Antoon Vloemans, Spinoza, de mensch het leven en het werk; 's Gravenhage, 1931, H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij. 607 blz. Antoon Vloemans, Inleiding tot Spinoza, Den Haag, 1953 , 4de druk, 174 blz. Antoon Vloemans, Antwerpenaar, geboren in 1898 was ‘privaatgeleerde’ te ’s Gravenhage, waar hij in 1982 overleed. Hij studeerde filosofie in Gent, promoveerde in 1921 in Göttingen en bezocht ook de universiteiten van Berlijn en Marburg. Omstandige biografische gegevens ontbreken over deze meer dan verdienstelijke man. Hij was een prolifiek auteur die meer dan 125 artikels en boeken over filosofie publiceerde. Hij kwam uiteindelijk (na de Eerste Wereldoorlog?) in Den Haag terecht, waar ooit de door hem bewonderde Spinoza metterwoon gevestigd was. Vloemans was in zijn tijd een veelgelezen auteur. Hij publiceerde bij uitgeverij Kruseman (den Haag) in de jaren zestig van vorige eeuw in de populaire filosofische reeks Helden van de Geest biografietjes over Socrates, Bergson, Pascal. Heroïsch Vloemans kreeg ook een plekje in het essay Parafilosofen van Corneel Verhoeven, essay dat op deze blog al eens eerder werd vernoemd (1). Vloemans wordt door Verhoeven ingeblikt als parafilosoof, omdat hij van de filosoof een ‘heroïsche’ opvatting heeft, die als bezitter van de gehele waarheid van de mens er soms wel eens zijn hachje voor over heeft, maar toch hoofdzakelijk omwille van zijn stijl van filosoferen: hij schrijft namelijk over filosofie als een journalist over een buiten hem bestaande materie en niet, zoals het hoort volgens Verhoeven, in een filosofeerstijl die de filosofie als filosofie toont. Over die foute insteek schrijft Verhoeven het volgende: ‘de vergissing (…) die hierin bestaat te denken dat over filosofie gesproken kan worden zonder dat het filosofisch gebeurt, in een filosofische stijl en vorm, maar dat het van buiten af kan gebeuren op een epische of journalistieke manier, alsof de filosofie iets zou zijn dat bestaat buiten haar eigen vorm om, los daarvan, als een zelfstandige macht of een godheid, of zelfs maar als een gebeurtenis waarvan een verslag kan worden uitgebracht.’ In mijn blog van 28.03.2016 vertelde Henri Bergson ons tot welke ontsporingen ‘filosofisch schrijven in filosofische stijl en vorm’ leiden kan. Maar passons. Vrijgevochten Antoon Vloemans is in de kringen van Spinozaliefhebbers bekend om zijn Spinoza-artikels en vooral omwille van enkele interessante Spinozaboeken. In 1931 publiceerde hij Spinoza, de mensch, het leven en het werk, gevat in een Art Nouveau-band (zie bijgevoegde foto, zonder wikkel). In 1953 volgde Inleiding tot Spinoza (2). Onze voorkeur gaat uit naar het tweede boek: dat is gebalder, beter geschreven én accurater. Vloemans eerstgenoemd boek is nog steeds bruikbaar, hoewel het zeker niet vlotjes wegleest wegens wijdlopigheid en barokke schrijfstijl. Bruikbaar, zei ik, maar… het moet wel met omzichtigheid gelezen worden. Het boek heeft uitgesproken hagiografische trekken, daarom valt het zeer in de smaak van Spinozavereerders. Vloemans zet Spinoza neer als een vrijgevochten, heroïsche denker (zie boven) die in 1656 de prijs betaalt voor zijn al te nadrukkelijk uitgedragen ‘eigen-waarheid’. Vloemans colporteert zowat alle klassieke anekdotes en verhaaltjes die over Spinoza de ronde deden en doen. Dat vele ervan geen historische worteltjes hebben, voegt de auteur er niet altijd klaar en duidelijk bij. Erger nog: Vloemans is zelf leverancier van nieuwe verhaaltjes: hij laat zich in zijn filosofisch élan vital meer dan eens meeslepen. Hij fantaseert er dan lustig op los. Dat levert aardige lectuur op maar zet meer tot dromen aan dan tot adequate kennis. Om de lezer een idee te geven van zijn fantasievolle aanpak en zijn ‘schrijf- en filosofeerstijl’ publiceren wij hieronder een bladzijde uit Spinoza, de mensch, het leven en het werk. In het hoofdstuk Spinoza in Amsterdam (p. 90-92) kozen we het volgende fragment, waarin Dr. Vloemans fantaseert over Rembrandt en Spinoza: ‘Machtige plannen als deze moeten in den geest van den jongen man zijn omgegaan, wanneer hij na een gesprek met zijn leeraar de ouderlijke woning in de jodenbuurt weer opzocht. Strak moet zijn gezicht hebben gestaan, wanneer hij in gedachten langs zijn bekenden en zijn leeraars heenschoof, die zich met recht en reden belgden over zooveel gemis aan eerbied voor hun persoon en zich allicht met eenige ongerustheid zullen hebben afgevraagd, wat wel van dezen rabbijnenleerling worden moest, wiens hart en geest nu eens door twijfel aangevreten werden, dan in heerlijke toekomstdroomen zich verloren. Heeft dan niet Rembandt dezen jongen man gezien? Bijna dagelijks moeten zij aan elkander voorbij zijn gegaan in de enge jodenbuurt, Rembrandt op zoek naar modellen, Spinoza op zoek naar kennis en later naar zekerheid. Immers, bijna even lang als Spinoza zelf, van 1639-1656, heeft Rembrandt in de jodenbuurt gewoond, waar hij zijn huis en werkplaats bezat. De belangstelling van dezen grootsten meester van de Nederlandsche schilderkunst voor de joden is opvallend. Als vrijzinnig doopsgezinde had hij een meer dan gewone belangstelling voor deze zonen van het oude volk, die hij met onverdroten ijver steeds weer portretteerde, waarbij de fijne trekken van de sephardim zich kenmerkend onderscheiden van de ruwere der aschkenasim. Want, in tegenstelling met vele zijner voorgangers en tijdgenooten, vergenoegde zich Rembrandt niet met een caricatuur van het joodsche wezen. Hij hing om vele van zijn modellen een ietwat ongewone oostersche praal, maar dat was dan ook de eenige bewust gewilde afwijking van de werkelijkheid. Hij was bevriend met den geestelijken leider van het ghetto, Manasse ben Israël, en had zelfs de moeite niet geschuwd, zich te verdiepen in de studie van de moeilijke taal, het Hebreeuwsch, om beter den Bijbel en zijn omgeving te begrijpen. Maar meer nog dan door godsdienstige banden voelde zich zijn genie door zuiver menschelijke met deze merkwaardige gemeenschap verbonden. Wel zag hij in de joden het levende volk van den Bijbel, maar tevens zag hij in hen de tragisch gebrokenen, de door het noodlot gedrevenen. Aan hen kon hij uitbeelden, wat zijn eigen zwaar beproefde hart hem uit te beelden dwong. Aan deze door vervolgingen uit het Zuiden en het Oosten hier samengestroomde menschen, die allen op hun gelaat de sporen van hun lijden droegen, kon hij het dynamische van het zieleleven, het levende beeld van de zorg, van de pijn, van de herinnering bestudeeren - en als diepste zin der levenswerkelijkheid op het doek brengen. Nergens heeft Rembrandt het menschelijke dieper getroffen dan in zijn jodenportretten. Hadde zijn oog op den jongen Spinoza gerust, hadde Rembrandt kunnen vermoeden, dat in dien jongen man een in mystiek en klaarheid hem zoo na verwante ziel worstelde om zekerheid, los van de dogmatische voorstellingen, wij zouden een portret van Spinoza den Wijsgeer bezeten hebben, waarbij alle bestaande documenten in de schaduw verzinken. Beiden hebben naast elkaar geleefd, zeventien jaar lang, beiden zijn in hetzelfde jaar uit de jodenbuurt eer gedwongen dan uit vrijen wil, verdwenen, maar het lot heeft ons geen beeld als blijk van deze nabijheid, als symbool van hun geestelijke verwantschap gegund.’ Tot daar Vloemans bevlogen proza over wat had kunnen zijn maar niet mocht: een ontmoeting tussen Rembrandt en Spinoza en een nooit geconterfeite tronie van den Wijsgeer.
____ (1) C. Verhoeven, Parafilosofen, Wijsbegeerte buiten de school, Bilthoven 1973, blz. 52. (2) De eerste drie drukken werden uitgegeven door de Wereldbibliotheek onder de titel De wijsbegeerte van Spinoza. Comments are closed.
|
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |