door Willy Schuyesmans Ik moet zowat zestien geweest zijn - het was de vroege jaren zestig – toen ik voor het eerst Oswald Spengler hoorde vernoemen. Mijn leraar geschiedenis vertelde over hem en zei dat hij misschien wel het belangrijkste boek van de eerste helft van de twintigste eeuw had geschreven. Ik weet nog dat ik me voornam: dit boek moet ik ooit eens lezen. Bijna zestig jaar later heb ik het eindelijk gedaan. De prachtig uitgegeven editie van De ondergang van het avondland (1) door uitgeverij Boom is meteen ook de eerste Nederlandse vertaling (door filosoof Mark Wildschut) en dat was voor mij dus het sein om eindelijk mijn voornemen van een dikke halve eeuw geleden uit te voeren. De zowat 1100 pagina’s van de twee delen – respectievelijk verschenen in 1918 en 1922 - hebben me ruim een half jaar gekost, maar ik moet zeggen dat het een heel bijzondere belevenis was. Het minste wat je van Spengler kunt zeggen, is dat hij een bevlogen schrijver is. En vooral ook origineel. Zo rekent hij radicaal af met onze klassieke indeling van de geschiedenis in Klassieke Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Hij herschrijft zowat de hele (cultuur-)geschiedenis van de mensheid met als grondgedachte dat die niet rechtlijnig verloopt van, zeg maar, 1500 v.C. tot vandaag, of van de oude Indiase cultuur, via de Antieke en de Arabische, tot de Westerse cultuur die vandaag op haar laatste pootjes loopt en binnen de 200 jaar haar ondergang zou beleven. Al die culturen moet je volgens hem niet beschouwen als uit elkaar volgende stappen, maar als organische, naast elkaar staande wezens die stuk voor stuk op een analoge wijze ontwaken, tot bloei komen en weer ten onder gaan. Ze beleven als het ware hun lente, zomer, herfst en winter. Spengler gaat zo ver om in al die culturen bepaalde stadia of gebeurtenissen aan elkaar gelijk te stellen. Zo zet hij het Egyptische Oude Rijk op één lijn met de Dorische periode van de Grieken, de Vroeg-Arabische vormenwereld en de Gotiek. Of, waarom niet, de archaïsche portretbeeldhouwkunst (Egypte) met de mythologische vaasschilderkunst (Griekenland), de mozaïeken (Arabische cultuur) en de Laat-Gotiek en Renaissance in het Westen. Alexander de Grote vindt zijn broertje in Napoleon; en Thoetmosis III zit samen met Caesar en de Han-dynastie en de periode die wij momenteel beleven (2000-2002). Als Spengler vandaag zou leven, zou hij daar zonder twijfel Trump geplaatst hebben. Opkomend nazisme Zijn morfologische aanpak van de geschiedenis leidt ertoe dat elke cultuur uiteindelijk uitloopt op civilisatie, het ontstaan van ‘versteende’ grootsteden waar de betreffende cultuur op de lauweren gaat rusten, alle creativiteit verliest en uiteindelijk uitdooft. Het klinkt allemaal verrassend en hij schermt met zoveel feiten uit de talloze culturen uit de wereldgeschiedenis dat het je gaat duizelen. Zoveel feiten die je – als leek – nauwelijks kunt controleren, maar die je wel fascineren. Toch ga je al gauw twijfelen aan de wetenschappelijkheid van zijn wervelende theorieën. Dat hebben trouwens heel wat historici en filosofen ook gedaan, al van bij het eerste verschijnen honderd jaar geleden. Niet alleen zouden tal van feiten niet kloppen of ‘aangepast’ zijn om te kloppen. Maar de kwalijkste kritiek betrof toch wel het verwijt dat hij de Verlichtingsideeën in vraag zou stellen, niet geloofde in de democratie en – vooral in zijn latere geschriften – sympathie zou koesteren voor het in zijn tijd opkomende nazisme. In Nederland vroeg Menno ter Braak zich bij zijn overlijden (in 1936) openlijk af of Spengler niet een wegbereider geweest was voor het Derde Rijk. Wat in elk geval wel klopt, is dat de nazi’s getracht hebben hem te recupereren, maar Spengler heeft zich daarop gedistantieerd van Hitler in wie hij niet geloofde. Dat zijn ideeën wel zwaar naar rechts neigden, zindert tot vandaag door bij Nieuw Rechts (2), dat openlijk met hem flirt. Spinoza’s ontbrekende krachtsbegrip Een achttal keer verwijst Spengler in zijn magistrale werk naar Spinoza. Soms terloops wanneer hij het heeft over de more geometrico in de Talmoed, de Avesta en de Arabische Kalam, terwijl die ‘in Spinoza’s ethiek binnen onze filosofie een grotesk unicum vormt.’ (I, 392). Enkele keren ook uitvoeriger. In een passage over het begrip ‘kracht’, dat hij een mythische grootheid noemt, die niet uit wetenschappelijke ervaring stamt, stelt Spengler dat het heel goed mogelijk is om katholieke, protestantse en atheïstische krachtsbegrippen te onderscheiden. Maar: ‘Spinoza, die als Jood in zijn ziel tot de magische cultuur (3) behoort, kon het faustische krachtsbegrip (4) absoluut niet in zich opnemen; het ontbreekt in zijn systeem’ (I, 525). In een voetnoot op pagina 280 van deel II komt hij nog eens op dit ontbrekende krachtsbegrip terug. Ik citeer: ‘Hoezeer Spinoza ook zijn best heeft gedaan om de Arabisch-joodse ideeënwereld van zijn Spaanse leermeesters, vooral van Mozes Maimonides, te vervangen door de westerse van de vroege barok, toch treffen we alle elementen van de magische metafysica bij hem aan. De individuele menselijke geest is voor hem geen ik, maar slechts een modus van het ene goddelijke attribuut, van de cogitatio (= pneuma). Hij protesteert tegen voorstellingen als ‘de wil van God’. God is pure substantie, en in plaats van onze dynamische causaliteit in het Al ontdekt hij slechts de logica van de goddelijke cogitatio.’ (voetnoot 277). En op pagina 376 van deel II ten slotte komt hij nogmaals op datzelfde terug: ‘Spinoza is met zijn denken in substanties in plaats van in krachten en zijn door en door magische dualisme in elk opzicht vergelijkbaar met de laatste nakomelingen van de islamitische filosofie, zoals Murtada al-Zabidi en Sadr al-Din al-Shirazi. Hij gebruikt heel de begripstaal van de hem omringende westerse barok en heeft zich tot volledig zelfbedrog aan toe in de bijbehorende voorstellingswereld ingeleefd, maar wat zich ook allemaal aan de oppervlakte van zijn ziel afspeelde, het laat de herkomst van Maimonides en Avicenna onverlet en verandert niets aan de Talmoedische methode more geometrico’. Laat het duidelijk zijn dat Spengler tijdens zijn filosofieopleiding Spinoza grondig bestudeerd heeft, maar de vraag blijft of hij hem wel echt begrepen heeft. ____ (1) Oswald Spengler, De ondergang van het avondland, Amsterdam, 2017. (2) Ico Maly, Nieuw Rechts, Berchem-Antwerpen, 2018. (3) Magische cultuur, faustische cultuur: bij Spengler staat de magische cultuur voor de Arabische cultuur, waarbij hij zowel de Perzische, Byzantijnse, Joodse en Christelijke culturen onderbrengt. De faustische cultuur staat voor de westerse cultuur vanaf het jaar 900 tot vandaag. Hoewel Spinoza volop in de faustische cultuur leeft (en de begripstaal van de barok hanteert) blijft hij volgens Spengler toch met handen en voeten gebonden aan zijn joodse (magische) cultuur. Spinoza is een van de laatste voorbeelden van die cultuur in het westen. Met mythisch denken bedoelt Spengler: het irrationele-intuïtieve denken; met faustisch (Westerse) denken rationeel-mathematisch denken. Hij verwijst in dit laatste geval trouwens naar Galilei en Descartes. (4) De faustische natuurkunde heeft als inhoud het dogma van de kracht. Net zomin als andere faustische oerwoorden kan ‘kracht’ gedefinieerd worden. Het is een mythische grootheid, die bepalend is voor hoe de westerse mens de natuur ervaart. 评论已被关闭。
|
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |