Spinoza was een zeer belezen man en zonder twijfel in zijn omgeving erudiet als geen ander. De natuur - zijn God - had hem daartoe rijkelijk voorzien van intellectuele mogelijkheden: een groot intellect, viscerale rationaliteit, passie voor kennis (‘alle kennis is godskennis’) en dat alles rijkelijk overgoten met karakteriële gaven als werk- en daadkracht. Door de immanente orde der dingen bevond Spinoza zich bij leven op het kruispunt van drie beschavingstradities: de oosters-joodse, de Grieks-Romeinse en de christelijke. Bovendien beleefde zijn Hollands vaderland een economische en culturele bloeitijd die later ‘De Gouden Eeuw’ zal worden genoemd. Hij ontworstelde zich in zijn jeugd aan de knellen van het judaïsme en kon zich dan ontwikkelen tot een radicaal ‘vrij -denker’.
De jonge Spinoza
De kennis die Spinoza verwierf tijdens zijn schooltijd en zijn autodidactische studie - zelfstudie zat hem in het bloed - kristalliseerde in zijn twintiger jaren tot een samenhangende levens- en wereldbeschouwing die hij in de loop van zijn leven verder verfijnde en, zoals blijkt uit zijn correspondentie, vinnig verdedigde. Voor zijn vriendenkring en bewonderaars stelde hij zijn filosofische inzichten op schrift... Het was niet zijn gewoonte om de ideeën van auteurs die hij las en in zijn filosofie integreerde in zijn werk te vermelden, maar toch gebeurde het wel eens een keertje. Zo geniet bijvoorbeeld ook Niccoló Machiavelli de eer om door Spinoza te worden vermeld. Tot tweemaal toe zelfs! Dat gebeurde in zijn Politiek traktaat (TP).
Twee filosofische raakpunten tussen Machiavelli en Spinoza mogen hier niet onvermeld blijven. Fundamenteel is dat beide denkers zonder verpinken politiek en joods-christelijke moraal radicaal van elkaar scheiden. Wie de hedendaagse internationale politiek volgt, merkt dat dit zoals in de tijd van beide filosofen ook nu nog geldt in de internationale realiteit.
Machiavelli is gefascineerd door politieke macht, hoe die wordt verworven en op welke wijze die kan worden behouden. De Italiaan beperkt zijn studie tot de (alleen)heerser en beroept zich op de historie en de politieke gewoontes van zijn tijd. Spinoza bestudeert in zijn TP de drie (Aristoteliaanse) staatsvormen: de monarchie, de aristocratie/oligarchie, en de democratie vanuit de grondslag van zijn filosofisch systeem, het naturalisme. Voor elk van die staatsvormen ontwerpt Spinoza een blauwdruk die het, naar zijn mening, mogelijk maakt om het suprême doel van elke staat te realiseren, namelijk het garanderen voor de burgers van interne en externe veiligheid zodat vrijheid mogelijk wordt. Ook Spinoza buigt zich over het vraagstuk van consolidatie en behoud van staatsmacht. Hoewel de drie regeringsvormen in het kader van zijn beschreven model dat doel kunnen bereiken, geeft Spinoza de voorkeur - om filosofische redenen - aan de democratie, die hij in het onvoltooide TP maar even aanraakt. Ik merk daarbij op dat wat Spinoza onder het begrip democratie begrijpt een heel eind afstaat van wat wij er vandaag onder verstaan.
Twee passussen uit de Tractatus politicus Ziehier de twee TP-passussen. De teksten zijn ontleend aan mijn vertaling van het Tractatus Politicus, die ik jaren geleden op deze site publiceerde: zie knop Geschriften/TP.
Een Italiaans boekjuweel (29 x 21, 1150 blz. 2,67 kg.)
TP, V, § 7: ‘Machiavelli toonde hoogst scherpzinnig en uitvoerig aan welke middelen een vorst, uitsluitend door heerszucht gedreven, moet gebruiken om zijn gezag te stabiliseren en te bewaren. Met welk doel hij dat evenwel doet, lijkt onvoldoende vast te staan. Als Machiavelli een goede bedoeling had, zoals van een verstandig man mag worden verwacht, dan lijkt het erop dat hij wilde aantonen hoe velen onverstandig hebben geprobeerd een tiran uit de weg te ruimen: de oorzaken immers waarom een vorst een tiran is, kunnen zo niet worden weggenomen, integendeel ze worden versterkt door een nog grotere reden toe te voegen om de vorst te vrezen. Dat is het geval wanneer een volksmassa aan de vorst een voorbeeld stelt en glorieert in vorstenmoord als ware het een lovenswaardige daad. Verder wilde Machiavelli wellicht aantonen hoezeer een vrije volksmassa zich in acht moet nemen om zijn heil niet zonder beperking toe te vertrouwen aan één persoon, die dagelijks listen moet vrezen: zo iemand wordt immers gedwongen om meer op zichzelf te passen en om de volksmassa daarentegen meer te belagen dan tot nut te zijn, tenzij hij een ijdele vent is die meent dat hij allen kan behagen. Ik treed daarom in die materie eerder de mening bij van deze uiterst wijze man omdat het vaststaat dat hij koos voor vrijheid en omdat hij kostbare adviezen gaf voor haar vrijwaring.
TP, X, § 1: ‘Nu we de fundamenten van beide aristocratische staatsbestellen hebben behandeld en uiteengezet, rest ons nog te onderzoeken of ze door eigen schuldige oorzaak kunnen verdwijnen of een andere vorm kunnen aannemen. De voornaamste oorzaak die dergelijke staten doet verdwijnen is deze die de uiterst scherpzinnige Florentijn in Titus Livius opmerkte (Disc. 1, bk. 3.). Die beweerde namelijk dat in een staat, net als in een menselijk lichaam, dagelijks zich iets opstapelt dat nu en dan moet worden gecureerd. Daarom is het nodig, zegt hij, dat er af en toe iets gebeurt dat de staat terugvoert naar zijn basisbeginselen die hem stabiel maakten. Als zoiets niet gebeurt binnen de gepaste tijd dan zullen de gebreken zodanig toenemen dat ze niet kunnen worden opgeheven tenzij men de staat zelf opdoekt. En, zegt hij, dat soort gebeurtenissen is het resultaat van toeval of gebeurt via overleg en door proactieve wetten of door een buitengewoon doortastend politieker.’ (...) Toen ik nu bijna twintig jaar geleden besloot om mij dieper in Spinoza’s teksten in te graven, ontmoette ik dus ook Niccoló Machiavelli: hij werd mij in mijn secundaire schooltijd opgedist door een bevlogen docent. De Florentijn bleef door zijn toedoen aan mijn ribben kleven.
Mijn eerste (1965)
Mijn laatste (2024)
De eerste stap naar zijn geschriften zette ik eerst in 1965: ik maakte toen met een kunstvriend een maandlange Italiänische Reise en kocht op 8 juli van dat jaar in Verona een goedkope uitgave van Il Principe in de Biblioteca Universale Rizzoli (15de ed). Mijn Italiaans was toen al goed genoeg om de Florentijn in zijn moedertaal te lezen. Doorheen de jaren kocht ik van Il Principe nog andere edities en ook vertalingen in diverse talen. In een van de (gedegradeerde) boekhandels van Fnac liep ik vorige week aan tegen de nieuwste Nederlandstalige editie: een goudgeel gebonden uitgave met leeslint, gedrukt op papier glacé, rijk geïllustreerd, goed ingeleid door C. J. Nederman, en bovendien aangevuld met een beroemd essay van Thomas Babington Macaulay (1800-1859) en een opstel van de altijd genietbare Sir Isaiah Berlin (1909-1997). Een Principe-orgelpunt dus, een Chinees product en daarom te hebben voor nog geen 20 euro... Mijn aller-allerlaatste Principe-aankoop, ik zweer het ‘bij de muts van mijn grootje’, zoals mijn jeugdheld Jan zonder Vrees uit het Antwerpse Krabbestraatje placht te zeggen... W. Schuermans 29.07.2024