit en voorstellingsvermogen, mag hij met recht en reden een panpsychist worden genoemd. 
​Vervolgens onderzoekt de auteur Spinoza’s opvatting over de immanentie van God. Spinoza verwerpt de transcendentie van de joods-christelijke God. De Dijn beweert (als eerder Martial Gueroult (1891-1976), tegen de stroom van de meeste interpreten in, dat Spinoza aan ‘zijn’ God toch ook een vorm van transcendentie toekende. Spinoza ontleende aan de scholastiek het al eerder vermelde onderscheid tussen Natura Naturans en Natura Naturata. De substantie als Natura Naturata verschilt van haar effecten, de modi, de Natura Naturata. De relatie tussen God en de modi zijn dus asymetrisch, d.w.z. er bestaat een noodzakelijk verband tussen de substantie en de dingen, maar dat verband is niet wederkerig (Hoofdstuk 3).
Spinoza’s religie
De religie waarmee Spinoza zijn ethiek bekroont in stelling 21-42 van het vijfde deel van zijn Ethica wordt omschreven als het ‘ware leven’, d.i. ons denken en doen voor zover we daarbij een voorstelling hebben van God. Het religieus gevoel dat ermee gepaard gaat is een combinatie van geluk én zaligheid (gelukzaligheid) teweeg gebracht door onze intuïtieve kennis van God. Die liefde tot God (erga Deum) wordt intellectuele liefde tot God (amor intellectualis Dei) omdat ze via het intellect tot stand komt. Ze richt zich tot een emotieloze God die precies daarom tot geen wederliefde in staat is.
​Maar: vanaf stelling 21 van het vijfde deel van de Ethica duikt plots een God op met een tegengestelde aard, een God die wél tot wederliefde in staat is, een God die zichzelf én de mensen bemint...
​De Dijn probeert deze tegenstelling te overbruggen door erop te wijze dat Spinoza zijn uiteenzetting situeert in de context van de eeuwigheid (sub specie aeternitatis), niet in de context van het tijdelijke bestaan. Door een nauwkeurige lectuur van de teksten en een analyse van de verhouding tussen God en zijn oneindig intellect enerzijds en de verhouding van ons eindig intellect tot dat van God anderzijds komt de auteur tot een coherente interpretatie die in het verlengde ligt van de eerste twintig stellingen. Spinoza vermeldt zelf dat onze intellectuele liefde een handeling is waarbij God, die zich in de menselijke geest openbaart, zichzelf beschouwt met de gedachte aan zichzelf. God kent en bemint dus zichzelf via de menselijke geest... In absolute zin evenwel kent noch bemint God wat dan ook! (Hoofdstuk 4)

Nabeschouwing

Het boek wordt besloten met een Nabeschouwing. De auteur wijst hierin op Spinoza’s merkwaardige opvatting over het fenomeen religie: hij maakt namelijk een onderscheid tussen geloof en bijgeloof, meent dat innerlijke geloofsbeleving en vroomheid primeren op geloof en brengt een radicale scheiding aan tussen geloof en filosofie/wetenschap. De auteur legt dan uit waarom Spinoza’s opvatting niet meer strookt met de visie die ‘exacte-wetenschappers’ en ‘menswetenschappers’ vandaag over religie hebben. 
De Dijn besluit dan zijn boek met een fundamentele filosofische vraag: hoe kan een lezer vermoeden waarover Spinoza’s uiteenzetting in feite gaat als die zelf niet beseft en ervaart wat Amor dei inhoudt en wat het betekent God lief te hebben zonder daarbij te rekenen op wederliefde...? Misschien, zo meent de Dijn, kan Leo Vroman (1915-2014), een wetenschapper-dichter die ook Spinoza las, deze vraag verhelderen? Hij citeert dan een vers waarin Vroman suggereert, dat op momenten dat het wetenschappelijk onderzoek stokt, het inzicht daagt van iets dat de onderzoeker overstijgt: de raadselachtige, ondoorgrondelijke natuur waarvan de wetenschapper zelf een deel is. Maar de eigen activiteit wordt ook ervaren als een bron van vreugde, tevredenheid met zichzelf en van liefde tot de natuur.
​Wat ik in de nabeschouwing mis, is het volgende: de lezer die kennis maakte met de twee wegen naar het ware geluk wordt in het ongewisse gelaten over de nauwe band die er bestaat tussen het leven en de geschriften van Baruch de Spinoza, die op een cruciaal moment van zijn leven vervelde van Baruch tot Benedictus Spinoza, bron waaruit m.i. al zijn geschriften ontstonden. Ook had in dit slotdeel wat nadrukkelijker aandacht kunnen worden besteed aan de sociale dimensie die verbonden is met het ware geluk van de enkeling: dat geluk kan, volgens Spinoza, alleen maar ten volle worden beleefd samen met anderen en alleen maar tot stand komen in de context van een samenleving die het mogelijk maakt een steil pad naar het geluk aan te leggen en die toelaat dat het ook wordt beklommen.
Een boeiend maar moeilijk Spinoza-boek
De lectuur van dit boek boeit, maar vergt een inspanning. De lezer die met voorkennis over Spinoza aan de leesmeet komt, zal het wat makkelijker hebben. Veel passages vergen immers wat meer kennis omdat de auteur niet altijd expliciet is. De filosofische puzzels die Spinoza ons naliet, zijn niet makkelijk te interpreteren en ontlokken de auteur meermaals het woord ‘paradoxaal’. De Dijns verhaal is ook niet vrij van herhalingen (of herformuleringen) maar dat is in deze moeilijke materie niet eens een nadeel: het helpt de lezer om bij de les te blijven. 
Er bestaat in onze taal geen studie die op bevattelijke wijze een synthese brengt van de filosofische kernboodschap van Spinoza. De Dijn vult nu met De andere Spinoza deze leemte op. Het boek is geschreven vanuit een expertise die steunt op decennia lang onderzoek en studie over Spinoza en zijn tijd. Het confronteert de lezer met een Spinoza die onderbelicht is, een Spinoza die een spirituele boodschap brengt die op tal van vlakken nog steeds grote actualiteitswaarde heeft. 
Foto
Tot slot iets over de boekverzorging: die kon beter. De tekst werd weliswaar gezet in een mooie leesletter en gedrukt op hagelwit papier, maar de sterke tekst van de Dijn werd gekleefd in een slappe rug waarvan, lijkt mij, de conatus sese conservandi niet erg groot is. De boekverzorger gaf zich bovendien geen moeite om een originele kaft voor deze publicatie te ontwerpen: hij stelde zich kennelijk tevreden met het aanpassen van de cover van een Amerikaans Spinozaboek, The Spinoza dictionary, van Dagobert D. Runes (The Philosophical Library, New York) en gebruikte bovendien zijn cover nóg eens in een lelijke zwart-wit versie voor de titelpagina van het boek.
Maar, een zeurpiet die in deze slappe en barre tijden daarom maalt.


FotoHerman De Dijn
Over de auteur.
Herman De Dijn (°1943) studeerde aan de KU Leuven: in 1965 behaalde hij daar een licentie in de filosofie en in 1971 een doctoraat. Van 1971 tot 1973 was hij postdoctoraal onderzoeker aan de universiteit van Cambridge. Hij werd in 1979 aan zijn Leuvense Alma Mater aangesteld tot gewoon hoogleraar in de filosofie. Hij ging met emeritaat in 2008. Tijdens zijn lange academische loopbaan verdiepte professor De Dijn zich in de filosofie van Hume en in die van Spinoza. Hij publiceerde over Spinoza tal van artikels in filosofische tijdschriften in binnen- en buitenland. In Vlaanderen en Nederland maakte hij naam als filosoof met meer dan een dozijn boeken over diverse filosofische thema’s en met druk bijgewoonde lezingen.

Lees op deze website ook de Dijns artikel Spinoza en de geopenbaarde godsdienst.


<<Vorige

    Foto

    Auteur

    Willy Schuermans
    Spinoza, und kein Ende...?

    (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft.
    Willem Meijer (1903)

    ​SKL (Spinoza kring Lier)
    Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677)

    Blogindex
    Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.

    Categorieën

    Alles
    Bento's Koekjes
    English
    Essays
    Filosofen Vandaag
    In De Marge
    Recensies
    René Descartes
    Spinozana
    Spinoza's Filosofie
    Te Gast


    Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
    spinozakring.lier@hotmail.com

    Archieven

    Maart 2022
    Juli 2021
    Mei 2021
    April 2021
    Maart 2021
    Februari 2021
    December 2020
    November 2020
    Augustus 2020
    Juli 2020
    Mei 2020
    Januari 2020
    Oktober 2019
    Juni 2019
    December 2018
    November 2018
    September 2018
    Juli 2018
    Juni 2018
    April 2018
    Februari 2018
    Augustus 2017
    Juli 2017
    April 2017
    Februari 2017
    Januari 2017
    December 2016
    November 2016
    Augustus 2016
    Juli 2016
    Juni 2016
    Mei 2016
    April 2016
    Maart 2016
    November 2015
    Augustus 2015
    Juli 2015
    April 2015
    Maart 2015
    Februari 2015
    Januari 2015
    December 2014
    November 2014
    Oktober 2014
    Augustus 2014
    Juli 2014
    Juni 2014
    Mei 2014
    April 2014
    Februari 2014
    Januari 2014
    December 2013
    November 2013
    Oktober 2013
    Juli 2013
    Juni 2013
    Mei 2013
    Maart 2013
    Februari 2013


    Mijn andere sites!

    Mijn dichters:
    ​een poëtisch geheugenpaleis

Aangestuurd door Maak uw eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.
  • Home
    • Spinozakenners van vroeger
    • Spinozakenners van nu
    • English contributions
  • Leven
    • Europa in de 17de eeuw
    • Amsterdam >
      • Jodenvervolging in Spanje en Portugal
      • De Latijnse school >
        • Frans van den Enden - Biografie
      • Spinoza's talenknobbel
      • Kruispunt van Oost en West
    • Baruch de outcast >
      • Tekst van de ban
      • Vonnis van 1674
      • Placaet van 1678
    • Rijnsburg
    • 's Gravenhage
    • Spinoza's vrienden
    • De dood van Spinoza
    • Vroege biografen >
      • Jarig Jelles >
        • Voorreden Jarig Jelles
      • Jean-Maximilien Lucas >
        • Lucas' biografie van Spinoza
      • Johannes Colerus >
        • Colerus' biografie van Spinoza
      • Pierre Bayle >
        • Bayles biografie van Spinoza 1820
        • Bayles biografie vertaling 1697
  • Geschriften
    • TIE
    • KV >
      • KV I.1
      • KV I.2
    • PPCM
    • TTP >
      • TTP_350jaar
    • TP >
      • TP 01
      • TP 02
      • TP 03
      • TP 04
      • TP 05
      • TP 06
      • TP 07
      • TP 08
      • TP 09
      • TP 10
      • TP 11
    • E >
      • De korte Ethica >
        • Korte Ethica I
        • Korte Ethica II
        • Korte Ethica III
        • Korte Ethica IV
        • Korte Ethica V
      • Lezend in de Ethica - Overzicht >
        • God of materie?
        • Spinoza’s filosofie dient het leven
        • Ethica I, aanhangsel
      • Ethica handgeleid >
        • E_hgl_1
        • E_hgl_2
        • E_hgl_3
        • E_hgl_4
        • E_hgl_5
        • E_hgl_leestips
    • EP
    • NS - Voorreeden >
      • NS_VR01
      • NS_VR02
      • NS_VR03
      • NS_VR04
      • NS_VR05
      • NS_VR06
      • NS_VR07
      • NS_VR08
      • NS_VR09
      • NS_VR10
      • NS_VR11
      • NS_VR12
      • NS_VR13
      • NS_VR14
      • NS_VR15
      • NS_VR16
      • NS_VR17
      • NS_VR18
      • NS_VR19
      • NS_VR20
      • NS_VR21
      • NS_VR22
      • NS_VR23
      • NS_VR24
      • NS_VR25
      • NS_VR26
      • NS_VR27
      • NS_VR28
      • NS_VR29
      • NS_VR30
      • NS_VR31
      • NS_VR32
      • NS_VR33
      • NS_VR34
      • NS_VR35
      • NS_VR36
      • NS_VR37
      • NS_VR38
      • NS_VR39
      • NS_VR40
      • NS_VR41
      • NS_VR42
      • NS_VR43
  • Filosofie
    • Aan de lezer
    • Filosofische vooronderstellingen
    • Ethica
    • Ordine geometrico demonstrata
    • Metafysica
  • Blog
    • Blogindex
  • Lezen
    • Bibliografie en links
    • De interlineaire Spinoza >
      • ILS_TIE
      • ILS-E
      • ILS-CGLH
  • Bibliofilie
  • Kalender/Contact