Sir Frederick Pollock ( 1845-1937) was een Brit van klein-adellijke komaf. Hij droeg de titel van 3th baronet, een Engelse eretitel in het leven geroepen door James I. Pollock liep school in Eton waar hij een Kings Scholar was (1). Hij studeerde verder rechten in Cambridge. Dat vak doceerde hij van 1883-1903 in Oxford. Hij vernieuwde daar de studie van de Common Law door het bedenken van een nieuwe methode, die meer nadruk legde op de onderliggende algemene principes van het Angelsaksisch recht, dan op de casuïstiek ervan. Maar als we Frederick Pollock hier voor het voetlicht brengen, dan is dat omwille van zijn belangstelling voor Spinoza. Hij bestudeerde de filosoof tot op het eind van zijn leven. Zijn juridische vorming en zijn taalvaardigheid droegen bij tot een zakelijke en helder geformuleerde visie over leven en leer van Spinoza. Hij verwierf daarom in de periode 1880-1937 een stevige reputatie als Spinoza-deskundige. Zijn naam doet bij Spinozisten in Europa nog steeds een klokje rinkelen. Frederick hield van clubjes. In zijn Cambridge-tijd trad hij toe tot de Apostels, een elitaire studentenclub aldaar. De Apostels (zo geheten omdat er 12 waren) vergaderden geregeld om over een of ander thema te discussiëren. Die club is nog steeds in bedrijf. Bekende Apostels in vorige eeuw waren bijvoorbeeld kleppers als Bertrand Russel, diens halfgare pupil Wittgenstein, en Boris Johnston, voormalig burgemeester van London. Baronet Pollock, die de clubsmaak in Cambridge goed te pakken had, werd later ook lid van de bent der vrijmetselaars (2). Oirbare middelen In de geschiedenis van het Spinozisme wordt Fredrick Pollock gewaardeerd omwille van twee prestaties. In 1880 publiceerde Pollock een lijvig Spinozaboek: Spinoza, his life and philosophy (3). Het boek getuigt van de opleving van de Spinozastudie in Engeland op het einde van de 19de eeuw. Het is een studie die naar vorm en inhoud blijk geeft van de juridische (d.i. tekstwetenschappelijke) vorming van de auteur. Zijn visie is altijd herleidbaar tot de bronteksten van de filosoof en de tekst is minutieus gearticuleerd: de stof wordt analytisch en op kritische wijze behandeld. Ondanks het wat gedateerde Victoriaanse Engels is het boek van Pollock nog steeds een basisboek over Spinoza. De Vereniging het Spinozahuis bestond al sedert einde 19de eeuw. Samen met Gebhardt, Meijer, Brunschvicg e.a. behoorde Frederick Pollock tot de initiatiefnemers. In 1920 echter was hij betrokken bij de oprichting van een nieuwe Spinozavereniging. Op 1 juli van dat jaar werd namelijk de Societas Spinozana boven de doopvont gehouden.De statuten van de nieuwe vereniging, geschreven in het Latijn (augustus 1921), stelden dat de lidmaten de studie van Spinoza wilde bevorderen door uitgave van boeken, artikels en verder met alle oirbare middelen. Smaakmaker De vereniging gaf tussen 1921 en 1927 het Chronicon Spinozana uit. Er verschenen in die periode vijf delen, goed gevuld met knappe artikels in meerdere talen. Pollock gaf present in het eerste volume van die Spinozakroniek, met een artikel over Spinoza’s politieke doctrine (4). Er kwam nadien nog een vervolg op het Chronicon met zestien jaarboeken onder de titel Studia Spinozana. De Tweede Wereldoorlog betekende het einde van de Societas en haar uitgaven. Hieronder kan u, als smaakmaker, kennismaken met een belangrijk fragment uit Pollocks Spinoza. Het betreft het leerstuk over de oneindige en eindige modi, een topic, die de auteur ‘one of the most difficults points in Spinoza’s system’ noemt. Moeilijk, niet het minst omdat Spinoza zelf de zaak niet grondig en systematisch uitlegt. Wellicht omdat het allemaal ook niet zo klaar en onderscheiden in zijn hoofd zat… NOTE TO CHAPTER V (5) Vertaling
We komen dan tot het volgende:- A God, absolute naaste oorzaak Uitbreiding Denking (*) B Dingen die door God onmiddellijk zijn voortgebracht Beweging Absoluut oneindig intellect (*) B’ Modi die noodzakelijk oneindig bestaan door toedoen van de eerste Het uitzicht van het hele universum. (?) De idee van God in de denking C De particuliere dingen die eindig zijn. (*) Eeuwige dingen of oneindige modi (naaste oorzaken) _____ (1) Kings Scholar: een Eton-leerling die slaagde in het toegangsexamen van de school. Een Kings Scholar kreeg een beurs en mocht verblijven in een college (schoolinternaat), waar er ongeveer zeventig woonden. Ze waren herkenbaar aan hun zwarte toog. De meer dan duizend andere leerlingen werden oppidans genoemd. (2) In de vrijmetselarij is Spinoza behoorlijk populair. In Oostende metselt zowaar een loge onder de naam ‘Spinoza'. Die zwaait met een uitspraak van de Oostenrijkse socioloog (van joods-hongaarse komaf) Peter Stiegnitz (geb. 1936): 'Spinoza dachte freimaurerisch, Freimaurer denken spinozaisch.' (3) Sir Frederick Pollock, Bart, Spinoza, his life and Philosophy, Londen, 1880. De tweede aangepaste editie verscheen in 1899. (4) Sir Frederick Pollock, Spinoza’s political doctrine with special regard to his relation to English publicists, in Chronicon Spinozana, I, blz. 45-57. (5) Sir Frederick Pollock, Bart, Spinoza, his life and philosophy, 1889. Putin ad portas! (1). Rusland is terug van weggeweest. De Oekraïense crisis blijft de relaties van het Westen met Rusland flink onder druk zetten. Un lourd parfum de crise. Mogelijk een nieuwe IJstijd voor de boeg? We liggen er in het Westen (nog) niet wakker van, maar toch: niemand kan het gedrag van de Russische Beer voorspellen. Zeker niet als de Amerikaanse adelaar hem aanvliegt… Dat alles geeft mij ‘goesting’ om de sluimerende slavist in mij te reanimeren. Als vanzelf beland ik in een onderzoeksakker die in ons taalgebied weinig of niet werd beploegd: Spinoza in Rusland. En jazeker, die was er en is er wel degelijk. In dit artikel wil ik enkele aspecten van Spinoza’s receptie in Rusland onder de aandacht brengen. Spinoza (1632-1677) leefde in de voor-petrinische tijd. Peter de Grote (écht groot hoor, want een magere hecht van om en bij de twee meter!) werd in 1672 geboren, een jaar of vijf voor Spinoza’s overlijden. Hij beklom de tsarentroon in 1689 en regeerde dapper door tot in 1725. Er waren in dat Oude Rusland van voor Peter I, nogal wat drempels die een vroege receptie van Spinoza in Rusland onmogelijk maakten en de latere receptie hinderden. Eerst daarover enkele algemene beschouwingen. 1 Een eigen geschiedenis Rusland, kernland van de Slavische Beschaving, kende een aparte historie. Die is weliswaar met de Europese verbonden door tal van banden, maar ontwikkelde zich op specifieke, eigen wijze. Over Rusland en de Russen objectief en sereen oordelen, is alleen mogelijk wanneer men dat doet vanuit het perspectief van haar eigen geschiedenis. In het Oude Rusland is de geschreven literaire cultuur eerst in de 11de eeuw op gang gekomen. Kerkslavisch, niet het Russisch, was de literaire taal. De eerste drukpers stond in 1553 in Moskou en drukte alleen religieuze boeken. Nog in de 18de eeuw waren er meer handschriften dan gedrukte boeken in omloop! Het literaire leven werd gedomineerd door Russisch-Orthodoxe geestelijken. Vooral theologie, heiligenlevens en historische kronieken genoten literaire voorkeur. De kwaliteit stond op een bijzonder laag pitje. Belangstelling voor ‘filosofie-puur’ was gering en een ‘filosofische literatuur’ was vrijwel onbestaande. Tot op het einde van de 17de eeuw was er vrijwel geen contact met de Latijns-christelijke cultuur. In de loop van de tweede helft van de 17de eeuw kon dus van een contemporane receptie van Spinoza in Rusland geen sprake zijn. De kloof in ruimte en cultuur was te wijd… 2 Joden In de Slavisch-christelijke wereld, vooral ook in Rusland, werden joden gehaat en vervolgd. Bekeken vanuit christelijk perspectief, waren Joden immers godmoordenaars, een bijzonder soort ‘ongelovigen’, die zich overgaven aan duistere rituelen en praktijken. Niet vergeten dat het woord pogrom van Russische origine is. Jood Baruch Spinoza kon niet bepaald een sympathiek visitekaartje presenteren in kringen van popes, aartspopes, diakens en soortgelijken die het geestelijk leven in Rusland domineerden. 3 Latijn Het Oude Rusland ontleende zijn beschaving voor een grootste deel aan Byzantium. De Russen laafden zich (spijtig genoeg?) niet of nauwelijks aan de Grieks-Romeinse wortels van het Byzantijnse Rijk en de humanistische tradities die ermee verband hielden. Daarom was het Grieks en het Latijn voor de Russen... Chinees. Daar kwam evenwel verandering in tegen het einde van de 17de eeuw, die een merkwaardige opbloei beleefde van de studie van het Latijn en het Oudgrieks. Rusland bracht sedertdien uitstekende latinisten voort. De taalbrug die toen gebouwd werd, was van fundamenteel belang voor een direct contact met de Latijn schrijvende Spinoza. 4 Atheïsme, materialisme Spinoza mag beschouwd worden als een symptoom van de geloofscrisis die Europa in de 17de eeuw in een houdgreep hield. Ratio en geloof kruisten daar de degens. Ook Rusland beleefde in de 17de eeuw turbulente religieuze tijden. Niet omdat de Russen hun geloof door de ratio lieten aanvreten, verre van, wel door een kerkelijke twist die in hun geschiedenis bekend staat als het Grote Schisma. Een wat late echo van de Europese Hervorming van de 16de eeuw. Het geloof was en bleef in Rusland overeind als een rots in de branding; het bleef een onwankelbare pijler van hun samenleving en werd door de Russen vurig omhelsd. De ‘pantheïstische’ of ‘materialistische’ stellingen à la Spinoza pasten toen zeker niet in de toenmalige intellectuele en spirituele context van het land. Ook in de twee daaropvolgende eeuwen werden die en aanverwante opvattingen door de band vijandig onthaald. Het Oude Rusland zal plaats ruimen voor een Nieuw Rusland, dat zich op het einde van de 17de eeuw reeds aanmeldt. Vadertje Peter de Grote oriënteerde Moedertje Rusland resoluut op Europa en schuwde daarbij de knoet niet. Sint-Petersburg, Zijn Stad, was een ‘Venster op Europa’. Toen dat op een kiertje stond, glipte Spinoza binnen. We zijn dan al een eindje op weg in de 18de eeuw. Invloed van Jezuïeten Vanaf de 18de eeuw werd in Rusland in woord en geschrift ook aan Spinoza aandacht besteed. Bij wijze van exempel stel ik in dit verband twee merkwaardige figuren voor die ten onzent niet erg bekend zijn. Ze hebben niets met elkaar gemeen, behalve het feit dat ze het over Spinoza hebben gehad. De eerste is Feofan Prokopovitsj, een geboren Oekraïner, zonder meer een van de belangrijkste persoonlijkheden in de Russische geschiedenis van de 18de eeuw. Hij was, natuurlijk, tégen. De tweede, waarover later, is Tjaadajev, rasechte Rus, die leefde in de 19de eeuw en op zijn eigen manier ook een hoogst merkwaardige kerel. Hij was vóór. Feofan Prokopovitsj (1681-1736), geboren in Kiev, genoot een uitstekende opleiding. Zijn opvoeding werd verzorgd door een oom, die rector was van de Kievo-Mogilianski Akademia, voorloper van de huidige universiteit in Kiev. De invloed van de jezuïeten in die school was niet gering. Feofan volgde nadien les in scholen van deze orde in Polen. De jonge Feofan was daar meer dan goed op weg om katholiek te worden. Dat werd hij dan ook… Om zijn studies te voltooien, reisde hij af naar Rome. Daar studeerde hij verder aan het Grieks Sint-Athanasiuscollege, door de jezuïeten opgericht om van Slaven en Grieken apostelen te maken van het katholicisme. In dat college maakte hij kennis met Hervorming en Renaissance, twee Europese geestesstromingen die Rusland nooit hadden beroerd. Daar werd ook de basis gelegd voor een blijvende sympathie voor de hervormingsaanpak van Luther en de zijnen. Hij bestudeerde er dus grondig de westerse geschiedenis en wetenschap, filosofie en literatuur. Hij kende tal van talen waaronder het Latijn. Tijdens zijn studies verdiepte hij zich in de werken van o.a. Machiavelli, Descartes, Bacon en Hobbes. Kortom, Feofan werd een behoorlijk geleerde knaap, met dank aan de jezuïeten. N. Brian-Chaninov, die in 1929 in de taal van Molière een nogal persoonlijke, maar vandaag nog lezenswaardige Russische geschiedenis schreef, paste hem volgend kleedje: 'Un homme supérieurement doué, très persuasif, mais d’un esprit naturellement faux' (2). Eenmaal terug in zijn vaderland, keerde hij gedegouteerd de Katholieke Kerk de rug toe en werd orthodox monnik. De intolerante en kortzichtige kerkelijke politiek van paus Clemens XI zat daar voor meer dan iets tussen. In Kiev gaf Feofan les in de Academie. Zijn geletterdheid in woord en geschrift bracht hem, onvermijdelijk, in het vizier van Tsaar Peter de Grote. Die ontbood hem in 1716 naar Petersburg. Hij won daar al snel het vertrouwen van zijn Heer en Meester. Die verhief hem eerst tot de waardigheid van bisschop, nadien tot die van aartsbisschop van Pskov en Narva. Feofan was de inspirator en de architect van de hervorming van de Russische Kerk die Peter de Grote doorvoerde in het kader van de modernisering van zijn land. Kerken waren, vroeger uiteraard veel meer dan nu, seats of power. Na eeuwenlange samenwerking tussen Kerk en Staat, begonnen in de 17de eeuw wereldlijke machthebbers het kerkelijke instituut steeds meer te wantrouwen. Ook de Orthodoxe Kerk was in het Oude Rusland een machtige instelling. Tsaar Peter zag in de autonomie van die kerk een bedreiging voor zijn gezag als alleenheerser (samoderzjets). Hij was vastbesloten daar wat aan te doen en vond in de persoon van Feofan Prokopovitsj een waardige medestander. Peter de Grote schafte het Russisch-Orthodoxe patriarchaat af, verving het door de Heilige Synode die hij zelf presideerde, en ‘begunstigde’ de Kerk in 1720 met een 'Geestelijk Reglement' (Doechovny Reglament). Heel deze hervorming was getekend: Feofan Prokopovitsj… Onverbloemde atheïst De betekenis van Feofan Prokopovitsj op wetenschappelijk, filosofisch en literair gebied is evenmin te onderschatten. Hij schreef heel wat bij elkaar: theologische en filosofische werken, polemieken, wetenschappelijke en ook literaire werken. Hij schreef o.a. een toneelstuk Tsaar Maximiliaan, dat zo populair werd dat het tot de Russische folklore ging behoren en tot in het begin van de 20ste eeuw op jaarmarkten werd opgevoerd. Prokopovitsj wordt nog altijd vermeld in de Russische literaire geschiedenis (3). Een van zijn theologisch-filosofische geschriften draagt als titel Traktaat over de goddeloosheid (Rassoezjdenie o besbozji) (4). In dat geschrift duikt, onvermijdelijk, ook de naam van Spinoza op. Hij wordt er, in het spoor van een sterke westerse traditie en omkleed met argumenten, opgevoerd als een onverbloemde atheïst. Meer dan waarschijnlijk kwam Prokopovitsj tijdens zijn studies in Polen en Rome Spinoza op het spoor. Die was hem, vrijwel zeker, komen aanwaaien uit Duitsland. Tijdens zijn opleiding maakte Feofan kennis met Leibniz, die Spinoza (heimelijk) bewonderde, en nadien ook met Christian Freiherr von Wolff (1679-1754), ca. 1730 in Europa filosoof à la mode en Leibniz-adept. Verwestering Peter de Grote oriënteerde zijn land op het Westen. De gevolgen bleven niet uit. De betrekkingen tussen het Westen en Rusland werden op alle vlakken aangehaald. Veel Russen gingen in het buitenland studeren en kregen bij hun terugkeer belangrijke overheidsposten aangeboden. Ook op cultureel vlak was de ‘verwestersing’ merkbaar: in de 18de eeuw waarde een Verlichting doorheen heel Europa. Ook de Russen lieten zich nu niet ongelegen: voor het eerst in de Russische geschiedenis kreeg in dat land een Europese culturele beweging voet aan grond. Tijdens de regering van tsarina Elisabeth Petrovna (1741-62) zette die trend zich nog sterker door. De Franse taal en cultuur won zienderogen aan invloed. Ook dat was een algemeen Europees fenomeen. Wie beschaafd was, of althans de schijn wilde wekken dat te zijn, sprak Frans en voerde een levensstijl à la Française. De Russische elite verfranste in snel tempo. Catharina II, de Grote, van Duitse komaf , was aanvankelijk de Verlichting toegedaan. Ze correspondeerde o.a. met d‘Alembert, Diderot, met Grimm en Voltaire, die haar wat dubbelzinnig la Semiramis du Nord noemde. Toen vanuit Frankrijk in de jaren 1780 een revolutionaire wind aanwoei, bekoelde haar enthousiasme merkelijk. Ze rook onraad lang voor het onweer in 1789 in Frankrijk losbarstte. Ik stel u kort de belangrijkste Russische Verlichter voor. Spinoza was voor hem geen onbekende. Speelkameraadje Alexander Nikolajevitsch Radistjev (1749-1802) was de zoon van een grootgrondbezitter. Zijn grootvader was een speelkameraadje van Peter de Grote. Het baart dus geen verwondering dat de jonge Alexander als page mocht studeren aan het hof in Petersburg. Hij werd geselecteerd om met andere verdienstelijke pages verder te studeren in Leipzig. De groep werd begeleid door een overijverige en corrupte supervisor, die voor de tsarina de rol vervulde van zedenmeester en penningmeester. Radistjev verbleef er ongeveer vijf jaar en volgde o.a. colleges in de rechten. In de periode dat hij in Leipzig was, ‘studeerde’ daar ook een zekere Goethe. Of ze elkaar (in de kroeg of elders) hebben ontmoet, is niet bekend. Alexander was leergierig en een vlijtige bij. Hij maakte er kennis met Duitse filosofen als Leibniz, Wolff, Herder en Mendelsohn. Hij keek ook over de grenzen en verdiepte zich in zijn vrije tijd in de Franse philosophes. Die nieuwlichters waren, begrijpelijk, niet in het studieplan opgenomen... Eenmaal teruggekeerd in zijn vaderland, gaat Radistjev in staatsdienst. Hij had de kop vol revolutionaire ideeën en dacht erg kritisch over de autocratie in zijn land. Hij brak toen al een lans voor de afschaffing van de lijfeigenschap. Zijn tomeloze liefde voor de vrijheid en zijn revolutionair karakter vertolkt hij in een omvangrijk gedicht Vrijheid (ca. 1781-83). Het is een lang episch stuk van 54 strofen. Het veroorzaakte ophef. In strofe 13 voorspelt Radistjev, meer dan een eeuw voor de feiten, het gewelddadig einde van het tsarenregime: ‘Een vlijmend zwaard ontwaar ik, Flikkeren doet het alom, Dood in diverse vormen waart over trotse vorsten, Verheugt u, vereende volkeren, wrekend natuurrecht leidt de tsaar naar het schavot.' In zijn Reis van Petersburg naar Moskou (5) integreert Radistjev enkele strofen van dit gedicht. Dat boek is het eerste revolutionaire boek dat in Rusland gepubliceerd wordt. Het glipt door de mazen van de censuur en de poppen gaan aan het dansen… Het exemplaar dat La Grande Catau (Catharina II) ter lezing in handen werd gespeeld, staat vol met haar driftige aantekeningen. Ze was woedend over zoveel opstandige en staatsgevaarlijke taal. Ze liet Alexander ter dood veroordelen. Korte tijd nadien werd de straf omgezet in 10 jaar verbanning naar Siberië. In dat vermaledijde boek worden nogal wat westerse filosofen en schrijvers opgevoerd. Spinoza is er evenwel niet bij. Pierre Bayle wel (6). Diens Dictionaire historique et critique (1695-97) bevatte een Spinoza-artikel, dat voor de verspreiding van een ‘zeker beeld’ over Spinoza achteraf bijzonder belangrijk is gebleken. Bayles invloed laat zich overduidelijk ook in Rusland gevoelen. Vijf jaar verblijft Radistjev in de Siberische woestenij. Hij studeert en schrijft er. In 1792 voltooit hij een geschrift dat handelt Over de mens, over sterfelijkheid en onsterfelijkheid (7). Het geschrift werd in 1809 posthuum gepubliceerd. Radistjev inventariseert in dat boek alle stellingen voor en tegen de onsterfelijkheid van de ziel. In de behandeling van dat thema mag Spinoza niet ontbreken. Radistjev spreekt met enige sympathie over materialisten als Helvétius en atheïsten als Spinoza, maar deelt hun mening niet. Het onderscheid dat hij maakt tussen persoonlijke respectabiliteit en verwerpelijke wereldbeschouwing is terug te voeren op Bayle. Na het overlijden van Catharina II stelt haar zoon Paul I een einde aan zijn verbanning. Volledig eerherstel komt eerst in 1801 onder tsaar Alexander I. Die betrekt hem zelfs bij juridische hervormingen die hij plande. Radistjevs radicale aard speelde hem in deze samenwerking weer parten. Toen er weer gedreigd werd met verbanning naar Siberië en de hervormingen niet de gewenste kant opgingen, beroofde hij zich in 1802 van het leven door het innemen van gif. Spinoza in het Russisch In de 19de eeuw was Spinoza in Rusland lang geen onbekende meer. Pierre Bayle had zijn werk gedaan. Spinoza wordt vaak vermeld in filosofieoverzichten in scholen en universiteiten. Het feit dat er in Rusland van oudsher nogal wat onderwijs werd verstrekt door Fransen en Duitsers, bevorderde de doorstroming van nieuwe (en minder nieuwe) westerse filosofieën. Er zijn nu ook Russische vertalingen van Spinoza beschikbaar. In wat volgt, twee hoogst merkwaardige 19de-eeuwse persoonlijkheden die Spinoza kenden. De eerste is minder bekend, de tweede een overbekende literaire gigant. Pjotr Jakovlevitsch Tjaadajev (1794 -1856) was officier in een huzarenregiment. Hij vocht tegen Napoleon in de slag bij Borodino. Toen zijn regiment in Tsarskoje Selo ingekwartierd was, maakte hij daar kennis met de jonge Alexander Puschkin. De Dichter des Vaderlands liep er school en was behoorlijk onder de indruk van Tjaadajev. Ten bewijze daarvan, een regel uit een kort gelegenheidsgedicht: 'In Rome zou hij een Brutus zijn geweest, in Athene een Pericles.’ (8) Tjaadajev was in de jaren '30 van de 19de eeuw in Moskou de aanvoerder van de ‘Westerlingen’ een groep intellectuelen die voor Rusland alle heil in het Westen zochten. De Slavofielen, hun tegenhangers, verdedigden de Russische volksaard en meenden dat Rusland alle troeven had om zich in de wereld door te zetten. Achteraf bekeken hadden ze het niet zo verkeerd voor… Tjaadajev was in die tijd in Moskouse cercles (salons) een graaggeziene gast: hij had over Rusland uitgesproken meningen, stak die niet onder stoelen of banken en er circuleerden teksten van hem… In 1836 publiceert hij in het tijdschrift Teleskop een stuk dat zijn leven grondig overhoop zal halen. Het is een brief. De eerste van een reeks van acht die hij in de loop van 1828-1829 in het Frans schreef en opdroeg aan een Dame (9). ’Een schot gelost in het midden van de nacht,’ zei Puschkin. Die eerste brief was weer eens, onbegrijpelijk voor velen, door de mazen van de censuur geglipt. Rusland wordt in die eerste brief afgedaan als een achterlijk land dat geen karakter had, geen verleden en geen toekomst… Beroering alom, tot in de hoogste regionen. Het tijdschrift werd verboden, de censor ontslagen, de uitgever verbannen naar Siberië. Tjaadajev werd gek verklaard en verplicht tot een behandeling. Op dit vlak maakt Tsjaadajev geschiedenis: hij is de eerste in een lange reeks van dissidente Russische intellectuelen die in de Sovjettijd de psychiatrie werden ingeduwd om ze monddood te maken. Het duurde overigens tot in 1987 voor de volledige collectie brieven voor de Russen (in het Russisch) beschikbaar was. De vierde brief wordt voorafgegaan door een Spinozacitaat. Tjaadejev bezat een Duitstalige Spinoza-editie, (Leipzig, 1796). Het citaat komt niet uit De anima zoals hij foutief aangeeft. Het betreft een fragment van E I, St. 31. (10). Spinoza wordt ook nog op andere plekken vermeld in zijn (beperkt) oeuvre. We vernemen een wat late echo van de Pantheismusstreit die in het laatste kwart van de 18de eeuw door Jacobi in Duitsland in gang was gelopen. Pjotr Tjaadajev begaf zich op het eind van zijn leven steeds meer op mystieke paden. Eigenzinnige opvattingen In de 19de eeuw had de Russische literatuur een universele betekenis. Schrijvers als Gogol, Turgeniev, Dostojevsky, Tsjechov en vele anderen behoren nog steeds tot het literaire wereldpatrimonium. Lev Nikolajevitch Tolstoi (1828-1910) behoorde ook tot die selecte groep van Russische wereldauteurs. Oorlog en Vrede, zijn magnum opus, is voor de Russen wat de Ilias was voor de Oude Grieken. Een belangrijk aspect van zijn leven blijft soms nogal onderbelicht en is daarom minder bekend. Tolstoi was ook een denker en levenslang een waarheidszoeker. In de loop van zijn leven bouwde hij een eigen levensfilosofie op die doordesemd was van eigenzinnige opvattingen over het Christendom. Zijn opvattingen daaromtrent brachten hem in conflict met de Russisch-Orthodoxe Kerk. Een stroom bezoekers, uit heel de wereld kwam de Oude Goeroe bezoeken op zijn buitenverblijf in Jasnaja Poljana (Klare Bosplek). Dit landgoed ligt ten zuiden van Moskou. Het is vandaag een museum en nog steeds een pelgrimsoord voor bewonderaars en Tolstoianen. Om er te geraken neem je in Moskou de trein naar Koersk, uitstappen in Toela, en dan nog een flink end tot je er bent. Tolstoi's verzamelde werken in de editie van de Russische Akademie voor Wetenschappen omvat bijna honderd delen. Het bevat naast literair werk ook pedagogische, economische en religieuze geschriften. Er zit ook een ‘wijsheidskalender’ tussen, met, voor elke dag van het jaar, een lepel wijsheden (11). Vele ervan zijn van hemzelf. Die kalender bevat ook citaten van westerse auteurs. Van Spinoza welgeteld drie: Alle dingen in deze wereld bestaan slechts op twee manieren: we kunnen naar ze kijken als materiële dingen die in tijd en ruimte bestaan, of we kunnen inzien dat ze in God bestaan en dat ze werden voortgebracht door de goddelijke natuur die op alle dingen haar afdruk achterliet. (5 juni) De drie citaten knopen aan bij drie problemen die hij zijn leven lang overpeinsde: de keuze tussen materie en god, de ware betekenis van het Nieuwe Testament, en de vraag: hoe gelukkig te worden… Op de morgen van 20 november 1910 verliet de 82 jarige Lev Tolstoi, alleen en in alle stilte, zijn landgoed. Na jaren tobben en aarzelen vond hij in zich toch nog de kracht om met zijn familie (zijn vrouw Sophia) te breken. Hij kwam niet verder dan het stationnetje van Astipovo, waar hij in onwel werd en eenzaam in een kamertje stierf (12). Hij mocht van de Orthodoxe Kerk niet begraven worden in gewijde grond. Tolstoi kreeg zijn laatste rustplaats in zijn geliefd Jasnaja Poljana. ____ (1) Ten tijde van de Punische Oorlogen (3de-2de eeuw v. C.) deden de Romeinen het in hun broek als de kreet ‘Hannibal ad portas’ (Hannibal komt!) door de stad gonsde… (2) N. Brian-Chaninov, Histoire de Russie, Paris, 1929, blz. 255. (3) Karel van het Reve, Geschiedenis van de Russische literatuur, Amsterdam, 1985, blz. 35. Van het Reve zaliger vermeldt op deze bladzijde slechts biografische algemeenheden en geeft, vreemd genoeg in een boek over literatuur, geen informatie over het literaire werk van Feofan. (4) Feofan Prokopovitsj, Rassuzjdenie o besbozji, Moskwa, geschreven ca. 1730, maar eerst gepubliceerd in 1774. (5) А. Радищев, Путешествие из Петебурга в Москву, Моква, 1981, стр. 202-203: Меч остр, я зрю, весде сверкает, в различных видах смерть летает, Над гордою паря. Ликуйте, склепанны народы, Се право мщенное природы На плаху возвело царя! Radistjev gaf dit boek uit in eigen drukkerij na de opheffing van het staatsmonopolie op de drukpers door Catharina II (1783). Hij liet 650 exemplaren van zijn persen rollen. Het merendeel ervan vernietigde hij zelf toen de moeilijkheden begonnen. Er resten van die eerste druk nu nog welgeteld 13 exemplaren. Ook latere heruitgaven werden op last van de overheid vernietigd. Eerst in 1905 konden de Russen het boek lezen. V. I. Lenin eerde hem in 1918 met een borstbeeld in het Winterpaleis in Petersburg. Het staat er nog steeds. (6) O.c., blz. 71. Radistjev verwijst naar een passage in de Dictionaire. (7) Радищев, О человеке, о чего смертность и бесмертии, 1809. (8) Пушкин, Полное Собрание Сочиений, Т. Второй, Москва, 1994, стр. 124. К портрету Чедаева, ‘(…) Он в Риме был бы Брут, в Афинах Периклес. А здесь он - офицер гусарской.’ (9) Pierre Tchaadaev, Lettres Philosophiques, adressées à une Dame, Paris, 1970. Ik gebruik verder een Russische vertaling van de brieven. (10) П. Я. Чаадаев, Избранные сочинения и письма, Москва,1991, стр. (11) Leo Tolstoy, A Calendar of wisdom, Wise Thoughts for Every Day, Brockhampton Press, 1991, blz. 157, 203 en 354. Niet beschikkend over een Russische editie, behelp ik mij met deze vertaling. (12) Jay Parini schreef over deze geschiedenis een goed gedocumenteerde roman, The Last station. Die had redelijk wat succes , werd ook in onze taal vertaald en in 2009 (DVD 2010) in het Engels verfilmd door de Duitse regisseur Michael Hofman. Succesauteur Herman Koch neemt in zijn jongste roman ‘Geachte heer M’ de middelmatigheid in de middelbare school op de hak. Middelmatigheid bestaat in onderwijsinstellingen van laag tot hoog, in elk levensdomein, en dus ook in het wereldje van succesauteurs… Meer nog: mediocriteit is een belangrijke levensnorm, die het ons mogelijk maakt al wat er bovenuit schiet of onderuit glijdt te onderscheiden. Excellence, uitmuntheid, is zeldzaam. Maar die bestaat in de sfeer van het onderwijs gelukkig ook nog! Laten we het daarom even hebben over schoolmeesterschap. We lopen in onze beschavingskring niet over van respect voor onze leermeesters. En toch: ‘Onderricht, gesproken en aanschouwelijk gemaakt, in woord of voorbeeld, is natuurlijk zo oud als de mensheid. Geen familie of sociaal systeem, hoe geïsoleerd en rudimentair ook, kan bestaan zonder leren of leertijd, zonder gedegen meesterschap en leerlingschap.’ Dat schreef George Steiner in Het oog van de meester (1). Geestelijk leermeester George Steiner (° 1929), literatuurwetenschapper en filosoof, schreef een erudiet boek over excellent leermeesterschap. Of we willen of niet: we passeren door de handen van onze meesters. Zonder leermeesters worden we niet volwassen. Ze drukken vaak een blijvende stempel op ons, een positieve en helaas ook wel eens een negatieve. Sommigen leermeesters halen de geschiedenis: Alain is er zo een. In zijn tijd had die man hele generaties in zijn greep: hij werd praeceptor Galliae genoemd, leermeester van Frankrijk… Steiner wijdt aan hem een uitvoerige passage (2). George Steiner, die zelf door bewonderaars maître werd genoemd, rekent ook Alain tot een van zijn maîtres à penser. Zo noemen, in de Franse sfeer, dankbare leerlingen meesters aan wie ze geestelijk schatplichtig zijn. Heel vaak zijn dat louter boeken-meesters geen onderwijs-meesters. Emile-Auguste Chartier (1868-1951) schreef onder het pseudoniem Alain. Hij was, beweert Steiner, oppermachtig in de république des instituteurs, ten tijde van de Franse Derde Republiek. ‘Toch is de naam van Alain vrijwel onbekend in de Anglo-Amerikaanse wereld. Vrijwel geen van zijn teksten is vertaald.’ Dat geldt ook nu nog voor Lage Landen bij de Zee. Alain gaf les aan het eerste lyceum van Frankrijk, het Parijse Lycée Henri IV, waar hij in de hoogste jaren de filosofieklas voor zijn rekening nam. Hij zat er goed en toonde nooit belangstelling voor een universitaire leerstoel. Grenzeloze stroom van gedachten Alain schreef benevens filosofische werken, ook knappe memoires. Zijn leven als frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog leverde boeken op als: Mars ou la guerre jugée (1921), filosofische beschouwingen over de oorlog en Souvenirs de guerre, voltooid in 1933. Zijn eigen leermeester eerde hij met Souvenirs concernant Jules Lagneau (1925). Ook de geschiedenis van zijn ideeën stelde hij te boek in Histoire de mes pensées (1936). Steiner noemt het een juweel. In een tijdspanne van 30 jaar publiceerde Alain in dag- en weekbladen ongeveer 5.000 Propos,filosofische columns over actuele gebeurtenissen uit zijn tijd. Een selectie ervan werd samen met andere werken gepubliceerd in vier forse delen van de Pléiade-reeks van Gallimard. Alain had vanzelfsprekend zelf ook leermeesters. Hij doordrong zijn leerlingen van de idee om de grote klassieke auteurs te lezen, te lezen, en te hérlezen. Voor hem waren die niet alleen onuitputtelijke bron van literaire vreugde, maar ook aanknopingspunt voor zijn filosofielessen. Alains denken was bovendien doordrongen van de filosofie van Descartes en Spinoza. Steiner zegt hierover het volgende: ‘Voor Alain betekent leven denken; het bestaan registreren als een grenzeloze stroom van gedachten. Deze gelijkstelling was het hoogste goed voor Descartes en Spinoza, die beiden hun schaduw wierpen over Alains onderwijs.’ ______ (1) George Steiner, Het oog van de meester, Amsterdam, 2004, blz. 15. Oorspronkelijke titel: Lessons of the Masters, London, 2003. (2) O.c., blz. 110-116. Thibaudet en Spinoza? Het heeft niet veel om het lijf. Maar een woordje mag wel. Vooral dan om Thibaudet even aan de lezer voor te stellen. Een tip misschien pour les férus de littérature française, en eigenlijk ook als opstapje naar enkele blogartikels die ik voorbereid over Alain, Lagneau en Spinoza. Coryfee In de Lage Landen is Thibaudet (+ 1936) zo goed als volslagen onbekend. Zelfs in het Paradijs van Marianne is hij vandaag niet meer dan een schim. En toch. Deze Fransman studeerde filosofie bij Bergson (een Spinozavriendje) en was in de vorige eeuw, gedurende het interbellum, dé coryfee van de Franse literatuurcritici. Zijn artikels in de NRF (Nouvelle Revue Française) werden druk gelezen, erg geprezen en oefenden grote invloed uit. Thibaudets Réflexions sur la littérature werden enkele jaren geleden volledig uitgegeven in de reeks Gallimard Quarto (1). De tekstbezorger jubelt: 'Par leur savoir, ce sont les Lundis du XXième siècle; par leur sagesse, ce sont nos Essais' (2). Dat laatste is natuurlijk twee bruggen te ver en niet meer dan gebruikelijke achterplatonzin. Dat neemt niet weg dat Thibaudets literaire kritieken nog steeds het lezen waard zijn en er wijsheidsparels in verborgen zitten die de lezer er graag zal willen uit opvissen. Ze werden gepubliceerd (enkele posthuum) tussen 1912 en 1938. Zeven Réflexions vermelden en passant Spinoza in verbanden die er hier niet toe doen. Hieronder het voornaamste: in het artikel Mémoires kraakt hij Baillet en Colerus, respectievelijk biografen van Descartes en Spinoza : ‘Il n’y a rien de plus insipide que les vies de saints laïques’. Dat er brood gebakken wordt voor lieden die Spinoza een aureool toewensen, is mij bekend, maar dat Descartes, soudard-philosophe en dienstmeidenminnaar in de categorie van de saints laïques thuis hoort, is nieuw voor mij… De waarheid in pacht In het artikel Journaux intimes (1927) wijst Thibaudet op het celibaat, in de wereld van de (echte) filosofen sedert het Hellenisme (vanaf de 3de eeuw v.C.) een courant verschijnsel. De auteur citeert Nietzsche die beweerde dat een getrouwde filosoof thuishoort in een komedie. ‘Ni Descartes, ni Malebranche, ni Spinoza, ni Leibniz, ni Kant, ni Condillac, ni Schopenhauer, ni Renouvier n’auront place dans la comédie conjugale.’ Albert vergeet evenwel in het lijstje onze vriend Sören Sok (Kierkegaard) te vermelden, toch hét schoolvoorbeeld van het dilemma ‘denken of trouwen?’. Thibaudet betrekt ook het Rooms-christelijk celibaat in zijn beschouwingen, wat het een actuele bijklank verleent. De langste tekst die Thibaudet over Spinoza pleegt, staat in een artikel dat de titel draagt Les cahiers de Barrès. Dat artikel wordt besloten met een kort deeltje onder de hoofding Spinoza, Lagneau, Bergson. Maurice Barrès (1862-1923) kreeg in het Lycée de Nancy les van Lagneau, die ook leermeester was van Alain (1868-1951). Het boterde niet tussen meester en discipel; het kwam zelfs tot een breuk. Barrès schrijft erover in zijn Cahiers. Lagneau (1851-1894), zo vertelt Barrès in dat verband, zei hem ooit eens, blijkbaar met al te veel nadruk: ‘M. Barrès, nul philosophe n’a possédé la vérité, mais rappelez-vous toujours que c’est Spinoza qui l’a approchée du plus près’. Thibaudet voegt eraan toe, dat die teneur ook doorklonk bij Bergson, toen die in het Collège de France over de Ethica doceerde (3). En ook al bij Leibniz, die Spinoza beschouwde als een Mozes die de filosofie naar het beloofde land voerde zonder het evenwel te betreden. En bij Schopenhauer, die Spinoza zag als het Oude Testament, zichzelf als het Nieuwe! Thibaudet besluit in dit verband: ‘Cette idée d’un Spinoza corridor, condition et non terme de la vérité, ce spinozisme dynamique, paraît bien un thème profond de notre philosophie’. ______ (1) Albert Thibaudet, Réflexions sur la littérature, Paris, 2007. (Quarto Gallimard). (2) Sainte-Beuve dé literaire criticus van de 19de eeuw is de schrijver van o.a. Causeries du lundi (1851-1862) en van Nouveaux lundis (1863-1870). Wie hem niet mocht, noemde hem Sainte-Bévue. Alain klasseerde hem bij les trois bedeaux de la littérature (Taine en Renan, zijn de twee andere kosters); de Essais zijn van Michel de Montaigne (1533-1592). (3) Thibaudet, vermeldt in een noot, dat Bergson meermaals over Spinoza doceerde en meer bepaald in 1907 Spinoza’s theorie van de wil behandelde en in 1910-1911 de TIE. Leopold Flam (1912-1994) is een Vlaams-joodse filosoof. Hij overleefde in de Tweede Wereldoorlog het concentratiekamp. Naar de mening van velen die hem hebben gekend gebeurde dat niet zonder psychische schade. Hij publiceerde over die periode een memoire (1). Flam doceerde vanaf 1961 filosofie aan ULB/VUB en fungeerde tot het einde van de jaren zestig ook als inspecteur secundair onderwijs. Zijn onberekenbaarheid en norsheid genereerde in dat midden zoveel ongenoegen dat hij onder zachte dwang die functie diende op te geven. Ten tijde van de studentenrevolte van 1968 nam hij in dat conflict een dubbelhartige positie in. Vandaag is de man vrijwel vergeten. Zijn nagedachtenis wordt nog in ere gehouden door enkele oudgedienden van de VUB (2). Parafilosofen Cornelis Verhoeven (+2001), bekroond met de prestigieuze P.C. Hooft Prijs voor zijn volledig oeuvre (1978), publiceerde in 1973 een essay dat als titel droeg Parafilosofen (3). Ook Leopold Flam wordt daarin als parafilosoof opgevoerd. Dat zal de vakfilosoof in hem zeker geen vreugde hebben bereid. Wat zijn parafilosofen? ‘Ondanks de schijn van het tegendeel gaat het in deze niet om gekken’, schrijft Verhoeven. (…) ‘de parafilosofen hebben dit gemeenschappelijk dat zij grotendeels buiten de traditie staan (…).' Verder: ‘Een denker (is) een parafilosoof als hij er niet in slaagt zijn gedachten te formuleren op een wijze die verstaanbaar is voor medemensen en medefilosofen.’ Woordenkraam In Flams geschrift De eenzaamheid wordt in hoofdstuk 7 De metafysische eenzaamheid en de dood van God behandeld. Daarin komt de Ethica van Spinoza ter sprake (4). Dat gaat als volgt: 'De metafysische eenzaamheid dient als immanente doelmatigheid verstaan te worden.(…) De authentieke doelmatigheid van het werk kan in sommige filosofische teksten gevolgd worden, die tevens voorbeelden zijn voor en van de metafysische eenzaamheid: de Ethica van Spinoza, de Kritik der reinen Vernunft van Kant, de Phänomenologie des Geistes van Hegel, de Logische Untersuchungen en de Ideeen van Edmund Husserl, het Tractaat van L. Wittgenstein, Sein und Zeit van M. Heidegger en L’ Etre et le Néant van J.P. Sartre. 'Spinoza, Kant en Husserl citeren haast nooit en wanneer Hegel, Heidegger of Sartre citeren, dan gebeurt het binnen de immanente beslotenheid van het werk zelf, dat van elders geen referenties vergt. Elk van de aangehaalde werken mag men niet van buiten uit benaderen door ze tot de invloeden, die ze ondergingen, te herleiden, tenzij zij zelf er zich op betrekken. Hun eenzaamheid is metafysisch door hun zelffundering. De zelffundering betekent dat ze in hun uiteenzetting zelf hun voldoende reden ontwikkelen in de letterlijke zin van het ont-wikkelen van een rol, zonder tussenkomst van uiterlijke of vreemde factoren. De zelffundering sluit het uiterlijk en vreemd gezag van welke aard uit. De tekst antwoordt niet op een gegeven bevel of een uiterlijke opvordering of vraag. Hij geeft zelf de grond van zijn waarom, waaruit en waartoe. Zijn soevereiniteit domineert echter niet en eist evenmin onderdanige gehoorzaamheid en onderwerping (of subjectivering) aan, noch opwerping (objectivering) van de lezer. De tekst is zozeer besloten dat hij als zodanig zich op geen lezer betrekt, noch erom smeekt, want hij heeft aan zichzelf genoeg. Nochtans is een tekst zonder lezers reine onzin. Zonder de mededeling wordt een tekst geledigd van de tekst, wordt hij een formeel spinneweefsel, een labyrint, want een tekst, ledig van zijn tekst, heeft zichzelf uitgevaagd. Zo de eenzaamheid van een tekst geen lezer impliceert, is hij echter een wenk en een uitnodiging tot een lezer die het verdient hem te lezen? Is dit geen reine illusie? Welke lezer van de Ethica zou kunnen zeggen dat hij het verdient de tekst te lezen? Welke criteria zullen hem zeggen dat hij de lezer is die het verdient hem te lezen? Wanneer hij gewaar wordt dat hij door de tekst geïmpliceerd wordt en hij kan dit alleen maar gewaar worden wanneer hij de onvoltooidheid en het fragmentair karakter van de tekst bemerkt, niettegenstaande zijn beslotenheid. De lezers van Spinoza zoals Leibniz, Lessing, Hegel, G. Friedmann, Gilles Deleuze, Louis Althusser worden elk op hun wijze door en in de tekst van de Ethica geïmpliceerd, hetgeen geenszins hun onderdanigheid en gehoorzaamheid inhoudt. Integendeel, was dit het geval dan zouden zij het niet verdienen de spinozistische tekst te lezen. Moest de Ethica echter in vergetelheid geraakt zijn dan was de tekst niet metafysisch eenzaam maar afgezonderd en eigenlijk niet bestaande. Alleen door de lectuur van ‘verdienstelijke lezers’ treedt hij uit het niets van de vergetelheid in de metafysische eenzaamheid van zijn enigheid en oorspronkelijkheid‘. (…) Tot zover het woordenkraam van een Vlaamse parafilosoof. ____ (1) Leopold Flam, Naar de Dageraad. Kroniek en getuigenis van de oorlogsjaren 1943-1945, VUBpress, Brussel, 1996. (2) Filosofiehuis Het Zoekend Hert ° The searching Deer organiseerde in 2012-2013 de lezingencyclus Eros en de kwetsbare mens, n.a.v. de 100ste geboortedag van L. Flam en L.P. Boon. De link eros–Boon is evident; Flam publiceerde in 1973 een Filosofie van de Eros. H. Dethier (VUB), oud student van de jarige filosoof, opende de cyclus met L. Flam en de roeping van de Eros. Gastheer en coördinator van het filosofiehuis Het Zoekend Hert, Eddy Strauven, is eveneens een oud-student. (3) Cornelis Verhoeven, Parafilosofen, wijsbegeerte buiten de school, Amsterdam, 1973, blz. 54 e.v. (4) Leopold Flam, De eenzaamheid, Leuven, 1979, blz. 133-134. Het boek verscheen na de publicatie van Verhoeven. Het is geschreven in een schabouwelijk Nederlands, met de coherentie van scherp zand. Bertrand Russell (1872-1970) was mathematicus, filosoof, literator, activist en van aristocratische komaf. Hij wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste Engelse filosoof van de 20ste eeuw. Bij velen zal hij bekend zijn door zijn History of Western Philosohy (1945), nog steeds herdrukt en veelgelezen (1). Zijn rebels leven bracht hem een keer in de gevangenis en was er ook de oorzaak van dat hij wegens ‘immoraliteit’ uit de Universiteit van New York werd gekieperd. Hij verwierf bij zijn leven een mondiale reputatie via zijn Russell-tribunaal, dat ten tijde van de Vietnamoorlog met scherp schoot naar de Amerikanen. Zijn verdiensten liggen op het vlak van de mathematische logica en de kenleer. In 1950 werd hem de Nobelprijs literatuur toegekend: terecht, want hij schrijft een heerlijk Engels. Blaaskakerij Russell, Bertie voor de vrienden, kwam opnieuw in mijn vizier via enkele recente Franse vertalingen van zijn werk. Onlangs verscheen een tweedelige editie van Russells autobiografie (2). Ook een Franse vertaling van zijn kort essay An Outline of intellectuel rubbisch ligt nu in de boekhandel onder de titel De la fumisterie intellectuel (3). Dit essay is nog altijd aanbevolen lectuur. De vertaling is van de hand van Jean Bricmont (°1951), professor theoretische fysica aan de UCL (Louvain-la-Neuve). Deze recht voor de raapse en geëngageerde intellectueel heeft blijkbaar iets met dat onderwerp. Hij is namelijk ook mede-auteur van Impostures intellectuels (1999) (4). Met dat boek maakten de auteurs zich in die jaren niet erg geliefd, omdat zij filosofische blaaskakerij ontmaskerden en aantoonden dat sommige filosofen-keizers er in hun filosofische sprookjes naakt bijliepen… Slechte tijden In zijn talrijke artikels en essays, in zijn Geschiedenis van de Westerse filosofie en in zijn Autobiography geeft Bertie meer dan eens schouderklopjes aan Bento (Spinoza). Ik pluk een passage uit het essay If we are to survive this dark time (1950), een artikel geschreven in de nasleep van de ellende en het pessimisme die Europa en de wereld tekende, na de Tweede Wereldoorlog. Russell raadt Spinoza aan als panacee tegen kortetermijndenken en wanhoop. Ik vertaal: 'Als er slechte tijden in het verschiet liggen, moeten we ons blijven herinneren, zolang de trage opmars van de mens duurt, in het verleden veroorzaakt door verwoestingen en achteruitgang, dat de weg naar de vooruitgang altijd weer opnieuw wordt ingeslagen. Spinoza, een van de wijste mannen, iemand die steeds leefde in overeenstemming met zijn eigen wijsheid, adviseerde mensen om voorbijgaande gebeurtenissen te bekijken in het licht van de eeuwigheid. Zij die zich dat kunnen aanleren, zullen een pijnlijk heden makkelijker verdragen dan op een andere wijze. Ze kunnen het dan zien als een voorbijgaand moment, een wanklank die moet verdwijnen, een tunnel die men door moet. 'Een klein kind dat zich verwond heeft, weent alsof de wereld louter bestaat uit verdriet, omdat zijn geest gericht is op het heden. Een man die zijn wijsheid bij Spinoza haalt, kan zelfs een leven van lijden beschouwen als een voorbijgaand moment in het leven van de mensheid. En de menselijke soort, van zijn duister ontstaan af tot zijn onbekend einde, is niet meer dan een nietige episode in het leven van het universum. Wat elders gebeurt weten we niet, maar het is onwaarschijnlijk dat het universum niets beters bevat dan wijzelf. (…) Spinoza wil dat we niet leven in de minuut, in de dag, in het jaar of in het tijdvak, maar in de eeuwigheid. Zij die dit leren doen, zullen ondervinden dat het krankzinnig karakter van het ongeluk weggenomen wordt en de neiging tot waanzin, die samengaat met een overweldigende ramp, voorkomen kan worden. Hij bracht zijn laatste dag door met het vertellen van vrolijke verhalen aan zijn huisbaas. Hij had geschreven: de wijze denkt minder aan de dood dan aan gelijk welke andere zaak en leeft volgens dit voorschrift als het moment van zijn eigen dood aangebroken is (5)’. Spinoza praktisch gebruiken Het advies van Bertie is niet gedateerd, hoegenaamd niet. Bertrand Russell was een man die de leer van Spinoza in zijn persoonlijkheid ïntegreerde om er in het leven een praktisch gebruik van te kunnen maken. Hij illustreert daarom een oud adagium, dat ik voor de gelegenheid even aanpas: Philosophiam non Scholae sed Vitae discimus: filosofie is er niet voor school en galerij, maar moet het leven dienen. Alleen zo heeft die nog enig nut. ____ (1)Bertrand Russel, Geschiedenis van de Westerse filosofie, Amsterdam, 2008 (Servire). Engels origineel: History of Western Philosophy, reeks Classics, Routledge, London. (2) Bertrand Russell, Autobiographie( 1872-1967), 2 vol., Belles Lettres, Paris, 2012. Engels origineel: Autobiography, reeks Classics, Routledge, London. (3) Bertrand Russell, De la fumisterie intellectuelle, 2013. Vertaald door Jean Bricmont, maak kennis met hem via bijlage. (4) Alan Sokal, Jean Bricmont, Impostures intellectuels, Paris, 1997. Nederlandse vertaling: Intellectueel bedrog. Postmodernisme, wetenschap en antiwetenschap, Antwerpen, 1999. (5) Bertrand Russell, The basis writings of Bertrand Russell, London and New York, 2009, blz. 667-678. De tekst van het gedicht is de laatste versie die Goethe zelf nog corrigeerde. Jacobi las Lessing een oudere versie voor, die evenwel niet wezenlijk verschilt van de definitieve. Mijn lijn-naast-lijn-vertaling kan de lezer helpen om het Duitse origineel te begrijpen. © vertaling W. Schuermans Prometheus
De passies die de christelijke religie in de 16de en de 17de eeuw in West-Europa ontketenden, koelden in de loop van de 18de eeuw. In de tweede helft van die eeuw was het geestelijk klimaat ook in Duitsland voldoende sereen om Spinoza met meer openheid van geest te benaderen. Lichtenberg past in die uitgeklaarde maatschappelijke context. Kladboeken Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799) was een Duits natuurkundige, filosoof en dichter. Bij leven was hij een gewaardeerd hoogleraar fysica in Göttingen. Zijn verdiensten op het stuk van de fysica zijn echter bescheiden. In de Duitse Verlichting verdiende hij evenwel terecht zijn sporen. Nietzsche vernoemde hem in een adem met Goethe, als een van de weinige Duitse auteurs die het waard zijn steeds herlezen te worden. Een goede raad die alvast aan mij niet is voorbijgegaan. Lichtenberg was erg scherpzinnig en kon zijn gedachten vlijmscherp en gevat formuleren. Dat deed hij zijn leven lang in zijn Sudelbücher (kladboeken), die geregeld nog worden gebloemleesd. Daarom is hij vandaag vooral bekend bij liefhebbers van aforismen en citateraars. Hij was een pragmatisch en dus rekkelijk piëtist, die met open geest filosofeerde over wereld en natuur. Hij bestudeerde ook Spinoza met diepgang, zoals blijkt uit de brief die ik verderop excerpeer en vertaal. De brief verwijst impliciet ook naar de Pantheismusstreit, die in 1785 in Duitsland de geesten erg beroerde. Het vuur werd aan de lont gelegd in 1785 door Friedrich Heinrich Jacobi (1743-1819), die in een (anonieme) publicatie de these verdedigde dat het Spinozisme de meest consequente vorm van pantheïsme was, en atheïsme van het zuiverste water. Literaire titaan Lessing, overleden in 1781, werd opgevoerd als Spinozist. Mozes Mendelssohn (1729-1786), filosoof en literator (opa van de componist, jawel), vond dat de nagedachtenis van zijn vriend Lessing werd besmeurd en zijn eer in de publicatie werd aangetast. Hij reageerde fel op Jacobi, die al snel als auteur werd aangewezen. Het hek was van de dam. De Pantheismusstreit is een ongemeen stormachtig Verlichtingsdebat geweest, met Spinoza in het oog van de storm. Alle grote Duitse geesten mengden zich in de discussie. Ook Lichtenberg liet zich niet onbetuigd. 'Dat geloof ik ook' In de brief van 1786, gericht aan een zekere J.D. Ramberg vertelt Lichtenberg over Johann Kaspar Lavater (1741-1801) die hem bezocht. Lavater was een Zwitsers theoloog en fervent verdediger van het christendom. Hij genoot bekendheid voor zijn geschriften over Physiognomie, een pseudowetenschap die karakter en psyche van mensen uit hun gelaat afleidde. ‘Lavater had net plaats genomen (Less was ook aanwezig) of we kwamen per toeval te spreken over Mendelssohn, Lessing, Jacobi en het Spinozisme. Omdat ik, (rechtuit gezegd) sedert ik Spinoza begrijp, hem voor een echt uitzonderlijke kop aanzie, besloot ik, tussen die twee theologen, het voor hem op te nemen. Ik zei dus, dat ik de mening was toegedaan, dat na enkele millennia diepgaander studie van de natuur, die uiteindelijk bij het Spinozisme zou uitkomen, wat deze grote man had vooruitgezien. (…) Met andere woorden, alles wat bestaat is één, en verder niets! En kai pan, Unum et omne. Dat alles vertelde ik hem. En weet u wat Lavater, die me ongelofelijk aandachtig had beluisterd zei: DAT GELOOF IK OOK. Hij maakte alleen enkele bemerkingen, die hij zelf niet erg gewichtig achtte en die allemaal vluchtig uit het christelijk systeem waren gehaald.’ De kapitalen van Lichtenberg wijzen op iets ongehoords: Lavater, niet bepaald een Spinoza-adept, valt Lichtenberg bij! We nemen aan dat de beschreven scène naar waarheid verteld is. Maar meende Lavater wel wat hij zei? Dat kan, want, zoals het in het leven nogal eens gebeurt: spreken in klein cenakel is niet hetzelfde als spreken voor de galerij. Of was Lavater in een zwak moment te toegevend voor Lichtenberg? Had hij een moeilijke dag en wenste hij in die badinerende context niet al te diep in te gaan op de ideeën van een gevaarlijk denker, die Spinoza ook toen nog voor velen was? In de onvolprezen Franse Bibliothèque de la Pléiade verscheen, na vele jaren wachten, zopas het eerste deel van een nieuwe uitgave van de Histoire de ma vie, van Casanova (1). En wat voor een editie! Ze is gebaseerd op de autograaf, sedert 2010 in het bezit van de Franse Bibliothèque Nationale. Voordien waren Casanova’s memoires slechts te lezen in verkorte en ‘gezuiverde’ versies, waarvan die van Jean Laforgue de meest bekende was. Gedaan daarmee! De definitieve editie, in een schitterende tooi, is weldra volledig beschikbaar: een feest voor geest én ogen én handen. De Venetiaan Giacomo Casanova (1725 -1798) was de laatste dertien jaar van zijn leven bibliothecaris van de Graaf van Waldstein in diens kasteel in Dux (Bohemen). Daar schreef hij in het Frans zijn (onvoltooid gebleven) memoires. Kraaide Spinoza te vroeg? In de Préface, die de auteur in 1797 nog maar eens herwerkte, wordt Spinoza al vermeld: ‘Le grand philosophe, qui après avoir étudié la nature, crut pouvoir chanter victoire la reconnaissant pour DIEU mourut trop tôt. S’il eut vécu quelque temps davantage, il serait allé beaucoup plus loin, et son voyage n’eût pas été long. Se trouvant dans son auteur, il n’aurait plus pu le nier: in eo movemur, et sumus. Il l‘aurait trouvé inconcevable; et il ne s’en serait pas inquiété. DIEU, grand principe de tous les principes, et qui n’eût jamais de principe, pourrait-il lui même se concevoir, si pour se concevoir il eût besoin de connaître son propre principe? Ô heureuse ignorance! Spinosa, le vertueux Spinosa mourut avant de parvenir à la posséder. Il serait mort savant, et en droit de prétendre à la récompense de ses vertus, supposant son âme immortelle.’ (2) Een merkwaardige tekst, waarover een en ander te zeggen valt. Wat wil deze vrouwenminnaar, oplichter, spion en nog veel meer, ons eigenlijk meedelen? Parafraserend gesteld, komt de inhoud van het fragment neer op wat volgt. Spinoza kraaide té vroeg victorie. Had hij wat langer geleefd en nog even langer doorgedacht, dan zou hij hebben ingezien dat God onkenbaar is. Dat weet hij nu zelf wel, gezien hij in zijn schepper rust. Hij zou dat nu inzien en het zou hem niet deren. God, groot principe van alle principes bezit zelf geen principe. Hoe zou die zichzelf kunnen voorstellen als hij daarvoor zijn eigen principe nodig heeft? Spinoza stierf voor hij toe was aan deze gelukzalige ignorantie. Was hij in die wetenschap gestorven, dan zou hij zijn rechtmatige beloning hebben gekregen voor zijn deugdzaam leven. Rijstepap met Gouden lepeltjes? Een vat vol tegenspraken Le grand philosophe: ondanks verschil van mening, erkent Casanova Spinoza als een belangrijk filosoof. De vermelding door Casanova kadert in de bevinding dat de faam van Benedictus de Spinoza in de loop van de 18de eeuw in Europa al goed wortel schoot. De tekstbezorgers beweren, dat Casanova B.D.S. mogelijk kende via de Réfutation des erreurs de Benoît de Spinoza (1731) van Fénelon e.a. (3). Als bibliothecaris en boekenwurm zal hij zeker ook, gelet op de enorme populariteit ervan, de Dictionnaire van Pierre Bayle in handen hebben gehad. Bovendien verbleef hij in 1764 een week in de bibliotheek van het kasteel van Hertog August in Wolfenbüttel, waar hij mogelijk oog in oog stond met het meest bekende portret van Spinoza, dat er nog steeds te bewonderen is (4). Spinosa, le vertueux Spinosa: de vermelding van de deugdzaamheid van Spinoza, in gang gezet door Bayle, Colerus en Lucas, is in de loop van de 18de eeuw al een clichématige, bijna obligate vermelding voor wie over Spinoza spreekt. Dieu, grand principe…: de uitkomst van de redenering lijkt wel een echo van een ontnuchterend inzicht van Thomas van Aquino (13de eeuw), die zich in zijn Summa Theologica en andere geschriften suf dacht over God en het christelijk geloof: na al dat getob en vele duizenden bladzijden verder, was hij toch tot het besluit gekomen dat, after all, God niet kan worden gekend…. In eo movemur et sumus: (Handelingen, XVII, 28): ‘Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij.’ (Statenvertaling). Dit is niet in tegenspraak met de leer van Spinoza, die stelt dat al wat bestond, bestaat en zal bestaan in de Natuur of God besloten ligt. De context van het citaat lijkt erop te wijzen dat Casanova dit niet lijkt te beseffen. De editors stellen m.i. terecht dat Casanova de filosofie van Spinoza slechts gebrekkig kende, en dan nog slechts uit de tweede hand (5). Récompense de ses vertus: in de Préface bekent Casanova, een vat vol tegenspraken, zich voor de gelegenheid als overtuigd katholiek. Zijn geloof in een transcendente, belonende en bestraffende God, mag dan geen verwondering baren. _____ (1) Casanova, Histoire de ma vie, tome 1, Paris, 2013. (2) Idem, o.c., blz. 10-11. (3) Idem, o.c., blz. 1193, noot 15. (4) Theo Kars, De laatste jaren van Casnova, Amsterdam, 1998, blz. 7. (5) Casanova, o.c., blz. 1193, noot 15. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |