Dames en Heren, Verwacht van mij geen lezing over het thema ‘Spinoza en Kunst’. De tijd die ons bemeten is, volstaat op verre na niet om dit thema met enige diepgang te behandelen. Daarom een gespreksronde die, naar ik hoop, toelaat dat we even van gedachten wisselen. De tekst waarop deze gespreksronde is gebaseerd, zal achteraf ter beschikking worden gesteld van de deelnemers. Volgende items uit de tekst komen ter tafel:
Staat er in Spinoza iets te lezen over kunst?
Had Spinoza iets met kunst?
Spinoza, vroeger én nu, een bron van inspiratie voor kunstenaars
Twee vragen en een vaststelling dus. Wij beschikken slechts over 60 minuten en daarom zullen we zo te werk gaan:
per onderdeel trekken we 20 minuten uit,
ik licht elk onderdeel kort toe,
we ronden af met een korte bespreking en ik besluit met een stelling.
***
Vraag 1 - Staat er in Spinoza iets te lezen over kunst?
Toelichting Omdat het in de context die we bespreken van belang is, herinner ik hier aan het nu algemeen aanvaarde feit dat Spinoza leefde à lahauteur de son temps en verre van een eenzame ivorentoren-filosoof was. Vele eeuwen en tot in de twintigste eeuw geloofde men dat Spinoza, lenzenslijper en filosoof, een kamergeleerde was, die een teruggetrokken en eenzaam leven leidde. Die visie werd in 1864 gebald geformuleerd door Kuno Fischer (1824-1907), in zijn tijd misschien wel de meest vooraanstaande filosofie-historicus. Hij sprak over ‘het afgezonderde en eenzame leven van een eenzame man’. Hij doolde, want Spinoza stond, meer dan we uit de schaarse bronnen kunnen afleiden, met beide voeten én met passie in de realiteit van zijn 17de-eeuwse wereld.
Boscherini, Lexicon Spinozanum
Hij beleefde wat wij nu de ‘Gouden Eeuw van de Republiek’ noemen en was er, achteraf bekeken, zelf een prominent element van. Het zal niet aan Spinoza’s aandacht ontsnapt zijn dat de ‘Kunsten’ in de Zeven Verenigde Provinciën een hoogtepunt beleefden.
Dat leidt ons als vanzelf tot de vraag: ‘Staat er in zijn geschriften ook iets te lezen over ‘kunst?' Ik gebruik voortaan dit woord in de meest algemene betekenis.
Om snel een begin van antwoord te vinden op die eerste vraag, raadpleegde ik het onvolprezen Lexicon Spinozanum van Boscherini. Ik vond er volgende lemmata: ars(kunst, techniek e.a. betekenissen), bonum (i.v.m. bonae litterae), imago (borstbeeld),musica (muziek), poetica (poëzie), signum (beeldhouw-werk),tabula (schilderij), opifex (bouwmeester, architect). Zie hier mijn bevindingen.
Ars (Boscherini I, blz. 87) Het woord ars heeft in het klassiek Latijn en ook in het Latijn van de humanisten veel betekenissen. Het kan staan zowel voor ‘techniek’ als voor ‘kunst’ maar ook voor ‘list’, ‘bedrog’. In de geschriften van Spinoza wordt het woord ars in de meervoudsvorm artes vaak gebruikt in combinatie met scientia (wetenschap) dat meestal eerst wordt vermeld. Artes wordt door vertalers steevast vertaald als ‘kunsten’.
Het belangrijkste dat Spinoza ons over artes meedeelt is het volgende: 1 rijkdom (geld) kan een middel zijn om wetenschap en kunst te bevorderen. In het TIE I, 4 (in een noot van Spinoza) lezen wij: (...) rijkdom verworven.... omwille van de gezondheid en voor de bevordering van wetenschappen en kunsten. Ik breng Spinoza’s noot in verband met de accumulatie van economische rijkdom in de Republiek die ook resulteerde in een nooit eerder geziene opbloei van de kunsten, veroorzaakt door de gestegen vraag naar kunstproducten als portretten, zilver, luxe-textiel e.d. Regenten en gefortuneerde kooplieden, new money zeg maar, pronkten immers wat graag met hun nieuw verworven rijkdom. De steenrijke joods-Portugese koopman Daniël de Pinto die naast Rembrandt woonde, was er een voorbeeld van.
2 In TTP V, III spreekt Spinoza de mening uit dat kunst (en wetenschap) van het hoogste belang zijn (summe necessariae) voor de vervolmaking (perfectionum) van de menselijke natuur en zijn gelukzaligheid (beatitudo), de eindetappe op de weg naar het individuele heil in het hierNUmaals.
3 voor Spinoza is het ‘onwijs’, d.w.z. niet passend voor een sapiens, iemand die naar de rede leeft, om wetenschap en kunst te misachten.
4 Vrijheid en kunst gaan hand in hand, onderdrukking van vrijheid veroorzaakt neergang van de kunst.
5 Vrijheid is boven alles nodig om wetenschap en kunst tot bloei te brengen want meningsvrijheid en zorgeloosheid staan garant voor hun succes.
Bonum ( bonae litterae) (Boscherini, I, blz. 110) Humanisten en post-humanisten noemden de seculiere literatuur bonae litterae (schone letteren) om die te onderscheiden van de sacrae litterae (de Bijbel). Boscherini geeft geen ingang voor bonae litterae, maar onder het trefwoord bonus vind ik een verwijzing naar de CM, hoofdstuk V, waarin de uitdrukking sacrislitteris te lezen staat, gewoonblijk vertaald als ‘in de Bijbel’. De Bijbel is, seculier bekeken, een verzameling historische en literaire boeken daarom kan deze vermelding - met enige welwillendheid - als een verwijzing naar ‘kunst’ worden aanvaard.
Musica (Boscherini, II, blz. 731) Alleen in de Ethica en meer bepaald in het vierde deel komt het woord musica voor.
1 In de inleiding tot het vierde deel verwijst Spinoza in een voorbeeld naar de muziek: muziek is heilzaam voor de melancholicus, schadelijk voor wie verdriet heeft De woorden melancholicus en melancholia hebben een lange geschiedenis die tot in de Oudheid teruggaat. Hoe Spinoza die begreep kunnen we niet achterhalen en is dus is een kwestie van interpretatie. Belangrijker is dat dit citaat dient begrepen in het licht van Spinoza’s emotieleer, die stelt dat verdriet (tristitia) altijd slecht is (E IV, st.41) en dat deze emotie altijd een overgang insluit van een grotere naar een kleinere volmaaktheid. Deze tekst kan dus leiden tot het besluit dat Spinoza alle kunstuitingen afwijst die droeve emoties (in diverse gradaties) opwekken.
2 In E IV, st. 45, schol. bij col. II lezen we een vaak aangehaalde passage: Het voegt, zeg ik, een wijs man zich matiglijk met aangename spijs en drank te verkwikken en te laven, evenals met geuren en liefelijkheid van groenend kruid, met fraaie kleedij, muziek, kampspelen, toneelvoorstellingen [theatris] en dergelijke zaken, waarvan ieder kan gebruik maken zonder een ander te schaden. Deze tekst, in de vertaling van N. Van Suchtelen (1915), maakt van Spinoza uiteraard nog geen Lebemann, want we weten uit Colerus dat hij erg sober leefde, Maar hij trekt met deze bewering wel een scherpe scheidingslijn tussen hem en een bepaald slag van strenge Calvinisten, die veel lichamelijke en geestelijke genoegens als ‘onchristelijk’ afwezen. Vooruitlopend op wat verder nog over toneel zal worden gezegd, wijs ik er hier al op dat Spinoza in de tekst zijn geliefkoosd ‘toneel’ niet vergeet. Hoewel het woord theatrum in de geciteerde tekst voorkomt, vermeldt Boscherini er geen ingang voor.
Spinoza's boekerij
Opifex (Boscherini II, blz. 784) Boscherini vermeldt als ingang opifex omnium rerum (de bouwmeester van alle dingen) maar verwijst niet naar E IV, Praefatio, waarin het woord opifex ook wordt gebruikt (zie ook vraag 2, Architectuur).
Poeta (Boscherini, II, blz. 842) In het TP vinden we in het eerste hoofdstuk tweemaal de uitdrukking ‘de Gouden eeuw der dichters’ (poetarum aureum saeculum):
1 in de eerste paragraaf van dat hoofdstuk neemt hij filosofen op de korrel omdat die de mensen niet nemen zoals ze echt zijn, maar zoals ze worden voorgesteld in die legendarische tijd die men ‘de Gouden Eeuw’ noemt; 2 in de vijfde paragraaf noemt hij die ‘Gouden Eeuw’ een fabel, hier te begrijpen in zijn dubbele betekenis: een literair genre én een opvatting die strijdig is met de ratio.
Signum (Boscherini, II, blz. 1010) Om te verwijzen naar een beeld of een standbeeld gebruikt het Latijn de woorden statua, simulacrum signum of imago. Signum kan o.a. vertaald worden als ‘beeld’ of als ‘monument’. Een imago is een borstbeeld. Boscherini vermeldt alleen de woorden signum en imago. Spinoza gebruikt overvloedig het woord imago maar slechts zelden in een ‘kunst-context’.
In het TP verwijst Spinoza naar een signum (monument, beeld) en naar een imago (standbeeld, borstbeeld):
1 in hoofdstuk 8, paragraaf 25 bepleit hij de oprichting van een monument (signum) ter herdenking, notabene, van een maatschappelijke schande;
2 in hoofdstuk 10 paragraaf 8 stelt Spinoza dat beelden (imagines), triomftochten en andere aansporingen tot deugd (d.w.z. gewenst gedrag), eerder tekens (signa) zijn van verknechting (servitutis) dan van vrijheid.
Tabula (Boscherini, II, blz. 1053) Het woord tabula gebruikt Spinoza vaak om te verwijzen naar Mozes ‘Stenen Tafels’. Tweemaal komt het voor in combinatie met het woord pictura (schilderij), waarvoor Boscherini geen ingang vermeldt:
1 In de CM deel II, hfst. XII, in een passus waarin hij de opvatting bestrijdt als zou de wil iets anders zijn dan de geest, geeft Spinoza een voorbeeld uit de schilderkunst: (...) tabula rasa zonder enige gedachte en in staat iedere schildering op te nemen.
2 In het tweede deel van de Ethica, dat over de kenleer handelt, stelt Spinoza in het scholium bij stelling 43 dat wie een waar idee heeft dat meteen ook beseft en daarover niet kan twijfelen en hij verduidelijkt ook hier zijn bewering met een beeld uit de wereld van de schilderkunst: (...) tenzij hij van mening is dat een idee stom, net als een afbeelding (pictura) op een paneel (tabula) (...)
Willy Schuermans tijdens de lezing
Beide citaten leren ons, denk ik, ook iets over hoe Spinoza over schilderkunst dacht: de teksten leiden tot de conclusie dat hij de afbeelding op een schilderij beschouwt als ‘stom’, als een stempel. Maar de voorstelling op een schilderij kan beschouwd worden als een idee die zich op een ‘drager’ (papier, canvas, paneel) realiseert. Spinoza stelt zelf uitdrukkelijk dat een idee dat zich in het verstand vormt op basis van een voorstelling (een imago), kenmerken heeft zowel van wat wordt waargenomen als van de natuur van de waarnemer (PP, Def.2 en E II, Def., 3). Een kunstwerk transcendeert altijd de realiteit van de natuur en heeft kenmerken, zowel van de realiteit van de natuur als van de natuur van de kunstenaar, d.w.z. zijn lichaam én zijn geest. Goede kunst is dus nooit louter een ‘stempel‘ van de realiteit. De dynamiek van een kunstproces neemt in mijn opvatting de vorm aan van een lemniscaat met als polen de kunstenaar en de realiteit van de natuur.
Besluit Het antwoord op de vraag ‘Staat er in Spinoza iets te lezen over kunst?’ mogen we dus positief beantwoorden. Uit de lemma’s die ik hier behandelde, blijkt duidelijk dat Spinoza vanaf zijn allereerste geschrift, het TIE, tot zijn allerlaatste, het TP, ‘kunst’, begrepen in de algemene betekenis van het woord, niet uit het oog verloor.
In 1969 schreef Corneel de Deugd (1924-2010), bij leven literatuurwetenschapper in Utrecht, in een artikel over Spinoza en Wordsworth woorden neer, die ik graag tot de mijne maak: ‘Het is uiterst interessant te zien hoe de teruggetrokken Nederlandse filosoof, die zich in zijn leven nooit in ernst met esthetische vraagstukken heeft beziggehouden, bijna anderhalve eeuw na zijn dood plotseling tot leven komt in een ander land, en dat nog wel in enkele van de belangrijkste kunstwerken die dat land heeft voortgebracht.’ (Bibliografie o.c., blz. 19) De Deugd betrekt de uitspraak op Engeland en Wordsworth, maar ze geldt evengoed voor Duitsland (Goethe e.a.) en Nederland (de Tachtigers e.a.).
***
Vraag 2 - Had Spinoza iets met kunst?
Toelichting Had ‘kunst’, begrepen in de algemene betekenis van het woord, een plek in het leven van Spinoza? Deze vraag heeft twee aspecten:
stond Spinoza open voor de emoties die met het beschouwen van kunst gepaard gaan?
was kunst in Spinoza’s leven ‘aanwezig’?
Het antwoord op de eerste vraag behoort tot de psychologie en kan, helaas, op grond van de beschikbare bronnen nauwelijks of niet worden beantwoord. Een antwoord op de tweede vraag kan gevonden worden o.a. via een analyse van de vroege biografieën en een aandachtige lectuur van de inventaris die notaris Willem Van den Hove maakte van Spinoza’s bibliotheek bij overlijden. Ik overloop nu een aantal kunstdomeinen die in het leven van Spinoza, naar ik meen, aanwezig zijn geweest, namelijk literatuur, teken- en schilderkunst, muziek en architectuur.
1 Literatuur Proza en poëzie
De bibliotheek van Ets Haim
1Spinoza’s schooltijd in de Talmud-Tora school van Ets Haim: in de lagere afdelingen van die school leerde Spinoza grondig Hebreeuws en werd hij een uitmuntend kenner van de Bijbelse literatuur die, als gezegd, vanuit seculier oogpunt, niet meer is dan een rijke collectie van historische en literaire boeken. Vergeten we ook niet dat de jonge Spinoza gebruik kon maken van de bibliotheek van Ets haim, die al in Spinoza’s tijd de bewondering van tijdgenoten afdwong en nu de oudste joodse functionerende bibliotheek ter wereld is.
2Spinoza’s schooltijd bij Frans van den Enden: op welke leeftijd Spinoza bij van den Ende terecht kwam, is vatbaar voor discussie, maar vast staat dat Spinoza tijdens zijn studiejaren bij deze Antwerpse weggelopen jezuïet, medicus, schrijver en dwarsdenker grondig Latijn leerde en kennis maakte met de Grieks-Romeinse literatuur. In Spinoza’s bibliotheek stond literair werk van Virgilius (4x!), Ovidius, Petronius, Plautus, Lucianus, Homerus’ Ilias (in het Grieks!), Martialis maar, wonderlijk genoeg geen werk van zijn zo geliefde Terentius....
3 Renaissance-auteurs: het is bekend dat van den Ende een boon had voor Machiavelli (1469-1527): hij bracht zijn discipelen niet alleen met diens historische en politieke geschriften in contact, maar vast ook met diens poëzie en toneel (La Mandragore, Clizia). Spinoza had niet alleen Machiavelli op de plank staan, maar ook Petrarca (1304-1374), namelijk diens De vita solitaria ...
Cervantes
Quevedo
Gongora
4 Zeventiende eeuwse Spaanse literatuur: Spaans was, zoals we weten, de literaire taal van de Portugese natie in Vlodenburg. In Spinoza’s kast stond werk van de dichter-dramaturg Francisco de Quevedo en van de toneelschrijver Luis de Gongora; ook Saavedra ofte Cervantes, stond in de rekken, niet met zijn Quichote maar wel met diens Novelas exemplares. Dat hij ook de avonturen van de Ridder van de Droevige Figuur kende is zo goed als zeker. Wat de Nederlandstalige dichtkunst betreft, ga ik er vanuit dat Spinoza ook topdichters als Ch. Huygens sr., Vondel en Hooft kende. P.C. Hooft was in de ‘kring van Spinoza’ populair: Jarig Jelles citeerde in zijn Voorreeden tot de ‘De nagelate werken’ van Spinoza (1677) een sonnet van de Drost van Muiden waarvan de inhoud hen vertrouwd in de oren klonk...
Toneel Vooreerst wil ik erop wijzen dat ‘toneel’ als kunstvorm in de 17de en in de 18de eeuw een groot maatschappelijk belang had, niet alleen als vrijetijdsbesteding maar ook als transmissiekanaal voor de verspreiding van oude en nieuwe ideeën.
1 Magister Franciscus van den Ende was, als gezegd, een ex-jezuïet die in zijn Latijnse school de pedagogische methodes van zijn voormalige orde toepaste: o.a. ook hun taalmethode om scholieren, via dialogen en opvoeringen van toneelstukken van Oud-Romeinse toneelauteurs, vlot Latijn te leren spreken.
Schouwburg van Amsterdam (1653)
Onderzoek heeft aan het licht gebracht dat Terentius (2de eeuw v. C.) Spinoza’s lievelingsauteur was: hij zou, aldus een Italiaans expert (Proietti), in 1658 in het stuk Eunuchus de rol gespeeld hebben van Parmeno. Bovendien bevatten de teksten van Spinoza veel herkenbare en verborgen Terentius-citaten. 2 Colerus verwijst naar een verhaal in Bayles Dictionaire waarin die vertelt dat op Spinoza een mislukte aanslag met een mes werd gepleegd toen hij de schouwburg verliet en dat hij slechts licht verwond werd in het gelaat. Colerus corrigeert dat verhaal op basis, naar hij beweert, van herhaalde mededelingen van Spinoza aan het echtpaar Van der Spijck: de mislukte aanslag zou gebeurd zijn bij het verlaten van de synagoog en al wat onze filosoof eraan overhield was ... een scheur in zijn mantel. 3 En dan is er nog dit: in 1637 werd in Amsterdam (niet zonder Calvinistisch gemor) de stenen schouwburg van Jacob van Campen (1596-1657) aan de Keizersgracht geopend. Een van Spinoza’s beste vrienden, Lodewijk Meyer (1629-1681), was in hart en nieren een toneelman en van 1665 tot 1669 directeur van die Amsterdamse schouwburg. Meyer schreef toneel, vertaalde werken van Corneille en Racine, en ensceneerde toneelwerk van P. C. Hooft nadat hij in 1669 het literaire genootschap Nil volentibus arduum had opgericht. Veel verbeelding hoeft niet om te vermoeden dat Spinoza en zijn vriend tijdens hun ontmoetingen met elkaar ook over toneel spraken.
2 Teken- en schilderkunst Tekenkunst In de Spinoza-biografie van Colerus (1647-1707) lezen we over Spinoza het volgende: ‘nadat leerde hy van zig zelven de teekenkonst om ymand met ink of kolen af te schetsen’ en voegt er nog fier aan toe: ‘Ik hebbe een geheel boekje van deze zyn konst in handen, waar in hy verscheide voorname Personagien, die hem bekent waren, en hem by gelegendheid wel eens bezogten, afgebeeld heeft.’
Hoewel Colerus’ Spinoza-biografie al drie eeuwen vlijtig wordt nageschreven, maar als historische bron niet altijd betrouwbaar is, wijst de context van zijn mededeling zowel als de wijze van formuleren erop dat geloof mag worden gehecht aan zijn ‘schetsboekverhaal’ hoewel het door geen enkele andere bron wordt bevestigd: Spinoza’s ‘boekje van deze zyn konst’ is zeer waarschijnlijk via diens huisbaas Hendrik van der Spijck, lidmaat van Colerus’ Lutheraanse kerk, in zijn bezit gekomen. Het kleinood ging helaas verloren maar misschien duikt het ooit nog wel eens op... Ik schenk dus Colerus het vertrouwen en besluit dat Spinoza wanneer hem dat zinde houtskool of tekenpluim ter hand nam om in zijn schetsboek tekeningen te maken. De biograaf vertelt ons in die passus bovendien dat Spinoza zichzelf tekende als de in 1647 terechtgestelde Napolitaanse visser-revolutionair Masaniello... met het visnet op de rechterschouder. Dat betekent dat hij de gravure van de Antwerpse graveur Pieter II de Jode (1596-1674) uit de jaren 1660 voor ogen heeft gehad, niet de gravure in de Nederlandse vertaling (1652) van Giraffi’s boek over de Napolitaanse opstand, die Masaniello afbeeldt met het visnet op de linkerschouder.
Schilderkunst
Een tronitge met een zwarte helle lijst
Spinoza’s relatie met de schilderkunst is in nevelen gehuld maar ze is niettemin in zijn leven aanwezig geweest. 1 Spinoza’s zolderkamer in Den Haag: uit de inventaris van Van den Hove leren we ook dat Spinoza op zijn kamer in Den Haag een klein geschilderd portret (een tronitge) had opgehangen in ‘zwarte helle lijst’ (te begrijpen als helzwarte, pikzwarte lijst): was het een betreurd familielid, een gemiste vriend, of een van zijn intellectuele helden? Niemand die het ooit met zekerheid zal weten... 2Spinoza-portretten: het zogenaamde ‘Operaportret’ is het meest authentieke Spinoza-portret: het werd besteld (wellicht door Jan Riewertz sr.) als illustratie voor de uitgave van de Opera Posthuma/De Nagelate Werken van Spinoza, toen in statunascendi. De vrienden-uitgevers van de nagelaten werken van Spinoza, toen net overleden, en die hem hadden gekend, waren kennelijk tevreden, zowel met de uitvoering als met de gelijkenis want de prent belandde uiteindelijk in beide edities.
Het Operaportret ligt aan de basis van het 'Portret van Wolfenbüttel’ en het ‘Haagse Portret’ en -in lengte van eeuwen- van haast ontelbare andere Spinozaplaatjes, goed gelukte, minder goed geslaagde en ronduit afschuwelijke. 3De winkel van Jan Riewertz sr.(1616/17-1686): hij was boekbinder, drukker, uitgever en boekverkoper met een winkel in de Amsterdamse Dirk Van Hasseltsteeg en behoorde tot de vriendenkring van Spinoza. Zijn zaak was geregeld een ontmoetingsplek voor Collegianten, doopsgezinden en eigenzinnige schrijvers en graveurs (etsers). Ik kan mij voorstellen dat die bezoekers, waaronder Spinoza, aandacht opbrachten voor nieuwe prenten en edities, die vaak - uit voorzichtigheid - onder de toonbank werden bewaard. Boekdrukkunst en kunstgravures waren kunstvormen die in het leven van Spinoza zeker ook een rol speelden. 4Ontmoetingen met kunstschilders: het wemelde in de Republiek van kunstenaars. Het staat vast dat Spinoza contacten heeft gehad met kunstschilders.
Barend Graat (1628-1707): als het jongst ontdekte Spinozaportret inderdaad, zoals ik stellig geloof, de ‘jonge Spinoza’ afbeeldt en inderdaad werd geconterfeyt door de Amsterdamse schilder Barend Graat (1628-1707), dan is het niet onmogelijk dat de jonge dandy die Spinoza toen was, voor dit portret zelf poseerde... Wie het portret bestelde en betaalde (Spinoza was niet bemiddeld!), weten we niet...
Vermeer (1632-1675): in 1666 schreef Spinoza een brief (brief 38) aan ene Johannes van der Meer. Of dit de vermaarde Vermeer van Delft was, weten we niet met zekerheid maar op redelijke gronden geloof ik van wel. In de brief vraagt van der Meer informatie aan Spinoza over kansrekening. Spinoza was beslagen in die materie en het is bekend dat Vermeer van Delft een verwoede gokker was die uiteindelijk al zijn geld verspeelde...
Daniël Harmensz. Tijdeman (1630-1677): in zijn Voorburgse jaren (1663 tot ca.1670) huurde Spinoza een kamer bij de schilder Daniël Tijdeman, eerst in de Kerkstraat, nadien in de Herenstraat.
Hendrik Van der Spijck (overleden 1715): deze was zijn huisbaas in Den Haag. We weten, als we de bronnen mogen geloven, dat hij geen simpele cladtschilder (huisschilder) was maar een ‘decoratieschilder’ die zich meer dan waarschijnlijk ook wel eens waagde aan ‘hoge kunst’...
Rembrandt: woonde vlak bij Spinoza! Over een ontmoeting Spinoza-Rembrandt is niets bekend maar het kan haast niet anders dan dat ze elkaar wel eens op straat ontmoet hebben.... Geen Spinoza-biograaf die Rembrandt onvermeld laat: in de recente Spinoza-biografie (2024) van Ian Buruma wordt alweer ruim aandacht besteed aan Rembrandt. En nog dit: de ‘koeienschilder’ Dirk Potter woonde ook een poos in de buurt.
We kunnen accepteren dat Spinoza werken van de vermelde schilders heeft gezien en dat hij wellicht ook wel vertrouwd was met werk van andere topschilders in zijn tijd. Merkwaardig is dat Spinoza tot tweemaal toe zijn intrek nam bij een ‘schilder’. De geschiedenis leert ons bovendien dat de woning die hij betrok aan de Paviljoensgracht, gebouwd werd door de gereputeerde landschapsschilder Van Goyen en dat dit pand nadien vererfd werd aan de zoon van de al even beroemde schilder Jan Steen...
3 Muziek Religieuze muziek: ook in de joods-religieuze diensten wordt gebruik gemaakt van muziek. In elke dienst zingt de Voorzanger, de Chazan, Torateksten. Spinoza die tot kort voor de definitieve breuk met zijn nação de synagoog bezocht, was uiteraard vertrouwd met die traditionele gezangen. Ook gelegenheidsmuziek kon in de synagoge worden uitgevoerd, bijvoorbeeld ter opluistering van een of andere plechtigheid die er werd georganiseerd. Seculiere muziek: de Spaans-Portugese Sefardische emigranten die zich vanaf ca. 1600 in Vlodenburg kwamen vestigen, importeerden daar hun veelzijdige muzikale cultuur. Het joods-Sefardisch instrumentarium bestond uit o.a. ramshoorn, bellen, fluit, vedel, en trom. Hun rijke instrumentale muziek en uitgebreide liederenschat wortelde in de muziektraditie van El Andalous. Met die muziek is Spinoza in zijn Amsterdamse gemeenschap vast ook in aanraking gekomen. Toneelmuziek: we vertelden al dat Spinoza een toneelliefhebber was en ook toneelvoorstellingen bijwoonde. In de 17de-eeuwse toneelpraktijk speelden ballet en muziek als omlijsting een niet onbelangrijke rol. Spinoza, groot liefhebber van deze vorm van podiumkunst, heeft dus vast ook toneelmuziek beluisterd.
4 Architectuur De economische opbloei in de Republiek vertaalde zich in de 17de eeuw in een drukke bouwdrift, ook in Amsterdam. Zo is Spinoza daar getuige geweest van de bouw van de nieuwe Portugese synagoog, de grootste ter wereld, die in 1675 voltooid werd en van de bouw van het stadhuis op de Dam, voltooid in 1665. Spinoza’s belangstelling voor ‘kunst’ blijkt overduidelijk ook uit het feit dat hij in de Praefatio van E IV, in zijn betoog over de ‘denkmodi’ volmaakt/onvolmaakt en schadelijk/onschadelijk kiest voor een voorbeeld uit de wereld van de architectuur en de muziek (zie vraag 1 musica, opifex).
Besluit Het staat als een paal boven het Amstelwater dat in Spinoza’s leven ‘kunst’ wel degelijk aanwezig was en in meer dan één opzicht voor hem van betekenis is geweest. Zoals blijkt uit wat we vertelden was Spinoza niet uitsluitend een passief kunstconsument, maar zelf ook actief met kunst bezig.
***
3 Een vaststelling: Spinoza, vroeger én nu, een bron van inspiratie voor kunstenaars
Toelichting Eerst en vooral: Spinoza is na zijn overlijden in 1677 nooit uit de belangstelling verdwenen. De interesse voor persoon en werk manifesteert zich sedertdien als een golfbeweging met pieken en dalen. Sinds ca. 1980 begon er weer een piek en die lijkt zich tot op vandaag op een plateau te bestendigen. De eerste eeuw na Spinoza’s overlijden was de belangstelling voor zijn persoon en geschriften overwegend negatief omdat ze beide werden gezien als een aanslag op het christendom én op de samenleving. De omslag kwam er in het laatste kwart van de 18de eeuw, meer bepaald in Duitsland, dat toen nog staatkundig bekeken, het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie (HRRDN) was.
De filosoof Friedrich Heinrich Jacobi (1743-1819) ontketende in 1785 met zijn boek Über die Lehre des Spinoza in Briefen an denHerrn Moses Mendelssohn, de Pantheismusstreit die tongen en schrijfpluimen in beweging brachten in vele landen van Europa, ook in de Lage Landen bij de Zee.
De gevolgen waren niet mis:
Spinoza werd in een ruimer historisch kader geplaatst en een strijdpaard in de radicale Verlichting,
de Ethica bleef in de discussie een centrale rol innemen,
er scheen een nieuw en overwegend positief licht op Spinoza’s werk,
het waren vooral dichters die de positieve heropleving van Spinoza bewerkstelligden.
Ik beperk me in wat volgt, exemplarisch, tot drie letterkundigen uit de 19de eeuw, namelijk een Duitser, Goethe, een Engelsman, Eliot, en een Nederlander, Herman Gorter. Ze behoren ieder tot de top van hun vaderlandse literatuur, de twee eerstgenoemden met internationale uitstraling.
1 Duitsland: Johann Wolfgang Goethe (1749-1832
Goethe
Spinoza-lezers brengen Goethe meestal in verband met zijn rol in de Pantheismusstreit, want aan de basis van dat dispuut lag een Goethegedicht dat toen maar weinigen bekend was. Maar Goethes kennismaking met Spinoza is zowat 15 jaar ouder. In zijn tweede Frankfurter periode, die liep van 1768 tot 1770, was Goethe ernstig ziek en herstellend in de ouderlijke woning in Frankfurt. In de huiskring onderging hij - via zijn moeder - een sterke piëtistische invloed en verdiepte hij zich in levenskwesties: in die specifieke spirituele context kwam vermoedelijk- aldus een recente biograaf- ook Spinoza al even in zijn vizier. Na zijn genezing zette Goethe in 1770 zijn universitaire studies verder in Straatsburg, want zijn vader wilde van zijn zoon per se een jurist maken (hij was dat ook...). Het belangrijkste wat hem in Straatsburg overkwam, was de ontmoeting met Johan Gottfried Herder (1744-1803). Niemand die eraan twijfelt dat tijdens hun lange gesprekken (in de studentenkroeg en elders) grondig en met studentenvuur over Spinoza werd gedisputeerd. Dat hij al voor 1785 grondiger kennis had gemaakt met Spinoza blijkt bovendien uit een nauwkeurige lezing van enkele weinig bekende geschriften van Goethe, namelijk uit twee onvoltooide theologische traktaten (1773) en uit een eveneens nooit voltooide studie over Der ewigeJude (1774).
Wat de relatie Goethe-Spinoza betreft, onderscheid ik bijgevolg twee periodes:
Goethes eerste Spinoza-periode, die vermoedelijk al begon ca. 1768 op zijn ziekbed in Frankfurt, is gekenmerkt door oppervlakkigheid en afwijzing: Spinoza werd toen in filosofische kringen beschouwd als een ‘dode hond’ (cf. Lessing/Jacobi), gekleurd door het Spinozabeeld van Pierre Bayle en door de toen gangbare opvatting van een aantal radicaal-Verlichte filosofen die in Spinoza de voorvechter zagen van het materialisme.
Goethes tweede Spinoza-periode, vanaf ca. 1770 tot aan zijn overlijden, kenmerkt zich door een meer diepgaande kennis van Spinoza’s filosofie en is getoonzet in een uitermate positieve toonsleutel.
Spinoza’s invloed op Goethe situeert zich op een dubbel vlak:
Spinoza’s filosofie oefende een invloed uit op Goethes levens- en natuurbeschouwing,
Spinozistische ideeën zijn achterhaalbaar in Goethes brieven, opstellen, romans, gedichten en vooral in zijn Faust, zijn hoofdwerk, dat hij tot op het einde van zijn leven bleef retoucheren, net zoals Spinoza dat deed met zijn Ethica.
Vele jaren later zal hij in zijn autobiografie Dichtung und Wahrheit (te interpreteren met een grove korrel zout), uitvoerig vertellen over Spinoza’s invloed op zijn werk.
2 Engeland: George Eliot (1819-1880)
George Eliot
George Eliot is de schrijversnaam van Mary Ann Evans. Liefhebbers van Engelse literatuur lazen vast haar meest bekende romans The Milll on the Floss (1860), een verhaal over het leven van een molenaarsfamilie aan de rivier de Floss en Middlemarch (1871-72), dat het leven schetst in een kleinburgerlijk stadje in de Middlands omstreeks 1830. Minder bekend is dat zij de allereerste vertaling maakte van Spinoza’s Ethica, maar haar vertaling werd door omstandigheden niet gepubliceerd tijdens haar leven. De eerste gedrukte Engelse vertaling van de Ethica is die van Elwes en verscheen in 1881.
Deze zeer geëduceerde en filosofisch aangelegde dame maakte als twintiger in het begin van de jaren 1840 een geloofscrisis door. Via vrienden kwam ze in het vaarwater van Spinoza. Het waren de Duitse romantici en idealisten die haar een eerste beeld van onze filosoof bezorgden. Maar ze groef zich in: ze leerde zichzelf Latijn en vertaalde delen van het TTP. Aan de vertaling van de Ethica begon ze eerst vele jaren later, op 8 november 1854, toen ze met haar echtgenoot Lewess in Berlijn was. Eliot ging nauwkeurig te werk: ze vertaalde eerst een deel, herwerkte het dan en begon vervolgens aan een tweede deel dat ook werd herzien en zo verder. Ze maakte haar vertaling op basis van de editie van Bruder, niet volmaakt zoals ze zelf ook merkte, maar achteraf gezien toch een mijlpaal in de editie van Spinoza’s werken. Clare Carlisle, die we kennen van Spinoza’s Religion (Princeton, 2021) publiceerde Eliot’s vertaling in 2020, tweehonderd jaar na haar geboorte, en voorzag die van een uitvoerige inleiding. Het vertaalresultaat mag, aldus Clare Carlisle, nog steeds gelezen worden. Over de romanfiguren van Eliot stelt ze dat die door een ingewikkeld web met elkaar zijn verbonden. Eliots helden weerspiegelen, aldus Carlisle, haar pragmatische opvatting over God die kenbaar is, niet via abstracte eigenschappen zoals die in Spinoza’s geschriften te lezen staan, maar door de liefde die de figuren bindt aan andere personages.
3 Nederland: Herman Gorter (1864-1927) en Nico Van Suchtelen (1878-1949)
Herman Gorter
1 Herman Gorter: deze literaire ‘Tachtiger’ werd geboren in het gezin van een Doopsgezinde predikant. Hij studeerde klassieke talen aan de Universiteit van Amsterdam. Hoewel zijn vader stierf toen Gorter nog jong was, oefenden diens nagelaten teksten (waarin ook sprake van Spinoza) een sterke intellectuele invloed op hem uit. Gorter heeft zich een korte periode, omstreeks 1890 tot 1898, intensief met Spinoza bezig gehouden. Die studie culmineerde in de editie in 1895 van de volledige vertaling van de Ethica.
Hij keerde uiteindelijk onze filosoof de rug toe en omhelsde vervolgens Marx even hartstochtelijk als hij dat eerder deed met Spinoza: hij verdedigde Marx door dik en dun, zij het niet zonder teleurstellingen, tot op het einde van zijn leven. Gorter overleed in eerder trieste omstandigheden aan een hartkwaal in een Brussels hotelletje in 1927. Zijn ‘bevlogen ’Ethica-vertaling', de eerste in onze taal na de vertaling in De Nagelate Schriftenvan B.d.S. van 1677, is taalkundig gedateerd en voldoet niet meer. Ze blijft niettemin in de Nederlandstalige Spinoza-literatuur een monument.
Nico van Suchtelen
2 Nico van Suchtelen: deze ‘late Tachtiger’ werd als Jonkheer geboren in een Nederlands adellijk geslacht. Hij studeerde chemie, sociologie en economie in Amsterdam, nadien psychologie en filosofie in Zürich en promoveerde in 1911 in de staatswetenschappen in Amsterdam. Een man dus met een zeer brede vorming. Hij schreef essays, romans en gedichten en ontwikkelde zich tot een verdienstelijk vertaler van o.a. Dante, Goethe en Shakespeare.
Van Suchtelen stond in het eerste kwart van de 20ste eeuw nog onder invloed van de Tachtigers en bijgevolg ook onder die van Spinoza. Maar Jonkheer van Suchtelen ontwikkelde als scholier al een grote belangstelling voor Spinoza: het zou een levenslange vriendschap worden en resulteren in twee Spinoza-boeken, zijn Ethica-vertaling van 1915 en Benedictus de Spinoza, Wijsgerige fragmenten (1932), beide gepubliceerd in de Wereldbibliotheek, waar hij een leidinggevende functie had. Het is dus van Suchtelen die Spinoza als auteur in 1915 bij uitgeverij de Wereldbibliotheek over de drempel trok. Hij is er sedertdien niet meer weg geweest.
De van Suchtelen-vertaling, was een uitgevers-succes: er verschenen zowaar vijf edities en bovendien wordt Nico’s vertaling nu nog altijd gelezen, zij het in een gemoderniseerde versie, bezorgd door zijn zoon Guido.
Besluit Laat me toe, Dames en Heren deze ronde tafel, die zoals u ziet, rechthoekig is, alsnog af te ronden met een stelling, om bij de format van Spinoza te blijven.
‘Spinoza sleep lenzen voor de kost, filosofeerde uit existentiële nood en was een dichter in het diepst van zijn gedachten.’
Ten bewijze van het derde deel van deze stelling gebruik ik als hulpstelling een uitspraak van Tachtiger Willem Kloos: ‘Poëzie is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.’ Deze definitie stelt mij in staat aan te tonen (demonstrare...) dat Spinoza’s Ethica een POËEM is, uniek, onovertroffen en aere perennius, want het is:
een allerindividueelste expressie door de gekozen format, more geometrico, die naadloos aansloot bij Spinoza’s genetisch geaarde rationaliteit,
een allerindividueelste emotie omdat zijn filosofie (in haar geheel) de individuele uitdrukking is van een allerindividueelste existentiële behoefte om zich (vooral na 1656) op wereldbeschouwelijk, religieus en psychologisch vlak te funderen.
Grote dichters in Duitsland, Engeland, Frankrijk en Nederland droegen in de 18de en de 19de eeuw de schepper van de Ethica op handen omdat ze intuïtief aanvoelden wat de Olympiër Goethe zo treffend onder woorden bracht: ‘Onder de koele ijsvlakte van de Ethica, more geometro demonstrata, en de definities, stellingen, lemma’s, corrolaria’s etc. brandt een laaiend vuur van een gepassioneerd mens...’
Dat Spinoza in het ‘diepst van zijn gedachten’ een kunstenaar én een poëet was, werd al in 1905 begrepen en fraai geformuleerd door kunstkenner, mathematicus en filosoof James Iverach (universiteit Edinburgh, overleden 1922):
‘His works are not only a philosophy - they are also works of art; one might say, looking away from the form of them, and looking only to their spirit, they are poetry. They must be judged accordingly. If we look merely to the form of his works, or to the speculative principles of which they are the expression, we must express on them a judgment of their inadequacy; if we read ourselves into the poetry which lies within them we shall find ourselves so far in sympathy with Goethe, Schleiermacher, and others who were penetrated with the spirit of the wholeness of the whole which is the essence of the system of Spinoza.’ (Bibliografie, o.c., 131-132)
Een visie én een aansporing die 125 jaar oud zijn, maar nog altijd even ad rem als toen die werden neergeschreven. Dank voor uw aandacht. Willy Schuermans Spinoza Kring Lier, 14 mei 2025
Geraadpleegde literatuur Het thema ‘Spinoza en Kunst’ was nooit een top item in de Spinoza-literatuur, maar is er niettemin heel wat over te ontdekken. Vraag 1 E. G. Boscherini, Lexicon Spinozanum, Den Haag, 1970, 2dln. K.E. Georges, Ausfürhlisches Lateinisch-Deutsches Handwörterbuch, anastatische herdruk van editie van 1913, 4 dln. Vraag 2 Colerus, Korte, dog waaragtige levens-beschrijving van Benedictus de Spinoza, Amsterdam, 1705, (herdruk van 1910) en de vroege biografieën van Jelles, Bayle en Lucas (?). A. Hui, The Study, The Inner Life of Renaissance Libraries, Princeton, 2025. J. Israel, Spinoza, Life & Legacy, Oxford, 2023. S. Nadler, Spinoza, A Life, second edition, Cambridge, 2018. H. Schlencke, Vermeer mit Spinoza gesehen, Berlin, 1998. Spinoza, Briefwisseling, Amsterdam, 1992. T. Steinfeld, Goethe, Porträt eines Lebens, Bild einer Zeit, Berlin, 2024. W.R. Valentiner, Rembrandt and Spinoza, A study of the spiritual conflict in seventeenth- century Holland, London, 1957. J. van Sluis,T & Musschenga, De boeken van Spinoza, Den Haag, 2009. G. Van Suchtelen (red.), Spinoza’s sterfhuis aan de Paviljoensgracht, Den Haag, s.d. Vraag 3, een vaststelling I. Buruma, Spinoza, Freedom’s Messiah, London, 2024. C. Carlisle, Spinoza’s Ethics, Translated by George Eliot, Edited by Clare Clarlisle, Princeton, 2020. C. De Deugd, Wordsworth en Spinoza, Leiden, 1969, MVSH, 25. M. Gatens, Benedict Spinoza and George Eliot: Daniel Deronda as Heretical Text, Voorschoten, MVSH, 99. K. Hamacher, I-M. Piske, Friedrich Heinrich Jacobi Werke, Hamburg, 1998, 2 dln. Roger Henrard, Wijsheidsgestalten in Dichterwoord, Amsterdam, 1977. James Iverach, Descartes, Spinoza and the New Philosophy, Edinburgh, 1905. W. Klever, Spinoza’s classicus, Budel, 2005. H. Krop, Spinoza, Een paradoxale icoon van Nederland, Amsterdam, 2014. E. Schrijver, H Warncke, 18 highlights from Ets Haim, the oldest Jewish Library in the world, s.l., 2016. Studia Spinozana, Spinoza and Literature, Würzburg, 1989, Volume 5. R. Van Brakell Buys, De wijsheid van Spinoza en de schoonheid van de Tachtigers, Leiden, 1959, MVSH, XVI. W.G. Van der Tak, Spinozistische gedachten in GoethesFaust, Leiden, 1950, MVSH, IX. Th. C. Van Stockum, Goethe en Spinoza, Leiden, 1956, MVSH, XIII.