To the happy few Odi profanum vulgus et arceo. Dit vers van Quintus Horatius Flaccus (1ste eeuw v.C.) kan in moers taal ook zo worden vertaald: Ik heb een hekel aan straatvolk en hou het van mijn lijf. Waar het mij in dit vers om te doen is, is de grens die de dichter trekt tussen zichzelf en de anderen, het straatvolk. Die grens is er omdat de dichter, een gewijde, zich anders en (zeker ook) beter voelt dan de anderen (1). Dit is de grondhouding waaruit in een samenleving elitarisme ontstaat. Het begrip elitarisme wordt vaak politiek geduid: voor de linkerzijde is het een maatschappelijke fenomeen dat bestreden moet worden omdat het afbreuk doet aan hun egalitaire principes. Zij vergeten daarbij al te graag dat in eigen schoot communisten en socialisten rode elites hebben gecreëerd en gebruikt om hun politieke doelen te bereiken. En dat die elites graag en gretig geweld gebruikten om de anderen mores te leren of erger. In wat volgt worden elite en elitarisme niet gebruikt met een politieke betekenis. Die woorden worden sociologisch begrepen: ze verwijzen naar een maatschappelijk fenomeen dat zich in elke samenleving op natuurlijke wijze manifesteert in tal van levensdomeinen. Ook Baruch Spinoza (1632-1677) trok in zijn korte leven grenzen tussen zichzelf en de anderen, als gezegd: een basiskenmerk van elitaire houdingen. In wat volgt zullen we dit kort toelichten. De bron van deze houding dient, ons inziens, gezocht in Spinoza’s milieu en opvoeding. Baruch, de Jood, behoort tot een Marraans-Joodse Gemeenschap, die in het 17de-eeuwse Amsterdam gedoogd wordt en er in relatieve autonomie en afzondering leeft. Het Joodse Volk beschouwt zichzelf als Het Uitverkoren Volk. Dit religieus gefundeerd concept trekt, louter en alleen door geboorte, een grens tussen Joodse mensen en alle anderen. Dit concept behoort tot de kernboodschap van de joodse religieuze opvoeding. Het wordt de jonge leden van de gemeenschap ingehamerd en bezorgt hen een aparte geestelijke habitus, die levenslang beklijft (2). Ook de jonge Spinoza zal niet ontsnappen aan deze vorm van pedagogische indoctrinatie. Spinoza’s milieu is de bron van een eerste grens tussen hem en de anderen. Breuklijn Spinoza’s schoolloopbaan loopt over rozen, maar meer dan eens zijn die erg espinoza, doornig. Hij is schrander, leergierig maar ook bijzonder kritisch. Scholier Spinoza aanvaardt de lering van zijn leraren niet altijd voor klinkende munt. Er ontwikkelt zich allengs een conflictueuze schoolsituatie. Zijn confrontatieve houding onderscheidt hem van medeleerlingen en markeert binnen de onderwijscontext onvermijdelijk een tweede grens tussen hem en de anderen. De psychologische identiteit die in de pubertijd wordt opgebouwd tekent het verder leven van de persoon. Dat leert de moderne ontwikkelingspsychologie. Spinoza’s psychologische persoonlijkheid als jongeman zal ongetwijfeld ook sterk zijn beïnvloed door de twee genoemde grenslijnen. De tweede, waarvoor hijzelf verantwoordelijkheid draagt, mondt uiteindelijk uit in een breuklijn: Spinoza’s dissidente opvattingen veroorzaken een definitieve breuk tussen hemzelf en de Joodse Gemeente van Amsterdam die hem in 1656 in de ban slaat. Spinoza’s wijze van leven, zijn persoonlijkheid, zijn vriendenkring onderscheidden hem van anderen. Ook de filosofie die hij in de loop van zijn kort leven ontwikkelt, omvat opvattingen en concepten die schotten optrekken tussen hemzelf en zijn publiek. Eerste drempel: Latijn Meertaligheid is een zegen. Ook Spinoza was meertalig. Zijn meertaligheid zal vast ook aangezwengeld zijn door het koopmansmilieu waarin hij opgroeide en dat hem vaak in contact bracht met anderstaligen. Dat maakte hem niet noodzakelijk tot een allround polyglot. Vreemde talen worden immers niet altijd op alle mogelijke niveaus even goed beheerst. Dat is voor Spinoza zeker ook het geval geweest. Hoe zat het met Spinoza’s talenkennis? Zoals vaak het geval is wanneer het over Spinoza gaat: een zaak van feiten en giswerk. Portugees was in Spinoza’s gezin en in de Marraanse Gemeente van Amsterdam de omgangstaal. In dat milieu had het Spaans evenwel een hogere status: het was er dé literaire taal, en die werd er doorgaans gebruikt voor schriftelijke communicatie. Veel leden van de Joodse gemeente hadden hun roots in Spanje. Spinoza las Spaans, bezat Spaanse boeken (o.a. werk van Cervantes) en kon die taal ook schrijven. Naar beweerd wordt, zou hij in de tijd van zijn moeilijkheden met de religieuze overheid van zijn gemeenschap een verweerschrift hebben opgesteld in die taal. Het stuk is niet meer voorhanden en zou, zo gaat het verhaal, in het Theologisch-politiek traktaat (1670) zijn geïntegreerd. Wat onze taal betreft: het staat vast dat Spinoza die begreep en kon lezen. Schrijven ging evenwel niet zo vlot. In zijn vriendenkring zal het Nederduyts wel de omgangstaal zijn geweest. Sommigen veronderstellen dat Spinoza ook noties had van het Italiaans. Uit Spinoza’s briefwisseling kan besloten worden dat hij het Engels niet machtig was. In de 17de eeuw werd die taal overigens algemeen beschouwd als een nogal ‘barbaarse’ taal. Ook van het Duits had hij, meent men, weinig of geen kaas gegeten, en hoe het met zijn Frans gesteld was weten we ook al niet zo goed. Spinoza bezocht ten tijde van het rampjaar 1673 het kampement van de prins van Condé, die toen de inval van de Fransen in de Republiek leidde: wijst dit op de mogelijkheid van een mondje Frans of werd er getolkt? Oude talen En verder: hoe zat het met de Oude talen? Hebreeuws leerde hij op school. Het was een plichttaal: elke gelovige jood moet in staat zijn de Joodse bijbel te lezen in de originele taal. Hij kon met die taal aardig overweg en hield ervan. Op latere leeftijd schreef Spinoza een Hebreeuwse grammatica, die onvoltooid bleef. Het was in Europa, weten kenners, de enige Hebreeuwse grammatica in de 17de eeuw. Spinoza beweerde in een van zijn brieven dat hij niet zo sterk was in Grieks. Mogelijk een understatement. Zeer waarschijnlijk was hij in staat om bijvoorbeeld Aristoteles in het origineel te begrijpen. Hij las de werken van de Stagiriet evenwel in een Latijnse editie. Met het Latijn was het inderdaad veel beter gesteld. Dat leerde hij bij de voormalige Spaanse Brabander Frans van den Ende, die in Amsterdam ergens op het Singel een Latijnse school hield die de plaatselijke Calvinistische concurrentie ver achter zich liet. Spinoza leerde daar, onder diens leiding, de taal van Cicero actief en passief beheersen. De stijl en sierlijkheid van de Romeinse retor kreeg hij, dreywerf eilaas, niet onder de knie. Zoals veel jonge joden in Amsterdam en elders in Europa, studeerde Spinoza Latijn omdat die taal de toegangspoort was tot de wereld van de geleerdheid, de ernstige en de minder ernstige. Joodse jongelui die wilden voortstuderen konden gewoonweg niet zonder Latijn. Teksten in vertaling De ban van 1656 betekende in het leven van Spinoza een fundamentele cesuur. Het tweede deel van zijn bestaan kan worden beschouwd als een reconstructie van zijn leven, op wereldbeschouwelijk, religieus en moreel vlak, als een even diepgaande als volgehouden onderneming om zijn persoonlijkheid te herformuleren en gestalte te geven. Spinoza stelde zijn denkwerk op schrift. Hij was ervan overtuigd dat zijn filosofische bevindingen waardevol genoeg waren om die neer te schrijven en die te communiceren… uitsluitend in het Latijn. Dat was alvast een belangrijke beslissing, ingegeven door wellicht meer dan één motief. Misschien was het voor hem wel de enig mogelijke keuze, omdat hij andere talen niet in voldoende mate schriftelijk beheerste om er zijn ingewikkelde gedachteconstructies in uit te drukken. Het was, hoe dan ook, een bewuste keuze. Schrijven in die taal impliceerde de mogelijkheid gelezen te worden door de geleerde wereld in Europa en zelfs ver daarbuiten. Wie toen opteerde om in het Latijn te schrijven, richtte zich bewust tot een kleine elite van Latinisten. Spinoza trok door die keuze een muur op tussen zichzelf en een niet onbelangrijke groep potentiële lezers die het Latijn niet meester waren. Die bleven dan maar in de kou. Of toch niet helemaal. Bij zijn leven al circuleerden in Spinoza’s vriendenkring teksten in vertaling. Het zijn, na zijn overlijden in 1677, de trouwe (geleerde) vrienden die zich reppen om de publicatie van de Opera Posthuma, bestemd voor een kleine kongsie van geleerden, aan te vullen met de publicatie van de Nagelate Schriften, de Nederduitse vertaling van Spinoza’s Latijnse werken. Zij zijn het, aan wie alle eer en verdienste toekomt Spinoza’s filosofie ter beschikking te hebben gesteld van een ruimer publiek, een taak die niet werd vervuld door de auteur. Spinoza’s houding contrasteert in deze fel met de goede voornemens die hij voor de ‘gewone man’ in petto heeft in zijn vroeg geschrift Traktaat over de verbetering van het Verstand, (TIE) In afwachting van een voldragen Ethica wil hij: ‘Aandacht winnen van de gewone man (…). Niet weinig voordeel levert dit op, als we het ons veroorloven die aandacht zoveel mogelijk te winnen. (…) (TIE, B17). Het blijft bij retorische voornemens, al of niet voor de galerij. Descartes en Leibniz Spinoza koos er dus voor om in het Latijn te schrijven. Het had, wellicht met een grotere inspanning en met een hulpdesk, ook anders gekund. Zijn keuze voor een exclusief gebruik van die taal steekt af bij de houding van twee andere 17de-eeuwse denkers. Zijn oudere tijdgenoot en leermeester René Descartes pakte het inderdaad anders aan. Benevens in het Latijn, schreef die ook in zijn Franse moedertaal, en hoe! Zijn proza wordt algemeen beschouwd als een van de sierlijkste in de Franse literatuur. Spinoza’s jongere tijdgenoot Leibniz schreef in het Frans, in zijn Duitse moedertaal, en uiteraard ook in het Latijn. Die denkers, als filosofen veruit Spinoza’s meerderen, stelden er blijkbaar prijs op om met een breder publiek te communiceren dan met de elitaire groep van Europese Latinisten. Spinoza’s exclusieve keuze voor het Latijn was bovendien ook niet helemaal bij de tijd. De rol die het Latijn in de 17de eeuw vervulde als lingua franca van Europa, had in Spinoza’s tijd een flinke deuk gekregen: die rol werd in snel tempo overgenomen door het Frans. In vele steden van Europa waren er in de tweede helft van de 17de eeuw trouwens evenveel of zelfs meer Franse scholen dan Latijnse… Tweede drempel: ordine geometrico demonstrata… Prehistorische kerfstokken tonen aan dat denken met grootheden ook al een bezigheid was van prehistorische mensen. Babyloniërs en Egyptenaren gebruikten reken- en meetkunde om bijvoorbeeld problemen in landbouw en handel op te lossen. In het oude Egypte was de kunst van het landmeten een bijzonder belangrijke aangelegenheid. Het grillige leven van de Nijl noopte de Egyptenaren tot het herhaaldelijk opmeten van akkers en herstellen van irrigatiekanalen. Euclides (3de eeuw v. C.) werkte als bibliothecaris in de bibliotheek van Alexandrië, opgericht in de post-Alexandrijnse tijd door de toenmalige koning van Egypte, Ptolemaeus I. Het was de meest beroemde bibliotheek in de Oudheid en bevatte zowat alle kennis die in de Oude Wereld neergeschreven was. Ze ging helaas roemloos in vlammen op, toen Julius Caesar Egypte veroverde. Collateral dammage, beweren Caesars verdedigers. Genoemde Euclides verzamelde zowat alle meetkundige kennis die hem op zijn werkplek en elders onder ogen kwam en vulde die aan met eigen meetkundige problemen en inzichten. Zijn geometrisch compendium, Stocheia, Elementen, is een van de meest succesrijke boeken aller tijden. Ook vandaag nog is het wereldwijd scholieren bekend. In de 17de eeuw, een tijd van spectaculaire wetenschappelijke vooruitgang, was Euclides bijzonder populair. Hij paste toen wonderwel in de barokke tijdsgeest, die uit was op nieuwe zekerheden en betrouwbare kennis. René Descartes (+1650), mathematicus en filosoof, leverde een belangrijke bijdrage tot de verdere ontwikkeling van wat nu Euclidaanse meetkunde heet. Niet leesvriendelijk Spinoza’ s keuze voor het Latijn als schrijftaal is de eerste drempel die Spinoza optrekt tussen hem en zijn potentieel lezerspubliek. Spinoza bemoeilijkt de toegang tot zijn Ethica nog meer door het optrekken van een tweede drempel. Hij gebruikt voor dat geschrift namelijk een format die niet bepaald leesvriendelijk is. Hij kiest ervoor zijn filosofie uiteen te zetten op de wijze van Euclides, more geometrico, op de wijze van de meetkundige. Zoals in Euclides’ Elementen vertrekt Spinoza van definities en axioma’s. Zijn opvattingen worden dan in stellingen gegoten, die hij stap voor stap ‘bewijst’ aan de hand van die definities en axioma’s en reeds bewezen stellingen. Hij exposeert zijn filosofie dus niet logisch-lineair. Jammer, want dan was die voor doorsnee lezers begrijpelijker geweest en voor critici heel wat makkelijker om duistere passages, losse eindjes en twijfelachtige redeneringen in kaart te brengen. Waarom gekozen voor deze moeilijke, niet erg toegankelijke format? Het antwoord op die vraag houdt verband met factoren die buiten zijn filosofie te situeren zijn, maar ook met een fundamenteel wezenskenmerk van Spinoza’s leer zelf. Kiezen voor een geometrische vormgeving van het filosofisch betoog, past in de spectaculaire bloei van de exacte wetenschap in de 17de eeuw. Spinoza ’s keuze is congruent met de tijdgeest die zich toelegt op het verwerven van betrouwbare, rationele kennis, als antidoot tegen de spirituele verwarring veroorzaakt door de Reformatie. De mathematica in zijn diverse vormen kan die zekerheden bieden. Descartes prees de mathematica als werktuig van ware kennis en voorspelde dat ze de motor was van alle wetenschappelijke vooruitgang. De tijd gaf hem hierin gelijk. Als Spinoza opteert voor een denkwijze in meetkundige trant, dan toont hij zich in deze wel bij de tijd en bovendien ook een volgeling van zijn leermeester Descartes. Die gebruikt evenwel in zijn filosofie die denkwijze niet: zijn metodische twijfel is de sokkel waarop hij de zekerheden van zijn Nieuwe Filosofie optrekt. Spinoza is de eerste die 'wiskundig denken' in de filosofie toepast. Een wel erg twijfelachtige onderneming. Want wiskundigen werken met grootheden, eenduidig en objectief, filosofen werken met taal en woorden, meerduidig en subjectief. En laat nou uitgerekend Spinoza zelf beweren dat taal een bron is van misverstand en onenigheid tussen mensen… Eeuwige wetmatigheden Spinoza's keuze om geometrisch te betogen is op zich al een statement van formaat: wat in zijn Ethica uiteengezet wordt, presenteert zich, in zijn geheel genomen, als een samenhangende en exacte constructie, opgetrokken op basis van de regels van het verstand. Sluitend en dus onaanvechtbaar. Spinoza laat niet afdingen op zijn leer en sluit zich op in zijn waarheid. Uitleg en aanvullingen, die gaf hij wel, ook al was dat niet altijd van harte; de eigen posities in vraag stellen, dat was hem dan weer een brug te ver. Spinoza is een elitair denker met een gesloten leer. Hoe anders Descartes: die filosofeert met open geest, vraagt expliciet deskundige lezers aanmerkingen en bedenkingen te bezorgen.... De keuze voor een meetkundige betoogtrant is, naar wij menen, ook ingegeven door een reden die te maken heeft met zijn leer. Spinoza stelt bij herhaling dat de natuur (god, substantie) functioneert op grond van eeuwige onveranderlijke natuurwetten. De wetten van het logisch redenerend verstand en, bij uitnemendheid, de wiskundige wetmatigheden en redeneringen, zijn een fundamenteel onderdeel van die eeuwige, onveranderlijke natuurwetten. Spinoza’s keuze voor een mathematische format geeft impliciet dus ook te kennen, dat zijn betoog een onderdeel is van de natuurlijke orde der dingen en bijgevolg een vorm van adequaat kennen. Zijn keuze past bovendien in een oeroude filosofische traditie in Oost en West, die mathesis in verband brengt met het goddelijke. Spinoza’s geometrisch denken is een denken dat in lijn is met de eeuwige wetmatigheden van de even eeuwige, onveranderlijke natuur. Denken met getallen werd al in de oudste beschavingen in het Nabije en Verre Oosten in verband gebracht met het numineuze, het goddelijke. In onze beschavingskring steunde Pythagoras goeddeels zijn leer op dit verband. En wat plaatste godzoeker Plato boven de poort van zijn filosofieschool, de Academie? Daar stond te lezen dat wie geen meetkunde kende, niet welkom was! Spinoza’s Ethica is een van de belangrijkste filosofische boeken van onze Westerse cultuur, maar ook gereputeerd als een van de moeilijkste… Dat heeft hij zelf ook beseft, zonder er zich evenwel zorgen over te maken. Spinoza besluit zijn Ethica met een merkwaardig, veel geciteerd zinnetje, dat hij ontleende aan Cicero. Die beweerde: omnia praeclara rara (3), alles wat de moeite loont, is zeldzaam. Spinoza voegt er drie welgemikte woorden aan toe: tam difficilia quam rara, wat de moeite loont is even ingewikkeld als zeldzaam. In het licht van de leesdrempels die hij zelf optrok, klinkt Spinoza’s slotzin van de Ethica enigszins cynisch. ____ (1) Carmina, III,1 in Horatius, Verzamelde gedichten, Groningen, 2003, vertaald door Piet Schrijvers. Zijn vertaling: ‘Ongewijden haat ik en wijs hen terug.’ (2) Na zijn breuk met de Joodse gemeente van Amsterdam verwerpt hij in zijn Theologisch-politiek Traktaat de joodse opvattingen over uitverkorenheid van het Joodse Volk. Deze afwijzing, evenmin overigens als de ban, maken Spinoza niet minder tot Jood dan voorheen. (3) Cicero, De amicitia (Over de vriendschap), 79. Comments are closed.
|
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |