… kennis van Gods wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand, en dat zij in Gods kennis mogen groeien.
Dat was ook de reden dat Israël, die alleen de letter kende, of alleen van dezelfde God en van zijn wil kennis had die op het getuigenis van de Schrift berustte, een deksel op zijn hart voelde liggen, omdat de natuurlijke mens (dat is een mens die alleen door de letter of door de Schrift, en niet door de geest of het verstand onderwezen is) de dingen van de geest of die geestelijk begrepen worden, niet begrijpt, maar dat ze hem een dwaasheid lijken en dat hij ze niet kan begrijpen (namelijk met zijn ingebeelde kennis) en dat daarentegen de geestelijke mens (dat is de mens die van God, van Gods Zoon enz. geestelijke of zuiver verstandelijke begrippen heeft verkregen) alles onderscheidt of beoordeelt en door niemand (van de natuurlijke mensen) onderscheiden of beoordeeld kan worden. Ten slotte moet nog gezegd worden, over wat het geloof betreft, dat in de Brief aan de Romeinen (Hfdst. 10, vers 17) de Apostel met het gehoor, niet het gehoor van het oor bedoelt, maar het innerlijk gehoor, of het begrijpen. Dat zal voor iedereen die de betekenis van wat de Apostel in dit hoofdstuk leert, zowel daarvoor als erna, zonder meer duidelijk zijn. Wij vertrouwen erop dat de lezer die de waarheid … |