Rüdiger Safranski, Goethe, Kunstwerk des Lebens, München, 2013, 751 blz. (Carl Hanser Verlag) (ISBN 9783446235816) (Nederlandse vertaling: Rüdiger Safranski, Goethe, Atlas Contact, 2015. (ISBN 9789045026848) Rüdiger Safranski publiceerde vorig jaar een nieuw boek. Altijd een gebeurtenis. Hij schrijft verlicht en met Deutsche Gründlichkeit. Hij schudt zijn boeken niet zomaar uit zijn mouw zoals sommige filosofiemelkers à la de Botton dat wel doen. Deze biografie gaat dus over J.W. von Goethe. Een boek dat, zoals de ondertitel aangeeft, de lezer laat kennis maken met Goethes minst bekende maar wis en zeker grootste meesterwerk: diens eigen leven. We hebben het hieronder niet over de biografie en hoe die is geconcipieerd. We bespreken het boek omwille van de relatie Goethe-Spinoza. Afschuwelijk foute leer Goethe wordt door Spinozafans met graagte opgevoerd als een volgeling van Spinoza, vaak met de onderliggende boodschap: als het Olympisch genie Goethe aan de zijde staat van Spinoza, ja, dan kan dat alleen maar bijdragen tot het gelijk van de filosoof… De werkelijkheid omtrent ‘Spinozist Goethe’ is genuanceerder zoals verder blijken zal. Goethe las Spinoza voor het eerst in de jaren 1773-1774. In 1770 kwalificeerde Goethe diens filosofie nog als abscheuliche Irrlehre. Helemaal in overeenstemming met de toen gangbare Duitse opinie. Goethe, zegt Safranski, had toen al een stapje gezet in de richting van het pantheïsme, en besluit eruit dat hij also schon fast Spinozist war, ohne es zu merken (blz. 287). Safranski stelt hier een gelijkheidsteken tussen pantheïsme en spinozisme. Té kort door de bocht en onjuist. Spinoza steekt in de Goethe-biografie van Rüdiger Safranski meer dan eens zijn neus tussen de tekst. Wij beperken ons hier tot de meest uitvoerige passage (1) en lichten er enkele paragrafen uit, waarin de auteur stilstaat bij Goethes lezing van de Ethica. We vertalen die graag voor u. ‘Laten we eens zien wat Goethe zoal uit Spinoza opvist. In de late herfst van 1784, bij de gemeenschappelijke lectuur van de Ethica van Spinoza, dicteerde hij Charlotte (2) daaromtrent enkele ideeën. Vooreerst houdt hij de gedachte vast, dat de oneindigheid niet toebehoort aan de sfeer van een goddelijke bovenwereld aan de overzijde. Neen, ze begint bij elk concreet ding en elk feitelijk verband. Wanneer men erop ingaat, zal men zonder overgang weggevoerd worden in het oneindige en het buitengewone dat ons op ondoorgrondelijke wijze omvat en omhult. Maar elk levend wezen en elk ding heeft daarin zijn bescheiden plek. Eigenlijk is dat een vanzelfsprekendheid, maar Goethe legt er een accent op, omdat het hem kennelijk te doen is om de benadrukking van grenzen te midden van het grenzeloze. Het is niet zo dat alles in alles overvloeit, maar wel dat alles zijn actueel centrum en zijn concrete contouren bewaart. Al wat bestaat is enerzijds van binnenuit bepaald en anderzijds ook van buitenaf grenzeloos bestembaar. Het is Goethe te doen om het evenwicht tussen de inwendige opbouwende krachten en de opbouwende krachten van buiten uit. Spinoza heeft te maken met universele wetmatigheden, Goethe legt de klemtoon op individuele wetmatigheid. "We kunnen ons niet inbeelden dat iets dat beperkt is, door zichzelf bestaat en toch bestaat alles werkelijk uit zichzelf, hoewel de toestanden zo met elkaar verbonden zijn, dat het ene zich uit het andere moet ontwikkelen. Het wekt zo de schijn op dat het ene ding door andere voortgebracht wordt, wat niet het geval is, maar een levend wezen is oorzaak van het zijn van een ander en noopt het te existeren in een bepaalde toestand." Goethe grijpt terug op Spinoza’s idee ‘deus sive natura’ maar hij leidt de blik van het geheel naar het individuele. Het individuele met zijn oninwisselbare eigenheid zal niet in het geheel opgaan. Dit vasthouden aan de eigenheid van het individuele onderscheidt hem van Spinoza, van wie hij zegt dat vanuit zijn oogpunt alle individuele dingen schijnen te verdwijnen. De tweede gedachte, die Goethe met betrekking tot Spinoza op het voorplan brengt, vertrekt vanuit deze reflectie over het thema van de grenzen te midden van het grenzeloze. Het gevaar bestaat, aldus de tekst, dat men voortijdig de kring rond zichzelf sluit, en met beheerste koppigheid merken laat, dat men in het Ware een zekerheid gevonden heeft, die boven alle verstand en bewijs verheven is. Hier worden de vromen bedoeld die uit enkele geloofspunten de wereld verklaren en denken te kunnen afzien van de inspanning van het kennen, met de goede raad dat men almaar eenvoudiger en eenvoudiger moet worden en zich moet bevrijden van alle veelvuldige en verwarrende verhoudingen. Men mag zich niet op het geloof terugtrekken wanneer er inzake kennen nog veel werk voor de boeg ligt. Een dergelijk zelfbeperking is onwaardig voor een redelijk schepsel, maar - aldus de ironische slotbemerking - misschien is ze een genade van de natuur, die de beperkte uitgerust heeft met een tevredenheid over zijn beperktheid… De idee van noodzakelijkheid die bij Spinoza allesoverheersend is, brengt Goethe niet uitdrukkelijk op het voorplan. In een brief aan Knebel (3) heeft hij gezegd wat voor hem nodig was: de consequentie van de natuur is een mooie troost voor de inconsequentie van de mens. Hij gaat een langdradige discussie over het probleem van de vrijheid van de wil uit de weg. De Stoicijnse gelatenheid, die Spinoza puurt uit het begrip noodzakelijkheid, volstaat hem. De rust die daarmee gepaard gaat, bewondert hij, en hij wenst dat die rust ook op hem neerdaalt. Daarom leest hij Spinoza ook met de grootste stichting op rustige avonden.' Spinoza gebruiken In 1785 krijgt Goethe opnieuw aandacht voor Spinoza. Hij wordt dan ongewild betrokken in de Lessing-Menselsohn-Jacobi-affaire (4), die de joodse filosoof in het brandpunt van de intellectuele belangstelling brengt. In Duitsland een kantelmoment in de Spinoza-receptie. Besluitend. In Goethes Sämtliche Werke zijn geen teksten te vinden die aantonen dat hij zich diepgaand met de studie van Spinoza inliet. Wat hij uit de Ethica opviste, gaf hij een eigen draai om het naadloos in zijn wereldbeschouwing in te passen, zoals het een eclecticus van zijn statuur past. Wie Spinoza zo ‘gebruikt’ is nog geen Spinozist, een kwalificatie die, meen ik, toch wel wat meer om het lijf mag hebben. ____ (1) Die leest u van blz.288 tot blz. 293. (2) Het betreft Charlotte von Stein (1742-1827), maîtresse van Goethe (3) Karl Ludwig von Knebel (1744-1843), dichter-vertaler. Hij voerde een belangrijke correspondentie met Goethe, zijn Urfreund.. (4) Lees hierover meer in blog van 18.01.2014 in de rubriek Spinozana. Bekijk hieronder een interview met Safranski over zijn boek. Comments are closed.
|
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |