Edgar Morin, Mes Philosophes, Paris, 2013. Heruitgave in Collection Pluriel van Librairie Arthème Fayard. (ISBN 9782818503416) Edgar Morin werd in 1921 in Parijs geboren als Edgar Nahoum. Hij is van sefardisch-joodse komaf en noemt zichzelf een post-marraan. Meteen al twee belangrijke raakpunten met Baruch d’ Espinoza, die zichzelf post-marraans omdoopte tot Benedictus Spinoza. Morin, atheïst van huize uit, noemde het monotheïsme een van de ergste gesels die de mensheid troffen… Morin studeerde geschiedenis-aardrijkskunde (histoire-géographie, in zijn studietijd één vakgebied) en rechten. Hij eindigde zijn loopbaan als directeur van het CNRS, het roemruchte Franse Centre Nationale de Recherche Scientifique. Morin was dus geen vakfilosoof, maar filosoof uit roeping, wat vaak garant staat voor authenticiteit en vooral originaliteit. Morin maakte als jongeman duidelijke politieke keuzes: hij werd communist, maar werd in 1951 uit de Franse Communistische partij gekieperd omwille van zijn verzet tegen het Stalinisme. Hij bleef evenwel zijn hele leven een marxistisch activist. In 1982 publiceert hij een boek waarin hij zijn filosofisch concept van ‘la pensée complexe’ ontwikkelde, een opvatting die stelt dat alle denkdomeinen aan elkaar dienen gekoppeld. Zijn magnum opus is een zesdelig werk, La Méthode, dat verscheen van 1977-2004, een synthese van zijn ‘complex-filosoferen’. In 2011 publiceerde hij een autobiografisch boekje Mes Philosophes. Daarin vertelt hij over de filosofen die hem wat bijbrachten. Het woord filosoof interpreteert hij wel in ruime betekenis: Proust en Beethoven komen ook in het rijtje voor. En ook Spinoza is (ik schrijf bijna ‘vanzelfsprekend’) van de partij. Hieronder de vertaling van Morins volledige tekst over Spinoza (blz. 63-65). Spinoza Ik voel dat ik van Spinoza afstam. Spinoza weigert een gereveleerde religie te aanvaarden. In het Theologisch-politiek traktaat herleidt hij de boodschap van de Bijbel tot een ethische inhoud, in zijn Ethica wijst hij de transcendente God van Hebreeën en Christenen van de hand. Zijn denken situeert zich aan de overzijde van het judaisme, het christianisme en het messianisme zowel het joodse als het christelijke. Hij gelooft in geen enkele joodse uitverkiezing, hij schrijft in zijn Theologisch politiek traktaat: ‘Op zich beschouwd buiten maatschappij en staat, bezit een joods individu geen enkele gave die hem verheft boven de anderen, (…) er is geen verschil tussen hem en een niet-jood’, er nog aan toevoegend: ‘De Hebreeën blonken in niets uit boven de andere volkeren, noch door wetenschap noch door vroomheid.’ Hij onderging trouwens het equivalent van de excommunicatie (de herem) vanwege de Synagoog van Amsterdam in 1656 : ‘Bij het oordeel van de heiligen en de engelen, sluiten wij uit, verjagen wij, vervloeken wij en spuwen uit B de Spinoza (…) hij weze vervloekt bij dag, hij weze vervloekt bij nacht.’ Ben Goerion, stichter van de staat Israël wenste overigens dat die vervloeking werd opgeheven maar de Synagoog weigerde dat en zelfs Levinas verzette er zich tegen, want, in zijn woorden: ‘Spinoza oefende een beslissende en anti-joodse invloed uit (…), er bestaat een verraad van Spinoza.’ Een vervloekte, een verstotene, een marginaal, dat was Spinoza (en blijft hij ook deels voor een joods integrist). Hij is op voorbeeldige wijze een post-marraan: hij bekeerde zich niet tot het christendom, daarbij zijn joodse component overstijgend. Hij is post-marraan wanneer hij de haat een ‘droeve passie’ noemt, het cement dat door de eeuwen heen de Hebreeuwse identiteit bewaarde. Hij toont aan dat deze slechte passie volkeren heeft samengesmeed tegen de joden, zoals ze de joden heeft samengesmeed tegen de volkeren: ‘Een haat geboren uit vroomheid en godsvrucht (…) dat wat het sterkst, wat het meest onverzettelijk is.’ En hij voegt eraan toe: ‘Andere volkeren konden niet anders dan ook hen haten met de meest gewelddadige haat.’ Dat alles getuigt van zeer grote luciditeit t.a.v. deze recursieve knoop, waar de haat van de ene en de haat van de andere zich samen voortbrengen. Zijn post-marraanse instelling beschermt hem tegen haat, waarvan hij in de Ethica zeggen zal dat ze altijd slecht is. Op dat punt voel ik me grondig spinozist. Ik haat de haat, ik misprijs het misprijzen, ik verwerp wat verwerpt. Ik heb nooit iets vervloekt, wraak geëist, verbod van een woord, een gedachte of een muziekstuk gevraagd. Wat op de index werd gezet, vervulde me altijd met afschuw, zowel tijdens de bezetting, bij de bevrijding of tijdens de periode van Stalin, waar iemand die een ‘kameraad’ of een ‘broeder’ was plotsklaps een te haten vogelvrij verklaarde werd. Het afwijzen van de haat, de diepe nood aan liefde, vriendschap, broederlijkheid, zijn voor mij essentiële zaden van de ethica. Ik vind ze terug bij Spinoza in zijn zin voor verdraagzaamheid, zijn afkeer van geweld en vervolgingen. Zijn diepe boodschap is het verbinden van Kennis en Begrip, Vreugde en Liefde, begrippen die naar elkaar verwijzen en die waarde en zin aan het leven geven. Hij vertegenwoordigt een versie van het post-marranisme die verschilt van de versie van Montaigne. Hij is de andere essentiële schakel die het marranisme koppelt aan de moderniteit. Het overstijgen van het conflict tussen de twee religies brengt hem niet tot scepticisme en evenmin tot abstract rationalisme, maar tot een rationaliteit die bevrucht werd door de ideeën van Machiavelli, Hobbes en Descartes, die hij integreert en overstijgt. Ik moet wel bekennen dat ik helemaal niet weg ben van zijn neiging tot quasi mathematische coherentie. De ‘geometische orde’ van de Ethica verveelt me wel wat. Anderzijds ben ik helemaal mee met zijn Deus sive Natura: ‘God of zo men verkiest, de natuur’. De immanentiegedachte (het afwijzen van een transcendente scheppende God), de gedachte van een zelfscheppende natuur, de gedachte om de creativiteit in de natuur te situeren, in de levende wereld en, welteverstaan, ook in de menselijke wereld, dat alles maakt Spinoza buitengewoon modern en vruchtbaar. Meer nog, zijn politiek denken is ongelofelijk modern, al helemaal liberaal, met zijn nauwgezet onderscheid tussen religieuze en politieke overheden, zijn wil om religieuze fanatici te weren van alle politiek gezag, zijn eis dat eenieder vrij mag denken: ‘Men moet eenieder machtigen te denken wat hij wil en te zeggen wat hij denkt’. Om te besluiten herinner ik eraan dat ik het begrip ‘spinosant’ heb gevormd, het complement van ‘post-marraan’ of van ‘niet-joodse jood’. Een spinosant (1) is geen ‘spinozist’, een Spinozadeskundige, maar iemand voor wie het woord jood niet langer een substantief is maar adjectief wordt. In Mijn demonen schreef ik: ‘Het is een adjectief onder vele anderen, maar niet van dezelfde natuur als de andere, omdat het in zich veel lijden bergt en een peilloos verschil’. ____ (1) Ik schreef met opzet ‘Spinosant’ en niet Spinozant en wilde aanzetten te durven wat Spinoza durfde. Noot van de vertaler: het woord ‘spinozist’ heeft in de Europese talen meer dan één betekenis. Het kan zowel verwijzen naar een aanhanger van de filosofie van Spinoza als naar een Spinoza-expert. Morin voegt er een interessante betekenislaag aan toe: een spinosiste is dus een eufemisme voor een afvallige jood. De gesproken of geschreven context zal (meestal) duidelijk maken welke betekenis aan de orde is. Guiseppe Rensi, Spinoza, Paris, 2014, Editions Allia, 3e ed., 127 blz. (ISBN: 9791030404623) In 1929 schreef de Italiaanse filosoof Giuseppe Rensi (1871-1941) een boeiend essay over Spinoza. Het werd vele jaren later in 1941 postuum uitgegeven. Rensi, Veronees van geboorte, was een advocaat met passie voor filosofie. In oorsprong dus geen vakfilosoof. Hij wordt geëtiketteerd als een marxistisch-atheïstisch denker. Hij verwierf de Zwitserse nationaliteit en doceerde moraalfilosofie aan de universiteit van Genève. Lange tijd een vergeten denker, wordt hij nu in Italië en in Frankrijk weer onder de aandacht gebracht. Ontboezeming Zonet verscheen een Franse vertaling van zijn Spinoza-essay. Het telt in vertaling slechts 127 blz. maar presenteert, vanuit een persoonlijke visie, een uitstekende en samenhangende synthese van Spinoza. Rensi laat zijn essay voorafgaan door een ontboezeming. Om de lezer enig idee te geven van de wijze waarop Rensi Spinoza benadert, vertaal ik hieronder dit bevlogen tekstje uit het Frans (blz. 11 van het essay): ‘Men moet mentaal afstand nemen van alle werken van Spinoza waarin hij zijn leer heeft uiteengezet en zich los maken van de vorm waarin ze gegoten werd. Vervolgens moet men die leer in zichzelf herdenken en herbeleven langsheen de grote lijnen van het geheel en ze zich voorstellen in figuratieve bijna plastische vorm. Wanneer men in gedachten de lijnen van Spinoza’s systeem weer afloopt, als men erin slaagt het voor te stellen op een levende en tastbare wijze, dan zal, net als dat gebeurt met een achtergelaten roos van Jericho die, verschrompelt, verdroogt, skeleteus, met wat water weer opleeft tot een wonderbaarlijke plant, dan zal dat systeem, laat men het ontwikkelen en opbloeien in het fluïdum van een lenige, vurige, ontvankelijke geest en het inwendig beschouwt, ook ontluiken en heropbloeien. Dan zal plots uit een kil, ingedikt en ondoorgrondelijk geheel van mathematische stellingen een sublieme en enthousiasmerende visie oplaaien. Dan verrijst voor u een concept, niet alleen filosofisch fascinerend maar ook poëtisch grandioos. Dan plots begrijpt men dat de formules omhulsel en schors zijn van een geweldig poëem. Dan ondervindt men dat die filosofie, verpakt in koele, kille vorm, eigenlijk een panisch-lyrische roes is, zoals die ons soms inpalmt en omvat en ons de indruk geeft een te worden met de natuur als we te midden zeegolven zijn in zon en wind, of omgeven van aromen en parfums in een dicht alpenwoud. Dan voelt men intuïtief aan dat een groot dichter die filosofie in odes zou kunnen omzetten of een groot componist in symfonieën.’ Noot van de vertaler: de Roos van Jericho is een merkwaardige (woestijn)plant. Hij kan decennialang zonder water. Hij neemt dan de vorm aan van een dorre bol. Als de bol voldoende water opneemt, bloeit die na enkele uren weer op tot een weelderige, varenachtige plant. Rijke bloembloesems genereren die rozen niet, zodat de naam enigszins misleidend is. Er bestaat een Roos van Jericho (Anastatica hierochunta) en een zogenaamde Onechte of valse roos van Jericho (Selaginella lepidophylla). Beide hebben dezelfde eigenschappen. De Roos van Jericho is in de tekst van Rensi een metafoor die staat voor het filosofisch systeem van Spinoza. Bovendien kan het beeld ook begrepen worden als een verwijzing naar Spinoza’s zegel waarop een roos staat afgebeeld en naar het land van zijn voorvaders. Bekijk op youtube het 'wonder' van de Roos van Jericho. Maarten van Buuren, De essentie van Spinoza, ISVW 2017, 132 blz., € 14,95. (ISBN 9789491693908) Ik besprak eerder al Spinoza, Vijf wegen naar de vrijheid, het eerste Spinozaboek van van Buuren. Zopas publiceerde Maarten, die kennelijk zijn Spinozapijp nog niet aan zijn patroonheilige geeft, een nieuw Spinozageschrift. De titel, De essentie van Spinoza, doet het boekje noodzakelijkerwijs wat zuiniger uitvallen dan de lijviger eersteling: het telt slechts 136 bladzijden. Dat vreet alvast minder aan je tijd. Maar: las je van Buurens eerste Spinozaboek, dan verneem je in dit nieuwe boekje weinig of niets nieuws. De auteur doet het allemaal nog eens dunnetjes over. Chauvinistische Bataven De inleiding start met een obligaat Spinozabiografietje dat ongegeneerd fictie en feit vermengt. Een keertje maakt de auteur het wel erg gortig: een feit, vermeld in slechts één bron, vervangt van Buuren door een al eens eerder en elders vermeld verzinsel. Spinoza, zo leert de lezer, woonde dus nooit in Oudewater, maar studeerde in Leiden. Een voorbeeldje van ergerlijk Hollands chauvinisme? En passant wordt de ‘Vlaamse’ Brabander Justus Lipsius, geboren 1547 in Overijse en overleden 1606 in Leuven een Nederlander genoemd. Crassum ingenium! Die Bataven toch, ze zullen het wel nooit afleren… Van Buuren geeft vervolgens zijn visie op Spinoza’s ‘immense complexiteit’, te wijten aan een ‘kluwen van factoren’. De complexiteit wordt vooral, beweert hij, veroorzaakt door twee oorzaken: de gelaagdheid van de filosofie en, ja daar is ie weer, de dubbelzinnigheden van de Meester. De gelaagdheid is voor de auteur drievoudig. De telling valt wel wat magertjes uit en omvat niet eens de essentiële gelaagdheden: de joodse, de aristotelische, de cartesiaanse, et j’en passe… Wat de dubbelzinnigheden van Spinoza betreft, haalt Maarten zijn stokpaardje, de semantische inventaris van Spinoza’s sleutelbegrippen, nog eens van stal samen met een zucht over het ‘monnikenwerk’ om die samen te stellen. Misschien denkt hij eens beter na of het wel nodig en zinnig is om uit dat patersvaatje te tappen om met Spinoza's termen in het reine te komen. Natuurtoestand Na de inleiding volgen dan vier hoofdstukjes die De essentie van Spinoza uit de doekjes doen. De immanentie van God, Vrijheid (de 5 vrijheden van zijn eerste boek), De essentie van de dingen, Waarheid en passie. Alles gezien door van Buurens brilletje. Er zitten best interessante stukken in de tekst maar door de eigenzinnige stofbehandeling jaagt de auteur de samenhang van Spinoza’s filosofie (is ook dat niet essentieel?) de klippen op… Hoofdstuk 5 kopt Het concentrische ik. Het handelt o.a. over de politieke theorie van Spinoza alsof die een afzonderlijk deel van zijn leer uitmaakt: op de verbanden van die theorie met de rest van ’s meesters filosofie wordt niet gewezen. In de vergelijking Hobbes-Spinoza karakteriseert Maarten het verschil tussenbeide in de opvatting over ‘het sociaal contract’. Dat zou er niet zijn bij Spinoza…. hoezo? Het initieel samengaan in de natuurtoestand van zij die er de pars sanior van uitmaken, impliceert toch ook een vorm van verstandhouding, een vorm van impliciet contract? Een reëel bestaand verschil tussen hen is de opvatting van Spinoza dat de natuurtoestand in de geciviliseerde samenleving voortduurt. Van Buuren probeert dat duidelijk te maken met drie ‘denkexperimenten’. Ze vallen nogal slap uit en reduceren het begrip natuurtoestand tot double speak en het recht van de sterkste. In het onderdeel Het Concentrische ik doet de auteur een verdienstelijke poging (meer is het niet) om de kritiek op het natuurlijk egoïsme van de mens als motor van zijn denken en handelen te ontkrachten. Dat menselijk 'concentrische' ik steekt als een matroesjkapop in een onafzienbaar aantal andere en grotere matroesjka’s, waarvan de laatste de Natuur zelve is. De consequenties zijn voor Maarten ‘duizelingwekkend’: als het ik zichzelf bedient, dan zorgt het meteen ook voor al de andere en dus finaal ook voor de Natuur oftewel het Al. Zo wordt abject egoïsme gesublimeerd tot 'welbegrepen' altruïsme, als u tenminste meegaat met van Buurens interpretatie. Engerds Hoofdstuk 6 titelt Spinoza liberalist? Het tweede onderdeel ervan draagt de branietitel Spinoza Marxist? Er zijn al intelligentere vragen gesteld over Spinoza, zeg dat wel, maar Spinoza werd nogal eens voor de kar gespannen van neo-marxisten die in vorige eeuw de wind nog in de zeilen hadden. Zo vermeldt de auteur filosofische engerds als de Franse Louis Althusser, nu bekender wegens de moord op zijn vrouw dan voor zijn neo-marxistisch geschrijf en Antonio Negri, de Italiaanse filosoof-terrorist, die men in de cel draaide omdat hij betrokken was bij de moord op Aldo Moro (1978), voormalig premier van Italië. Spinoza marxist? Spinoza een marxist avant la lettre noemen is misplaatst, stelt van Buuren, maar ‘het is verheugend dat politieke filosofen van links-radicale signatuur inspiratie vinden in Spinoza’s werk (…)’ (blz. 104). Nee, met van Buurens hoofd is het kennelijk nog niet helemaal in orde. De Essentie van Spinoza is door ISVW uitgevers op klein formaat en verzorgd uitgegeven. Van Buurens boekje is niet gebonden zodat hij ook hier aan samenhang inboet. Wie het eerste Spinozaboek van van Buuren las, late dit boekje in de rekken van de boekverkoper. Wie dat niet deed, neme het tot zich: het spaart tijd (het is dunner) én geld (het is beterkoop). Dat het geschriftje vaak meer handelt over de Essentie van van Buuren dan over Essentie van Spinoza worde er dan maar bijgenomen. Spinoza: de Brieven over God, Uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, Uitgeverij Coriarius, 2016, 253 blz., € 16,95. (ISBN 9789082602104) Karel D’Huyvetters, die de lezers van deze blog kennen als de man achter de website Spinoza in Vlaanderen, publiceerde in 2014 bij Wereldbibliotheek, Amsterdam, een vertaling van het Politiek Traktaat van Spinoza. Die aloude uitgeverij bouwde in lengte van jaren een Spinozafonds op, maar het Politiek Traktaat ontbrak. D’huyvetters vulde die leemte. Zijn vertaling, ingeleid en toegelicht, is inmiddels aan de tweede druk toe. Met veel interesse en plezier kondig ik van deze gedreven Spinozastudax twee nieuwe initiatieven aan.
Spinoza's brieven In 1677 verschenen de Opera Posthuma van Spinoza (1632-1677), met daarin een uitgebreide verzameling van brieven van geleerde tijdgenoten gericht aan Spinoza, en zijn antwoorden daarop. In de meeste van die brieven gaat het over God. Spinoza’s radicale opvattingen botsen voortdurend met het onbegrip, de verontwaardiging en de haat van zijn gelovige tijdgenoten. Spinoza was de eerste filosoof die zo systematisch het Godsbegrip analyseerde en het ontdeed van alle mythologische en devote franjes en het herleidde tot zijn essentie: God, of de Natuur. Zo is hij de grondlegger van de moderniteit en van de Verlichting en van het wetenschappelijk onderbouwd atheïsme. In een tijd waarin wij ons weer voortdurend vragen stellen over God en godsdienst, zowel over het tanende christendom als over de strijdbare Islam, zijn Spinoza’s nuchtere ideeën over God een ware openbaring. Door aan te tonen dat de traditionele opvattingen over God niet houdbaar zijn, opent hij ons de ogen voor een onvermoede en fascinerende realiteit: God is de Natuur, en al wat is, is een vorm die de Natuur aanneemt. De mens beschikt over de mentale vermogens om dat in te zien en daaruit de logische conclusies te trekken voor ons optimaal samenleven, geleid door de rede. Toen men Einstein vroeg of hij geloofde in God, was zijn antwoord: ‘Ik geloof in Spinoza’s God, die zichzelf openbaart in de geordende harmonie van het bestaande; niet in een God die zich bezighoudt met het lot en de handelingen van menselijke wezens.’ Het is die God die we ontmoeten in de sprankelende antwoorden van Spinoza op de vragen en bezwaren van zijn geleerde tijdgenoten. De verklarende toelichtingen plaatsen de brieven in hun context en brengen de diepgaande discussies van de zeventiende eeuw opnieuw tot leven voor de moderne lezer. De vertaler Karel D’huyvetters (°1946) was gedurende bijna veertig jaar als ambtenaar verbonden aan de universiteit te Leuven. Na zijn pensionering werd hij gefascineerd door de filosofie van Spinoza. Hij richtte in 2012 de vereniging Spinoza in Vlaanderen op en startte een website met die naam om de kennis van het gedachtegoed van Spinoza in het Nederlands taalgebied te bevorderen. Hij vertaalde eerder Spinoza’s Staatkundige verhandeling (Wereldbibliotheek 2014, 2015). Uitgeverij Coriarius publiceert zonder winstoogmerk in eigen beheer om de boekenprijs zo laag mogelijk te houden. Prijs voor de vrienden van Spinoza in Vlaanderen, de leden van de Vereniging Het Spinozahuis, studenten, gepensioneerden en werklozen tijdelijk € 6,95 plus verzendingskosten. Anderen € 12,95 plus porto. Bestelling bij Uitgeverij Coriarius, [email protected], bankrekeningnummer BE40 9731 6405 9063. Distributie en bestelling in Nederland via de Vereniging Het Spinozahuis. Niemand werd meer voor ‘ongodist’ uitgemaakt dan hij. Niemand heeft meer de relaties tussen staat en religie overhoop gehaald dan hij en wellicht is er niemand bij wie God zo vaak opduikt. Wat dacht Spinoza werkelijk over God? Een uitstekend idee om, na de Brieven over het kwaad, nu de brieven over God te bundelen in een nieuwe vertaling. Sonja Lavaert, Vrije Universiteit Brussel Any student of Spinoza’s philosophy will profit immensely from reading his correspondence. Spinoza clarifies and enriches such concepts as substance, attribute, infinity, and the divine in response to the queries of his friends and associates. The letters include vivid exchanges about the implications of Spinoza’s thought for morality and religion that worried even his most sympathetic readers. The reader will also uncover unique insight into his character and his engagement with the science, theology, and politics of his day, and into his radically different concept of God, or Nature. Hasana Sharp, McGill University auteur van Spinoza and the Politics of Renaturalization. Het lezen van deze briefwisseling van Spinoza met tijdgenoten, zowel vrienden als andersdenkenden, over god, is niet alleen filosofisch interessant, maar ook vreugdevol. De toelichtingen van de vertaler laten ons Spinoza nog beter kennen als mens, als vriend, en als filosoof in zijn tijd. Ik ervoer weer dezelfde ontroering als bij het hertalen van zijn Brieven over het kwaad: dichter bij Spinoza kun je niet komen! Miriam van Reijen Maarten van Buuren, Spinoza, vijf wegen naar de vrijheid, uitgeverij Ambo/Anthos, uitgevers Amsterdam, 238 blz., €19,50 (ISBN 9789026333958 ) Van Buuren is een Nederlandse academicus op emeritaat, een docent Franse literatuur. Kijken naar filosofie, inzonderheid die van Spinoza, door de bril van andere disciplines kan verfrissend werken. Dat is alvast mijn leeservaring. Laten we dus eens kijken wat ons tussen voor-en achterplat aangereikt wordt. Banvloek Het boek telt zes hoofdstukken. Na een kort Vooraf begint de auteur zijn boek met Spinoza verbannen uit de synagoge, dan volgen vijf hoofdstukken die elk een weg naar de vrijheid behandelen. Elk hoofdstuk begint met een cursief gestelde tekst die bondig de essentie vertelt van wat volgt en besluit met een notenapparaat dat naast verwijzingen ook interessante beschouwingen bevat. In een epiloog houdt van Buuren ten slotte een Pleidooi voor een natuurlijke ethiek. De auteur begint dus zijn verhaal met Spinoza’s verbanning uit de synagoog: voor betrokkene het begin van een spirituele reis die van Baruch naar Benedictus leidt. Een van de sleutelwoorden in de ban ‘monsterlijke handelingen die hij beging’ (even verder door de auteur afgezwakt als ‘slechte handelingen’) wordt verklaard door een vaak aangehaalde hypothese, meer bepaald door te verwijzen naar de overtreding van Vijfde Gebod, gebrek aan piëteit voor ouders. Niet alles in die hypothese klinkt even geloofwaardig. Zelfbeschikking Dan beschrijft van Buuren Spinoza’s vijf wegen naar vrijheid. Wie de eerste weg inslaat, vervangt de transcendente god van de boekreligies door de immanente god van Spinoza: God of de Natuur. Verbeelding vervangen door rede is een juk afwerpen, zich emanciperen, vrij worden. In dit hoofdstuk wijst de auteur ook op ‘misverstanden’: Spinoza gebruikt woorden waarvan hij de betekenis en cours de route wijzigt, en soms benoemt hij een en dezelfde zaak (‘ziel’ bijvoorbeeld) met verschillende woorden. Of het slordigheden zijn dan wel een tactisch spel van Marranenzoon Spinoza, kan ook de auteur niet met zekerheid vaststellen (hoofdstuk 1). De tweede weg naar vrijheid is ‘zelfbeschikking’: door het veroveren van autonomie wordt de mens vrij. Dat komt neer op het afwerpen van zijn slavenmoraal: knecht van niets of niemand. Dat vergt zelfstandig denken, gebaseerd op rede én zelfstandig handelen op grond van redelijk inzicht (hoofdstuk 2). Met de Nietzscheaanse ‘Wil naar Macht’: slaat van Buuren de derde weg in naar vrijheid. Hier komt het begrip conatus (levensimpuls) aan de orde, hoe het in de 17de eeuw begrepen werd en de radicale draai die Spinoza eraan geeft. Van Buuren identificeert conatus met wil tot macht… Wie zijn macht vergroot, volgt zijn natuur en emancipeert zichzelf, wordt dus meer vrij. Dovemansgesprek De vierde vrijheidsweg bewandelen, is zich op weg begeven naar de intuïtie. Dit hoofdstuk is erg interessant en begint met een verhelderende uiteenzetting over het dovemansgesprek tussen de Engelse natuurkundige Boyle en Spinoza. Een dovemansgesprek omdat beide heren vanuit een different paradigma naar de natuur kijken. Verder komt ook Spinoza’s kenleer aan bod. De auteur ziet in de drie kenwijzen (verbeelding, rede, intuïtie) geen lineaire trapconstructie zoals dat meestal wordt gesteld, maar een driehoeksconstructie. Een eigenzinnige visie, maar een visie die een oplossing biedt voor het vreemde feit dat Benedictus’ denken opgestart wordt vanaf een intuïtief inzicht, waarna hij drie kentrappen construeert met als laatste en hoogste trede de intuïtie: een kenwijze die de filosoof spijtig genoeg slechts wazig in beeld brengt. Via intuïtieve schouwing dringt de mens door tot de diepere kern van de dingen hun samenhang en oorsprong, de substantie, God of de Natuur. Dat inzicht genereert blijdschap en werkt bevrijdend (hoofdstuk 4). De richtingaanwijzer naar de vijfde vrijheidsweg luidt: Eendracht maakt macht. Van Buuren die van ‘slagzinnen’ houdt, recupereert die spreuk (weinig overtuigend) voor de 17de eeuwse Republiek der Verenigde Nederlanden. Dat zijn slagzin de Belgische wapenspreuk is, blijft onvermeld: 'L’union fait la force' of zoals ten onzent wel eens gezegd wordt: ‘L'union fait la farce’. Maatschappelijke samenwerking versterkt (vreemd genoeg) de macht van het individu en genereert meer vrijheid (hoofdstuk 5). In het laatste hoofdstuk worden liberalisme en utilitarisme in verband gebracht met Spinoza’s filosofie, die ermee wordt geactualiseerd. Van Buuren meent dat ‘Spinoza’s vrijheid’ het liberalisme van heden kan helpen om de paradox tussen maximale individuele ontplooiing en algemeen maatschappelijk belang op te lossen. In dit hoofdstuk gaat de auteur wat dieper in op de (ogenschijnlijke) tegenspraak tussen determinisme en vrijheid zoals Spinoza dit begrip invult (hoofdstuk 6). Van Buuren besluit zijn boek met een pleidooi voor een natuurlijke ethiek, in de lijn van Spinoza’s denken. In dit slotstuk legt de auteur de grote gelijkenissen uit tussen de ethiek van de Late Stoa (Cicero, Seneca, Marcus Aurelius, Epictetus) en die van Spinoza, met nadruk, uiteraard, op de eigen stempel die de filosoof altijd drukt op de geleende bouwstenen waarmee hij zijn systeem opmetselt. Blijheid, vrijheid, determinisme Hoog tijd om te landen. Wat is dit nou voor een Spinoza-boek? Maarten van Buuren doet verslag van zijn persoonlijk onderzoek naar kernbegrippen en kernopvattingen van Spinoza, meer bepaald naar de wijze waarop de filosoof schrijft en denkt over het begrip ‘vrijheid’. Hij is een Spinozabewonderaar, maar een bewonderaar die in staat is te relativeren. Enerzijds wordt Spinoza kwistig omkranst met woorden als ‘verbluffend’, ‘revolutionair’, ‘adembenemend’, anderzijds benadrukt van Buuren vaak Spinoza de Eclecticus, de filosoof die steeds weer ideeën put uit millennia oude filosofische tradities uit Oost en West. Ook ‘misverstanden’ (dubbelzinnigheden) en zwakheden van Spinoza’s systeem worden niet weggemoffeld. Spinoza werd geregeld geclicheerd als de ’Filosoof van de Blijheid’, de ’Filosoof van de Vrijheid’, maar Spinoza is ook de ’Filosoof van het Determinisme’. Een titel die heel wat minder cool klinkt dan de eerste twee… Spinoza ’s denken benaderen door vijf wegen naar vrijheid in kaart te brengen is alvast een origineel opzet, maar er kleven ook nadelen aan. Vooreerst: de lezer verneemt niet of op onvoldoende wijze hoe elk van die vrijheidswegen in overeenstemming kan gebracht worden met het Spinozaans determinisme: die tegenstelling wordt, als gezegd, alleen in het laatste hoofdstuk wat uitvoeriger (en m.i. niet helemaal ad rem) behandeld. Vervolgens verdrukt het vrijheidsthema de spanningsboog die Spinoza’s leer omvat: het uittekenen van één samenhangende weg naar meer menselijk geluk en hoe zijn wereldbeeld, ontologie, kenleer en mensbeeld in elkaar grijpen om daartoe te komen. Het betoog van de auteur wordt uiteraard gebaseerd op de Spinoza’s geschriften. Maar hij maakt meer gebruik van pre-Ethica teksten dan van de Ethica zelf. Voor de politieke filosofie is dit gepast, voor andere leerstukken heel wat minder of helemaal niet. De geschriften die de Ethica voorafgaan, informeren ons over Spinoza’s denken in progress, niets over de definitieve opvattingen van de meester. Een eeuw geleden al beweerde goeie ouwe J.D. Bierens De Haan: ‘Voor de kennis van Spinoza’s wijsbegeerte is de Ethica de voldoende bron. Zij omvat het stelsel van den denker in zijn geheel en is in zichzelf volledig.’ (Uren met Spinoza, 2de dr., Baarn 1917, blz. 1-2). De evidentie zelf. Uitdagend Taalwetenschapper van Buuren vertelt ons in zijn Vooraf dat hij monnikenwerk verrichtte om de betekenisverschuivingen van een twintigtal sleutelbegrippen van Spinoza o.a deus, jus, virtus, ratio,… in kaart te bengen: wat graag had ik in het boek een appendix aangetroffen met een synthese van zijn bevindingen… Wie interesse heeft voor Spinoza kan van Buurens boek niet ongelezen laten. Maar het is geen algemene introductie tot Spinoza’s filosofie. Lezers die met Spinoza en zijn leer vertrouwd zijn, zullen er meer plezier aan beleven. Spinoza, vijf wegen naar de vrijheid is een boeiend én uitdagend boek: het bevat eigenzinnige interpretaties en tegendraadse visies die, kan ik mij voorstellen, bij hoera-spinozisten op de maag zullen liggen. Maarten van Buuren bewijst met dit boek alweer dat filosofie in het algemeen en de Spinozafilosofie in het bijzonder té belangrijk zijn om ze over te laten aan vakfilosofen: een dooddoener van formaat, jawel, maar daarom niet minder waar… Antoon Vloemans, Spinoza, de mensch het leven en het werk; 's Gravenhage, 1931, H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij. 607 blz. Antoon Vloemans, Inleiding tot Spinoza, Den Haag, 1953 , 4de druk, 174 blz. Antoon Vloemans, Antwerpenaar, geboren in 1898 was ‘privaatgeleerde’ te ’s Gravenhage, waar hij in 1982 overleed. Hij studeerde filosofie in Gent, promoveerde in 1921 in Göttingen en bezocht ook de universiteiten van Berlijn en Marburg. Omstandige biografische gegevens ontbreken over deze meer dan verdienstelijke man. Hij was een prolifiek auteur die meer dan 125 artikels en boeken over filosofie publiceerde. Hij kwam uiteindelijk (na de Eerste Wereldoorlog?) in Den Haag terecht, waar ooit de door hem bewonderde Spinoza metterwoon gevestigd was. Vloemans was in zijn tijd een veelgelezen auteur. Hij publiceerde bij uitgeverij Kruseman (den Haag) in de jaren zestig van vorige eeuw in de populaire filosofische reeks Helden van de Geest biografietjes over Socrates, Bergson, Pascal. Heroïsch Vloemans kreeg ook een plekje in het essay Parafilosofen van Corneel Verhoeven, essay dat op deze blog al eens eerder werd vernoemd (1). Vloemans wordt door Verhoeven ingeblikt als parafilosoof, omdat hij van de filosoof een ‘heroïsche’ opvatting heeft, die als bezitter van de gehele waarheid van de mens er soms wel eens zijn hachje voor over heeft, maar toch hoofdzakelijk omwille van zijn stijl van filosoferen: hij schrijft namelijk over filosofie als een journalist over een buiten hem bestaande materie en niet, zoals het hoort volgens Verhoeven, in een filosofeerstijl die de filosofie als filosofie toont. Over die foute insteek schrijft Verhoeven het volgende: ‘de vergissing (…) die hierin bestaat te denken dat over filosofie gesproken kan worden zonder dat het filosofisch gebeurt, in een filosofische stijl en vorm, maar dat het van buiten af kan gebeuren op een epische of journalistieke manier, alsof de filosofie iets zou zijn dat bestaat buiten haar eigen vorm om, los daarvan, als een zelfstandige macht of een godheid, of zelfs maar als een gebeurtenis waarvan een verslag kan worden uitgebracht.’ In mijn blog van 28.03.2016 vertelde Henri Bergson ons tot welke ontsporingen ‘filosofisch schrijven in filosofische stijl en vorm’ leiden kan. Maar passons. Vrijgevochten Antoon Vloemans is in de kringen van Spinozaliefhebbers bekend om zijn Spinoza-artikels en vooral omwille van enkele interessante Spinozaboeken. In 1931 publiceerde hij Spinoza, de mensch, het leven en het werk, gevat in een Art Nouveau-band (zie bijgevoegde foto, zonder wikkel). In 1953 volgde Inleiding tot Spinoza (2). Onze voorkeur gaat uit naar het tweede boek: dat is gebalder, beter geschreven én accurater. Vloemans eerstgenoemd boek is nog steeds bruikbaar, hoewel het zeker niet vlotjes wegleest wegens wijdlopigheid en barokke schrijfstijl. Bruikbaar, zei ik, maar… het moet wel met omzichtigheid gelezen worden. Het boek heeft uitgesproken hagiografische trekken, daarom valt het zeer in de smaak van Spinozavereerders. Vloemans zet Spinoza neer als een vrijgevochten, heroïsche denker (zie boven) die in 1656 de prijs betaalt voor zijn al te nadrukkelijk uitgedragen ‘eigen-waarheid’. Vloemans colporteert zowat alle klassieke anekdotes en verhaaltjes die over Spinoza de ronde deden en doen. Dat vele ervan geen historische worteltjes hebben, voegt de auteur er niet altijd klaar en duidelijk bij. Erger nog: Vloemans is zelf leverancier van nieuwe verhaaltjes: hij laat zich in zijn filosofisch élan vital meer dan eens meeslepen. Hij fantaseert er dan lustig op los. Dat levert aardige lectuur op maar zet meer tot dromen aan dan tot adequate kennis. Om de lezer een idee te geven van zijn fantasievolle aanpak en zijn ‘schrijf- en filosofeerstijl’ publiceren wij hieronder een bladzijde uit Spinoza, de mensch, het leven en het werk. In het hoofdstuk Spinoza in Amsterdam (p. 90-92) kozen we het volgende fragment, waarin Dr. Vloemans fantaseert over Rembrandt en Spinoza: ‘Machtige plannen als deze moeten in den geest van den jongen man zijn omgegaan, wanneer hij na een gesprek met zijn leeraar de ouderlijke woning in de jodenbuurt weer opzocht. Strak moet zijn gezicht hebben gestaan, wanneer hij in gedachten langs zijn bekenden en zijn leeraars heenschoof, die zich met recht en reden belgden over zooveel gemis aan eerbied voor hun persoon en zich allicht met eenige ongerustheid zullen hebben afgevraagd, wat wel van dezen rabbijnenleerling worden moest, wiens hart en geest nu eens door twijfel aangevreten werden, dan in heerlijke toekomstdroomen zich verloren. Heeft dan niet Rembandt dezen jongen man gezien? Bijna dagelijks moeten zij aan elkander voorbij zijn gegaan in de enge jodenbuurt, Rembrandt op zoek naar modellen, Spinoza op zoek naar kennis en later naar zekerheid. Immers, bijna even lang als Spinoza zelf, van 1639-1656, heeft Rembrandt in de jodenbuurt gewoond, waar hij zijn huis en werkplaats bezat. De belangstelling van dezen grootsten meester van de Nederlandsche schilderkunst voor de joden is opvallend. Als vrijzinnig doopsgezinde had hij een meer dan gewone belangstelling voor deze zonen van het oude volk, die hij met onverdroten ijver steeds weer portretteerde, waarbij de fijne trekken van de sephardim zich kenmerkend onderscheiden van de ruwere der aschkenasim. Want, in tegenstelling met vele zijner voorgangers en tijdgenooten, vergenoegde zich Rembrandt niet met een caricatuur van het joodsche wezen. Hij hing om vele van zijn modellen een ietwat ongewone oostersche praal, maar dat was dan ook de eenige bewust gewilde afwijking van de werkelijkheid. Hij was bevriend met den geestelijken leider van het ghetto, Manasse ben Israël, en had zelfs de moeite niet geschuwd, zich te verdiepen in de studie van de moeilijke taal, het Hebreeuwsch, om beter den Bijbel en zijn omgeving te begrijpen. Maar meer nog dan door godsdienstige banden voelde zich zijn genie door zuiver menschelijke met deze merkwaardige gemeenschap verbonden. Wel zag hij in de joden het levende volk van den Bijbel, maar tevens zag hij in hen de tragisch gebrokenen, de door het noodlot gedrevenen. Aan hen kon hij uitbeelden, wat zijn eigen zwaar beproefde hart hem uit te beelden dwong. Aan deze door vervolgingen uit het Zuiden en het Oosten hier samengestroomde menschen, die allen op hun gelaat de sporen van hun lijden droegen, kon hij het dynamische van het zieleleven, het levende beeld van de zorg, van de pijn, van de herinnering bestudeeren - en als diepste zin der levenswerkelijkheid op het doek brengen. Nergens heeft Rembrandt het menschelijke dieper getroffen dan in zijn jodenportretten. Hadde zijn oog op den jongen Spinoza gerust, hadde Rembrandt kunnen vermoeden, dat in dien jongen man een in mystiek en klaarheid hem zoo na verwante ziel worstelde om zekerheid, los van de dogmatische voorstellingen, wij zouden een portret van Spinoza den Wijsgeer bezeten hebben, waarbij alle bestaande documenten in de schaduw verzinken. Beiden hebben naast elkaar geleefd, zeventien jaar lang, beiden zijn in hetzelfde jaar uit de jodenbuurt eer gedwongen dan uit vrijen wil, verdwenen, maar het lot heeft ons geen beeld als blijk van deze nabijheid, als symbool van hun geestelijke verwantschap gegund.’ Tot daar Vloemans bevlogen proza over wat had kunnen zijn maar niet mocht: een ontmoeting tussen Rembrandt en Spinoza en een nooit geconterfeite tronie van den Wijsgeer.
____ (1) C. Verhoeven, Parafilosofen, Wijsbegeerte buiten de school, Bilthoven 1973, blz. 52. (2) De eerste drie drukken werden uitgegeven door de Wereldbibliotheek onder de titel De wijsbegeerte van Spinoza. Leopold Flam, Profielen, Van Plato tot Sartre. Antwerpen, 1957. Prijs € 10 Struinend door Antwerpse antiquariaten had ik onlangs een ontmoeting. Ik doel niet op een exemplaar van die rare boekvogels die rondhangen in dat soort stoffige papierschuren. Nee, ik heb het over een papieren ontmoeting, een schapslaper, een exemplaar dat wacht op een kopershand. Wie zie ik daar hoog en droog vredig in een rek rusten? Jawel: Leopold Flam, een ouwe bekende die ooit even mijn beroepspad kruiste en nu hier weer! Prof. Dr. Leopold Flam (1912-1995), bij leven filosofieprofessor aan de VUB, in de jaren vijftig-zestig van vorige eeuw Vlaams kampioen van de vrijzinnigheid, 'masson', parafilosoof en notoir warhoofd. Nu zo goed als vergeten. Stofgrot Hoewel ik weet dat de geschriften van deze over het paard getilde man dorre lectuur zijn, neem ik het boek toch uit het rek. Eerste koopprik: het boek bevindt zich in nieuwstaat. De eerste bezitter las het ook niet. Tweede prik: het boek werd gepubliceerd bij een uitgever die mij ook ooit eens op de loonlijst had. En ik heb een zwak voor de oudere edities van zijn huis. Derde prik, decisieve koopprik: het boek bevat een hoofdstukje dat over Spinoza gaat. En dat wil ik wel lezen. Flam of geen Flam. Kopen dan maar, dit boek. Prijs € 10! Teveel geld, veel te veel geld voor een boek van Flam! Maar afdingen deed ik niet: de antiquaar, weggedoken aan een bureautje achter stapels boeken keek mij suffig en hoopvol aan. Hij nam met gretige ogen mijn eurobiljetje in ontvangst, noteerde dan nauwgezet titel en prijs van zijn koopwaar en bedankte mij zuinigjes. ’Alweer een boek minder in mijn stofgrot’, hoor ik hem denken. Uit het hoofd? Flams ‘profielen’ zijn opgedragen aan zijn zoon, P. E. H. De P in de Naam van de Zoon staat voor Plato… In de inleiding stelt de auteur dat elk profiel wetenschappelijk (sic) verantwoord is, zelfstandig kan worden gelezen, meestal één aspect behandelt van een denker waarmee hij, prof. dr. Flam in discussie treedt (blz.5). Het profiel van Spinoza telt veertien bladzijden. Een filosoof die hij goed moet kennen, want hij beweerde ooit dat hij de Ethica uit het hoofd kende…? Flams 14 bladzijden over Spinoza zijn minder snel gelezen dan gedacht, want Flam, een Antwerpse Jood, schrijft een incorrect en stijlloos Vlaams taaltje. Zijn filosofenverstand werkt bovendien niet logisch-lineair, maar associatief. Flam lezen is daarom ook al te vaak vissen en gissen wat de professor doctor wel mag hebben bedoeld. Zijn ongewilde denk-ellipsen en grillige gedachtensprongen leverden hem eertijds, vooral bij zijn studenten, de reputatie op een diepzinnig denker te zijn. Een of andere VUB-nitwit noemde hem ooit eens de ‘Vlaamse Sartre’ , …. jawel! Maar Corneel Verhoeven, P.C. Hooft-prijsdrager, filosoof en fijnzinnig literator achtte Flam niet meer dan een parafilosoof, d.w.z. een denker die wel eens op gedachten komt, maar die niet of maar moeilijk aan de man kan brengen. (Zie hierover mijn blog De metafysische eenzaamheid van de parafilosoof van 2.2.2014). Sprong in het luchtledige Leopold begint zijn ‘studie’ met een algemene stelling. Korter en begrijpelijker gezegd komt die neer op het volgende: mensen zijn raadselachtige wezens, zeker in hun gedachten. Dat valt niet op (Flam heeft het natuurlijk wel in de gaten), want de meesten verstoppen zich in de een of andere ‘algemeenheid’. Daarmee, veronderstel ik, bedoelt hij een of andere groep. De denker die dat niet doet en uit de massa breekt, wordt ‘onbepaalbaar’: want hij schijnt zich toch ook te willen conformeren. Die uitbreker wordt een ‘behoudsgezinde opstandeling’. Ziedaar Flams opstapje naar een interpretatie van Spinoza’s breuk met de Joodse Gemeente in Amsterdam (1656). Hij verlaat ‘zonder wie ook te verraden’ zijn gemeenschap, maar omarmt evenmin de ‘niet-joodse maatschappij’: Spinoza ‘heeft een sprong gedaan in het luchtledige’, aldus Flam. Hij vervolgt : ‘De bezinning van Spinoza is deze van een vereenzaamde mens, die redenen zoekt om zijn leven te kunnen aanvaarden en aanvaardbaar te maken. Hij zocht naar redenen om geen zelfmoord te plegen.’ Het slot van deze bewering kan tellen. De auteur timmert verder aan zijn Spinoza-profiel: ‘De meditatie (sic) van Spinoza is gericht op een eenzelvig leven, los van alle banden.' Die bewering wordt voor de lezer niet toegelicht. Dan badineert denker Flam over Spinoza’s afwijzing van zingenot, eer en rijkdom (TIE, § 1 e.v.) en combineert hij die vervolgens met basisgedachten uit de affectenleer ( E III): nastreven van zingenot, eer en rijkdom maakt mensen tot slaven. De lezer die de weg niet kwijt wil mag hier niet verzuimen die conclusie uit Flams tekstbrij te vissen. In het Al leven Dan verzint de auteur een mank lopende Platonische beeldspraak: ‘als een geketende slaaf in een duistere grot beweegt de gepassioneerde mens zich...’ (sic) en even verder nog een waggelende metafoor: ‘als een schip in nood waggelt hij van vreugde naar droefheid, van hoop naar vrees, van medelijden naar nood.’ 'Bestaat er een uitweg? vraagt Flam zich af. Wel zeker: de religie… maar die zet de poort open naar passies (meent Flam) en die moeten vermeden worden. Godsdienst is dus niet dé oplossing. Die vindt de mens (net als Spinoza) alleen in zichzelf, door zijn ‘inzicht’. Dat wordt mogelijk gemaakt door Spinoza’s metafysica. Die wordt dan door de denker ietwat onbeholpen maar niet onjuist toegelicht. De lezer zal nu begrepen hebben dat de uitweg wordt gevonden in kennis, want: ‘door met heel het bewustzijn, dankzij de metafysische verheldering, in het Al te leven’ verwerft de mens de vrijheid. Flam werkt zich nu naar het slot van zijn ‘wetenschappelijk verantwoorde studie’ toe: ‘De levensleer van Spinoza is een poging om dankzij een aanhoudende geestelijke ontwikkeling de mens er toe te brengen te leven en het leven te verdragen zonder veel misbaar’. Hij kwalificeert Spinoza’s levensleer als ‘een neo-epicurisme (…) met dien verstande dat het er Spinoza niet op aankomt een quietief en teruggetrokken leven te leiden, maar wel aan alles deel te nemen, zonder zich innerlijk te laten storen.’ Spinoza’s levenshouding noemt hij dan ‘classicistisch’. De Vlaamse Sartre onderkent nog drie andere levenshoudingen: de barokke, de romantische (existentialisten horen volgens Flam bij dit clubje), en de realistisch-naturalistische: die tracht zich te houden aan ‘de feitelijkheid van het leven’. Discussie? In de allerlaatste paragraaf tovert Flam nog snel een filosofische vraag uit de mouw: is niet elke wijsgerige levenshouding gericht op de mogelijkheid van de ‘enkeling’ om zich ‘van de eenvormige hoop’ (sic) af te scheiden. Dan volgt het besluit:‘ Wie opgaat in de massa en tot een naturalistische levenshouding komt, leidt een onecht leven. ‘Spinoza zal er zelfs op wijzen dat hij niet eens gelukkig kan zijn. Het geluk kan trouwens niet als doel gesteld en nagestreefd worden. Het is een gevolg van een heel bepaald leven, dat Spinoza tracht te verwezenlijken.’ Flam beloofde in de inleiding van het boek met Spinoza in discussie te treden. Wie Flam kent zal hem hier en daar, in en tussen de lijnen, wel herkend hebben. Lezers die niet vertrouwd zijn met zijn persoon en geschriften merken nauwelijks iets van een discussie. Hoewel: schrijven, een vorm van discussie, was voor deze beschadigde parafilosoof een levenswijze én een therapie. Voor de lezer is het resultaat in de meeste gevallen niet meer dan een beproeving. Jean-Francois Robredo, Suis-je libre? désir, nécessité et liberté chez Spinoza, Les Belles Lettres, blz., € 17,50. (ISBN 9782350880891) Robredo studeerde filosofie en is actief als ‘wetenschapsjournalist’. Met dit essay komt de auteur in mijn vaarwater. De Franse uitgeverij Les Belles Lettres spant zich in om mooie teksten ook te voorzien van een mooi kleedje. De Collection Encre Marine, waarin dit boekje thuishoort, getuigt ervan en we hebben er alle waardering voor. Suis-je libre? Hoe Spinoza deze vraag beantwoordt, daarover gaat het in dit essay. Het neemt de vorm aan van een dyptiek met elk vier hoofdstukjes. In deel I gaat het over de ‘La liberté individuelle’ (blz.19 -54), in deel II over ‘La liberté politique’ (blz. 55-92). Terecht, want deze vrijheidssferen zijn ook in Spinoza’s leer niet van elkaar los te koppelen. Rekenlat Het essay wordt voorafgegaan door een Avant-propos, een ‘Introduction’ en afgerond, evident, met een ‘Conclusion’. De lezer merkt meteen dat het essay met zorg geconstrueerd werd. Elk deel en elk hoofdstukje is ongeveer even lang (of even kort) uitgesponnen. Jean-François Robredo’s essay ‘Suis-je libre’ lijkt met de rekenlat geschreven. In zijn Avant-propos stelt Robredo zich volgende vragen: ‘Suis-je libre? N’est-ce pas la question la plus fondamentale que se pose l’être humain?’ (…) ‘C’est la question qu’il faut se poser tout au long de sa vie. Pour cette tâche difficile mais passionante, Spinoza est à mon sens indispensable.’ (blz. 9-10) In de inleiding lees ik: ‘L’ idee fondamentale de la philosophie de Spinoza est énoncée dans la troisième partie de l’ Ethique, définition 1 des affections; ‘le Désir est l’ essence même de l’homme.’ Deze idee staat, aldus de auteur, in het centrum van het denken van Spinoza en brengt eenheid in zijn filosofische thema’s. Deze definitie is meteen ook het vertrekpunt van het essay. Krijtlijntjes In ‘L’ illusion du libre arbitre’, eerste kapitteltje van het eerste deel van de tekst, zet Robredo op heldere en bevattelijke wijze uiteen hoe deze basisgedachte van Spinoza verband houdt met het determinisme dat de natuur (inclusief de mens) in zijn greep heeft. Dan laat hij de lezer kennis maken met Spinoza’s opvattingen over het ontstaan van de affecten en hoe die mensen in een soort slavernij dompelen. En hoe zit het dan met die vrijheid? Dat wordt allemaal netjes, binnen Spinoza’s krijtlijntjes, uiteengezet in de volgende hoofdstukjes. In ‘La connaissance adéquate’ legt de auteur uit wat de filosoof verstaat onder adequate kennis en waarom dat soort kennis nodig is om stappen te zetten naar een vorm van de persoonlijke vrijheid. Het derde hoofdstukje handelt over ‘La liberté de l’homme raisonnable’: weten waarom en hoe natuurwetten maken dat mensen door hun passies kunnen bepaald worden, heeft een emanciperende werking en kan persoonlijke vrijheid een stap dichterbij brengen. Het laatste hoofdstukje titelt ‘La sagesse’ . De Wijsheid zet de kroon op het werk van de ‘vrije mens à la Spinoza’. Niet weggelegd voor iedereen, helaas. Verdampen Het tweede deel van het essay handelt, als gezegd, over ‘La liberté politique’. Het eerste hoofdstuk gaat over ‘Etat de nature’, de ‘natuurtoestand’, die al of niet denkbeeldige oertoestand voor er van enige staatsordening sprake was. Hobbes, en in zijn spoor Spinoza, gebruiken dit concept in hun politieke filosofie. Robredo stelt overeenkomsten en verschillen vast. Hobbes hangt een somber en negatief beeld op van die natuurtoestand. Spinoza evalueert die toestand als positief en gebruikt hem als opstap om zijn politieke filosofie uit te werken. In het tweede hoofdstuk ‘Le passage à la société civile’ brengt de auteur de evolutie in de opvattingen van Spinoza op het voorplan: van de TTP, via de E, naar het TP is er inderdaad door Spinoza ook in deze materie een hele weg afgelegd. Ook hier wordt Thomas Hobbes naast Spinoza gelegd en staat de auteur even stil bij het verdampen van het ‘sociaal contract’ in het TP en de rol van de rede in de politieke filosofie van Spinoza. ‘La Raison n’est donc nullement nécessaire à la constitution de l’Etat. Tout se passe mécaniquement par le seul enchaînement causal, car il n’y a pas de différence radicale entre l’état de la nature et la société civile.’ (blz. 75) En verder: ‘Mais d’ autre part, et c’est le plus important, la société elle-même n’est plus obligée d’affirmer sa rationalité. Comme à l’état de nature, les hommes sont guidés par les passions et tout organisation politique doit considérer ce fait.’ (ididem). Leiden en lijden Het derde hoofdstuk handelt over ‘Liberté et autorité’. Geen staat kan bestaan zonder een gezagsstructuur die op krachtige wijze macht uitoefent. Dat gebeurt o.m. door wetten. Die moeten de passies van het individu in toom houden en de maatschappelijke krachten in evenwicht houden. Zo wordt de staat een duurzame organisatie.’ Le pouvoir de commander du souverain n’est en rien limité. Le but ultime est l’ obéissance et tous les moyens possibles pour l’obtenir sont légitimes (…): le seul critère est l’efficacité.’ (blz. 77). Staatsburgers die de rede volgen zullen inzien dat het niet anders kan: die rationele inzichten emanciperen hem richting ‘vrijheid’. Anders is het gesteld met mensen die de coërcitieve kracht van de staat alleen maar accepteren uit vrees en angst: die laten zich ‘lijden/ leiden’ door hun passies en zijn daardoor ‘onvrij’. Het vierde hoofdstuk ‘La fin de l’Etat’ buigt zich over de finaliteit van de staat zoals Spinoza die opvat. Het staatsgezag kan zich ontplooien in het kader van verschillende staatsvormen: theocratie, monarchie, aristocratie, democratie… Ze hebben dit gemeen: alle staatsvormen ontstaan door de wil om een autoriteit (de staat) te vormen en het aanvaarden door de burgers van de wetten van de heerser. Spinoza’s opvattingen over ‘democratie’ en de voordelen die hij in die staatsvorm ziet voor de vrijheid van de burger passeren, vanzelfsprekend, ook de revue. Het had met wat meer kritische zin gekund. Robredo rondt af: ‘L’origine de l’Etat c’est la recherche de la sécurité et de la paix. La fin de l’Etat c’est la liberté et la sagesse. Mais cela ne veut pas dire que la société soit une machine à produire des hommes libres et des sages. Elle permet seulement que ces types d’hommes soient possibles.’ (blz.91). Vrij door kennis Uit de ‘Conclusion’: ’ La puissance de l’ homme lui permet, par ignorance, de choisir la servitude plutôt que la liberté. Si la société permet la liberté et la sagesse, la prise de conscience de cette possibilité n’est realisée que si l’homme au niveau individuel s’est liberé par la connaissance. Mais Spinoza rapelle la difficulté de cette tâche’ (…).( blz.97). Dan volgt obligaat, de doodgeciteerde, niet erg aanmoedigende laatste zin van de Ethica over hoe moeilijk en zeldzaam het uitmuntende is. Robedro toont zich een rechtzinnige Spinoza-apostel. Af en toe werpt hij een kritische vraag op, maar alleen als hij meent dat hij die passend counteren kan. Spinoza’s leerstellige zwakheden en de gevaarlijke aanzetten in zijn politiek denken komen nauwelijks of niet in de kijker. Sommige lezers zullen de auteur op sommige punten ook niet altijd willen volgen in zijn interpretaties. Dat neemt niet weg dat ik dit mooie boekje warm kan aanbevelen. De auteur schrijft een helder en ongecompliceerd Frans en het essay leest lekker weg. En als gezegd: keurig naar vorm en inhoud. Het is zeer geschikt voor beginnende Spinozalezers, die zich willen verdiepen in de affectenleer in zijn fundamentele relatie tot de staatsleer. Jan Knol, Spinoza in 107 vragen & antwoorden, Amsterdam (Wereldbibliotheek), 2015, 128 blz. (ISBN 9789028426351 ) Vragen stellen is een kunst. Een belangrijke kunst bovendien want ze ligt aan de basis van kennis en wetenschap. Zo bekeken kunnen goede vragen over Spinoza bijdragen tot het beter leren kennen van zijn filosofie. Vijfde evangelie Jan Knol, (1946-2016) studeerde theologie en was predikant. Sedert Spinoza voor hem een soort Vijfde Evangelie werd, spant hij zich in om de filosoof voor een breed publiek toegankelijk te maken. Hij publiceerde daartoe eerder al enkele succesvolle primers over Spinoza. Dit boekje in klein formaat introduceert de gedachtewereld van Spinoza via 107 vragen. In de inleiding bestempelt de auteur zijn nieuwe publicatie als ‘een boekje om over een aantal fundamenten van ons bestaan na te denken, (…) een vademecum waar af en toe (…) een stukje uit gelezen kan worden’. Een Spinoza-breviertje, zeg maar. We lezen er verder, dat zij die wat schade opliepen in hun aloude en vertrouwde levensbeschouwing (dat geldt ook voor de auteur), hier stof tot nadenken vinden voor wat hij noemt een ‘soort habit of mind.’ Verder wijst Knol er ook op dat het getal 107 geen enkele arcane betekenis heeft. Spijtig voor getalfetisjisten. Brein en bril Op het achterplat wordt beweerd dat het de beste inleiding op de filosofie van Spinoza is. Of het de beste is durf ik niet meteen te beweren; vast is het wel de meest beknopte. Het is bovendien een zeer laagdrempelige inleiding tot Spinoza. In het Nederlands bestond er nog geen Spinozavraagbaak. Naar de vorm is het dus wel een origineel initiatief. De 107 vragen beantwoordt Knol in ca. 14 tot 25 lijnen. De lezer kan zich dus snel informeren over de basics van een of ander punt van Spinoza’s leer. Van vraag 1 tot 107 wandelt de lezer samen met Knol doorheen Spinoza’s filosofie. Dat doet hij met vlotte pen en op badinerende toon. Een citaatje hier, een verwijzingetje daar herinneren de lezer er af en toe aan, dat het boekje wel degelijk over Spinoza gaat. Het zal ook lang niet elke lezer duidelijk zijn wanneer Spinoza spreekt en wanneer Knol om de hoek komt kijken. Zijn verhaal - kan het anders? - is immers het verhaal van Spinoza bekeken door Knols brein en bril. Zijn voormalig predikantenberoep speelt hem af en toe een partje: toon en verhaal komen soms wel erg dicht in de buurt van het prekerige. Gekapt stro Een beknopte vraagbaak heeft, uiteraard, ook beperkingen. De beknoptheid dwingt de auteur wel eens om wat korter door de bocht te gaan dan wenselijk voor een goed begrip van zaken. De vraagvorm is bovendien een format dat neerkomt op gekapt stro. Combineer je dat met de suggestie van de auteur om intermitterend te lezen, dan worden de verbanden tussen de vragen er niet meteen duidelijker op. Het kan, tot slot, ook niet anders dan dat vragen en antwoorden elkaar soms overlappen zonder dat de beginnende Spinozalezer dit echt in de gaten heeft. Al met al las ik dit boekje toch met interesse. Wie van meditatief lezen houdt en het verstandig tot zich neemt, krijgt alvast Spinoza-in-brokken mee naar binnen. Het lijkt me niet onnuttig dat beginnende Spinozalezers die naar dit vraagbaakje grijpen, het gelijktijdig ter hand nemen met Knols ‘En je zult spinazie eten’ (Amsterdam, 2005, Wereldbibliotheek). Dat zal de lectuur vast meer samenhang en diepgang geven. Yitzhak Y. Melamed (ed.), The Young Spinoza, a Metaphysician in the making, Oxford University Press, 2015, 360 blz. (€ 22,90) (ISBN 9780199971657) Ik lees op het achterplat van het boek dat de belangstelling voor Spinoza in Angelsaksisch Amerika opveert. De bundel opstellen die Yitzhak Y. Melamed in dit boek samenbrengt heeft dus alvast in Gods Own Countryde wind in de zeilen. Ik ben ervan overtuigd dat het boek ook in Europa warm zal onthaald worden. Het verdient een Nederlandse vertaling. Yitzak Y. Melamed, doceert filosofie aan de John Hopkins Universiteit van Baltimore (Maryland). Hij verzamelde in dit boek twintig opstellen. De twintig auteurs, waaronder bekende namen als Mignini en Viljanen, worden vooraan in het boek aan de lezer voorgesteld. Dertien van de twintig auteurs zijn afkomstig uit de VS en verbonden aan academische instellingen aldaar. In de inleiding van het boek vertelt Melamed dat het een verzameling lezingen betreft, gehouden op twee academische congressen, georganiseerd in de herfst van 2011 door zijn Alma Mater en de Ecole Normale Supérieur van Lyon. Het studiethema van die congressen was ‘De Jonge Spinoza’, meer bepaald de Spinoza van de vroege geschriften. Melamed stelde vast dat die vroege teksten, zeker in de Angelsaksische context, nogal verwaarloosd worden. Dat vond hij niet terecht, want: ‘(…) on some issues the early works might contain better analyses and argumentation than the Ethics’ (blz. 2). Het door Spinoza gehanteerde adagium nil ex nihilo, aldus Melamed, geldt ook voor zijn Ethica: de vroege geschriften moeten beschouwd worden als een opmaat tot ‘the preeminence and majesty of the Ethics’ (ibidem). Melamed breekt hier geen potten: in 1932 schreef Dr. Nico Van Suchtelen over die vroege geschriften: ‘… toch bevatten zij vele scherpzinnige opmerkingen en beschouwingen, veel schoone wijsheid ook, niet alleen op zichzelf van waarde, maar bovendien ten zeerste bevorderlijk voor een juister begrip van des denkers leer.’ (1) Om de lezer niet op het verkeerde been te zetten benadrukt Melamed in zijn inleiding dat de congressen en de publicatie die er nu bij hoort, geen status questionis van het studiethema zijn, maar veeleer de bedoeling hebben om het onderzoek over de jonge Spinoza te stimuleren. Zuurstofmasker Boeken die academische opstellen bundelen, spreken de general reader meestal niet aan. Dergelijke verzamelbundels bevatten al te vaak artikels waarin ‘scholars’ voor andere ‘scholars’ rafels ontrafelen van een of andere materie. De lucht wordt dan wel erg ijl… Maar er is de regel en er is de uitzondering. Deze bundel bewijst dat het ook anders kan. De filosofische opstellen die Melamed in dit boek bundelt zijn erg interessant en kunnen ook gelezen worden zonder zuurstofmasker. Om de lezer een zetje te geven, een woordje meer over enkele opstellen. Het eerste opstel, Spinoza’s Lost Defence, is van de hand van Edwin Curly, emeritus van de Universiteit van Michigan (2). De titel verwijst naar de verloren tekst die Spinoza (in het Spaans?) zou hebben geschreven om zich tegen zijn excommunicatie uit de Joodse gemeenschap (1656) te verdedigen. Over het bestaan van dat ‘verloren geschrift’ zijn de meningen verdeeld: er zijn believers en non believers. Curly is een believer, want hij gaat op zoek naar de verloren inhoud van dat verloren verweerschrift… Hij wil namelijk de oorzaken achterhalen die aan de basis liggen van Spinoza’s excommunicatie. Zijn opstel doet verslag over de wijze waarop hij dit aanpakt. Elementen van die tekst zouden, meent men, een plek hebben gekregen in het Theologisch-politiek traktaat (TTP) van 1670. De auteur onderzoekt vervolgens de verklaringen van twee Spaanse ‘heren’, ene Solano en ene Maltranilla, die in Amsterdam contact hadden met Spinoza en dan hun verhaal doen aan de Inquisitie in Rome… Curly combineert beide bronnen om zo meer te vernemen over de diepere gronden waarom Spinoza door zijn gemeenschap in de ban werd gedaan. Een vraag waarop wellicht nooit een sluitend antwoord zal kunnen gegeven worden. Boeiend opstel. Jammer dat hij zijn conclusies niet in het perspectief stelt van het al te kort en al te algemeen motiverend gedeelte van de ban. Dit basisdocument in deze context onvermeld laten, is een ernstige historische tekortkoming. Curley beseft dat hij in zijn verhaal drijfzand op drijfzand stapelt, want hij eindigt zijn artikel in mineur: ‘But it does gives reason to believe that they (de twee Spaanse verklikkers) were not far from the truth.’ (blz. 32). Sleutelbegrippen Frédéric Manzini’s (Universiteit van Parijs) schreef een essay met de wat uitdagende titel When was Spinoza not Young Any More? Hij stelt zich, anders geformuleerd, de vraag : ‘Wanneer is de jonge Spinoza oud geworden?’. Hij vraagt dus in feite: ‘Wanneer is Baruch d’ Espinoza de volwassen filosoof Spinoza geworden? Die sprong naar filosofische maturiteit zoekt Manzini in Spinoza’s eersteling: René Descartes, Beginselen van de Wijsbegeerte, deel I en II, (PPC). Dat werk (gesteld in geometrische vorm) bestaat in feite uit drie delen en wordt besloten met Metafysische Gedachten (CM). Het derde deel wordt niet vermeld in de titel en heeft, volgens de onderzoekers, weinig of niets om het lijf en wordt daarom gewoonlijk als onbelangrijk van de hand gewezen. Niet door Manzini evenwel: die stelt de terechte onderzoeksvraag waarom dit onvoltooide deel tóch door Spinoza in het boek werd opgenomen. Hij formuleert daarover een paar hypotheses. Voorwaar alweer boeiende lectuur, maar, hypotheses blijven het. Om het in de moedertaal van de auteur te stellen: se non è vero, è ben trovato. Opstel 17 is van de hand van bundelredacteur Melamed: A Glimpse into Spinoza’s Metaphysical Laboratory: the Development of the Concepts of Substance and Attribute. Hij bestudeert de evolutie van de sleutelbegrippen substantie en attribuut, een materie waarmee hij goed vertrouwd is. Melamed stelt terecht dat de genetische behandeling van zijn thema ook een nieuw licht kan werpen op de interpretatie van die basisbegrippen in de Ethica. Het Vaticaans manuscript De bundel wordt besloten met The Young Spinoza and the Vatican Manuscript of Spinoza’s Ethics. Het is geschreven door Pina Totaro verbonden aan de Universiteit van Roma Sapienza. Samen met Leen Spruit publiceerde ze het recent ontdekte Vaticaanse Manuscript van de Ethica. Tot op heden is dat het enge contemporane manuscript van de Ethica dat tot ons kwam. Het manuscript was eigendom van de Duitse Lutheraan Tschirnhaus, een van de correspondenten van Spinoza. Het werd met zekerheid, aldus de auteur, gecopieerd door (de Vlaming) Peter van Gent en kwam tot stand tussen einde 1674 en juli 1675. Het is dus ouder dan de tekst van de Opera Posthuma (1677) en staat daarom dichter bij de oorspronkelijke tekst van Spinoza. Ze beschrijft de belangrijkste etappes in de ontdekking van dit manuscript en de omstandigheden die verklaren waarom het uiteindelijk vanuit de Verenigde Provinciën in de Vaticaanse Archieven belandde. Pina Totaro toont aan dat het Vaticaans Manuscript ook licht werpt op de Jonge Spinoza. Een mooi verhaal. In de tekst van het boek bleven hier en daar wat tekstfouten onverbeterd. Het wordt afgesloten met een ruime bibliografie (3) en een register. De verzameling opstellen die Yitzak Y. Melamed ons presenteert én het gekozen thema vullen zonder twijfel een leemte op. Het boek stelt de lezer bovendien ook in staat kennis te maken met problemen die onderzoekers van de vroege geschriften van Spinoza zo al op hun bord krijgen. En last but not least: niet gespecialiseerde Spinozalezers die wat dieper willen graven vinden in The Young Spinoza toegankelijk studiemateriaal op hoog niveau. Rara maar wara… ____ (1) Benedictus De Spinoza, Wijsgeerige fragmenten, ‘een bloemlezing uit zijn geschriften en brieven uit het Latijn vertaald en toegelicht door Dr. N. Van Schuchtelen', Amsterdam, 1932, blz. 5. (2) In 1969 publiceerde E. Curly, Spinoza’s Metaphysics: An Essay in Interpretation. Curly interpreteerde in dat boek op eigenzinnige wijze Spinoza’s verhaal over substantie en modus. In de VS werd hierover door filosofen veertig jaar lang gebakkeleid. Melamed verwierp Curly’s positie: zie Yitzhak Y. Melamed, Spinoza’s Metaphysics, Substance and Thougt, Oxford, 2013, nu door dezelfde uitgeverij op de markt gebracht als paperback. (3) Op blz. 342 van de bibliografie wordt een publicatie aangekondigd waaraan ook Melamed meewerkt: The Oxford Handbook of Spinoza (ed. Michael Della Rocca,) Oxford University Press (UK). |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |