(…) le commentaire est agréable aux esprits stériles. (…) Les esprits créateurs, eux, sautent sur les oeuvres des autres pour bondir vers d’ autres pensées, d’ autres phrases, d’ autres images. Ils vont du créé au créant. Charles Dantzig, Dictionnaire égoïste de la littérature française, Paris, 2005, p. 205. Franse uitgevers krijgen wederom wat belangstelling voor Henri Bergson (1859-1941). Deze wat vergeten Franse filosoof, Nobelprijswinnaar 1927, kon ook met kritisch oog naar zijn eigen vak kijken. Uit een toespraak gehouden op 2 maart 1919 lichten wij een fragmentje(1). In de nadagen van de Grote Oorlog en aansluitend bij de eeuwenoude rivaliteit tussen Duitsland en ‘la Grande Nation’ , plaatst Bergson de heldere Franse filosofie tegenover de duistere Duitse. In een bedrijf waar (schijn)geleerdheid en onverstaanbaarheid nog al te vaak beschouwd worden als kenmerken van diepzinnigheid kan dit tekstje een spiegeltje voorhouden. (…)’ Om het alleen maar te hebben over filosofie, het is niet te onzent dat men die bezaaid heeft met technische, barbaarse woorden die zich tussen haar en het publiek stellen. Onze grootste denkers, te beginnen met Descartes, hebben geoordeeld dat er geen filosofische gedachte bestaat, hoe diepzinnig of subtiel ook, die zich niet laat uitdrukken of niet moet gesteld in de taal van iedereen. Op die wijze kon de filosofie zich verspreiden in de hele natie. De natie heeft er bij gewonnen. De filosofie ook, want in plaats van zich te amuseren, alleen en met zichzelf, om fragiele systemen op te bouwen, waarin altijd gebakken lucht en vaak ook absurditeit, onderwierp ze zich zo aan de controle van het gezond verstand, terwijl ze tegelijkertijd zichzelf bevruchtte door het contact met wetenschap, letterkunde en kunst. Zij is er in geslaagd voortdurend nieuwe gedachten te genereren ‘ (…) Ook Spinoza had het wel eens over het spreken van ‘de taal van het volk’, om zoveel lezers als mogelijk te bereiken en, naar hij beweerde, zijn eigen geluk te vergroten. Een bewering voor de galerij, zoals Spinoza er nog wel meer deed. ____ (1) C. Bouglé, P. Gastinel, Quest-ce que l’ Esprit français?, Paris 1920, p.65. Pierre Grimal (1912-1996) was oudhistoricus en Latinist met internationale faam. Dertig jaar lang was hij hoogleraar aan de Parijse Sorbonne. Als specialist Romeinse geschiedenis was hij in menig opzicht de tegenhanger van de onvolprezen Jacqueline De Romilly (1913-2014), lid van de Académie Française en eerste vrouwelijke professor aan het Collège de France. In de tweede helft van de twintigste eeuw was zij in Frankrijk dé Grande Dame van de hellenisten. Pierre Grimal voerde een vlotte pen en had literair talent. Hij schreef voor een breder publiek ook enkele historische romans. Geen grijze, doordeweekse academicus dus. In een van die erudiete romans lees ik: ‘Si je croyais aux dieux, je dirais comme tout le monde, qu’ il y en a dans les vieux arbres. Pourtant ce n’est pas un dieu dont on croit sentir la présence, mais ce que l’on y entend réellement, c’est l’écho des pulsations qui sont la vie même du monde. Sinon, pourquoi les arbres perdraint-ils leurs feuilles en automne, pourquoi leurs bougeons écloraient-ils au printemps? Qu’est-ce qui pourrait leur dire que le soleil vient juste d’atteindre le ‘noeud’ de l’ équinoxe, et qu’il est temps de s’éveiller? Naturellement, ils n’ont pas d’ âme pour savoir tout cela, mais la nature en les faisant naître, ne les a pas abandonnées; elle les a rendus solidaires de toutes les autres choses qu’elle faisait. Ainsi le voulait les grandes Lois.’ (1) Het is Atticus-Grimal die aan het woord is. Keek Spinoza over Grimals schouder? Dat zou wel eens het geval kunnen zijn. Het lijkt er alleszins sterk op. Maar nee hoor: het is de natuurvisie van Titius Lucretius Carus (99-55/54 v. C.) die Grimal in gedachten had. (2) Met die stoutmoedige Romeinse vrijdenker en propagandist van Epicurus stond Grimal op intieme voet. Overduidelijk had ook Spinoza die aandachtig gelezen. ____ (1) Pierre Grimal, Mémoires de T. Pomponius Atticus, Paris, 1976, blz. 4. Atiicus leefde van 110-32 v. C. Hij was bankier en ‘mecenas’. Atticus was goed bevriend met Cicero. Diens traktaat Over de vriendschap (De amicitia) werd hem opgedragen. Cicero schreef Atiicus ook een reeks brieven die bewaard zijn gebleven. (2) Lucretius, De Natuur van de Dingen, Groningen, 2011 (derde druk). De mooie vertaling is van de hand van Piet Schrijvers die ook Horatius en Vergilius vertaalde. Berg en Dal is een praatprogramma op Klara (1). In het radioseizoen gaat het elke zondag om 10 uur op antenne. Radioman Pat Donnez gaat op ‘levenswandel’ met een min of meer bekende Vlaming of Nederlander. Eerst mogen die bekennen of ze in een dal zitten of op een berg. Op het einde van de wandeling vraagt de gastheer naar het devies van de gast. Om het gesprek op dreef te houden lezen de genodigden ook enkele teksten voor die voor hen een bijzondere betekenis hebben. Meestal zit er een interessante heer en soms een dame voor de micro. Die zorgen dan, zeg maar, voor een programmaberg. Programmadalen zijn er natuurlijk ook: af en toe zit er eens een mindere voor de microfoon of worden onjuiste dingen gezegd of gemeenplaatsen verkocht voor wijsheid. Het programma verdient dus in meer dan één opzicht zijn naam. Op zondag 14 september j.l. werd Gerard Bodifée opgevoerd. Een astrofysicus, publicist, filosoof… en een overtuigd katholiek. Hij timmert al jaren aan de weg om aan te tonen dat geloof en wetenschap best met elkaar overweg kunnen. Een man dus die erg gewaardeerd wordt in het (allengs wat minder) Rijke Roomse Vlaamse Leven. Een van de teksten die Bodifée ‘door elkaar hebben geschud’ is er een van Spinoza. Pat introduceert vlug even Spinoza: ’filosoof, wiskundige, politiek denker, lenzenslijper ook vooral was hij (sic)… je kunt het toch een beetje vergelijken met wat Bodifée wel allemaal niet is.’ …ho, ho ! Mirakels Bodifee prijst dan Spinoza de filosofische hemel in als ‘een van de mooiste denkers uit de menselijke geschiedenis’. Niet dat hij het in alles met hem eens is, maar dat hoeft niet echt een probleem te zijn: ‘Je moet het niet altijd met elkaar eens zijn, om elkaar te kunnen bewonderen’, voegt hij er zalvend aan toe. Dan gaat het gesprek toch bergaf, het dal in. Pats vraag over Spinoza’s opvattingen over mirakels wordt door Bodifée handig ontweken… dat had wel even spannend kunnen worden! In de loop van de babbel wordt Spinoza’s rationalisme beklemtoond maar worden Spinoza’s rede en verstand op één hoopje gegooid. Maar dat de intuïtie voor Spinoza de hoogste kensoort is, blijft onvermeld. Op Spinoza’s rationalisme kan dus wel wat worden afgedongen… Bodifée leest vervolgens met sonore stem enkele zinnetjes voor uit Spinoza’s ‘Korte verhandeling’ (KV), een onvoltooid jeugdgeschrift van ca. 1660. In de hertaling van Jan Knol klinken de voorgelezen regels zo: ‘Hieruit volgt ontegenzeggelijk dat wie zijn verstand gebruikt aan geen verdriet ten prooi kan vallen. Hoe zou hij? Hij vindt rust in dat goed dat alle goed omvat, en waarin alle volheid van blijdschap en vreugde is.’ (2) (*). Pat, met gespeelde verbazing over Spinoza’s tekst: … ’wat hier staat vind ik schokkend!’ … ‘als je je droef voelt (dan is het) dat je je verstand niet goed gebruikt’ … ‘ dat is het wat er staat?’ Bodifée beaamt dat en ‘spagateert’ vervolgens: Spinoza’s verstand vindt hij wel ‘mooi omdat het verstand de weg is naar de kennis van het goede of het goddelijke ‘. Dat past in zijn christelijk kraam. Maar dat verdriet van Spinoza, daar kan Bodifée dan weer niet mee leven. Spinoza stelt, beweert hij : ‘Het is omdat je het niet goed begrijpt dat je verdriet hebt’ en hij meent dat het‘waarachtig des mensen is om op sommige momenten het ongeluk te moeten kennen’ … Die bewering is wat té kort door de bocht en trapt bovendien op zijn zere teen, want pijn, lijden en verdriet is des christen mensen. Des mensen De voorgelezen regels maken deel uit van het hoofdstukje ‘Blijdschap en verdriet’. Dat is een sleutelconcept van Spinoza’s affectenleer. Jammer dat de voorgelezen regeltjes niet daarmee in verband werden gebracht. Jammer ook, dat niet werd gezegd dat Spinoza’s filosofie in wezen een (wat lang en moeilijk uitgevallen) recept is om gelukkiger door het leven te gaan, o.a. door het vermijden van dalen-van-verdriet. Spinoza ontkent het bestaan en de macht van het verdriet niet. Hij beweert ook niet dat het begrijpen verdriet en lijden uitsluit. Maar de ratio, aangewend zoals Spinoza het in zijn leer aangeeft, kan wel helpen om dat verdriet, dat des mensen is, te verzachten. Twee zinnetjes citeren uit een paragraaf die er zes telt, die niet in de context van de geselecteerde tekst plaatsen, en die dan bovendien ook niet situeren in het kader van de leer is niet bevorderlijk voor een goed begrip van Spinoza. De lenzen van de telescoop van de ‘astronoom-filosoof’ waren bewaasd en zeker niet geslepen door Spinoza. _____ (1) Klara is een Vlaamse cultuurzender met een marktaandeel van ca. 2,5 %. (2) Spinoza, Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk, Amsterdam, 2011, blz.125. Hertaald door jan Knol. (*) o.c., blz. 124, noot 384 bij het woord verstand: ‘Het verstand (…) ziet dat alle dingen, zowel die welke ons bevallen als ook die welke ons niet bevallen, uit de noodzaak van de goddelijke Natuur volgen,en dus niet anders kunnen zijn dan ze zijn.’ Vandaag 17 februari 2014 is het precies 414 jaar geleden dat Filippo Bruno, il Nolano (van Nola, nabij Napels), beter bekend als Giordano Bruno, op het Campo de’ Fiori in Rome verbrand werd. Het Campo de’ Fiori, een rechthoekig plein, nu omsloten door gebouwen, was de plek waar in Rome de publieke terechtstellingen werden uitgevoerd. Bruno was de laatste die er als ‘ketter’ stierf op de brandstapel. Kruisbeeld voor de neus Op de plek waar de brandstapel knetterde werd in 1889 te zijner ere een imposant standbeeld opgericht ondanks fel protest van Paus Leo XIII. Vanop zijn sokkel stuurt Bruno, gehuld in donkere pij, verwijtende blikken richting Vaticaan… Deze aanslag op de meningsvrijheid werd beraamd en voltrokken door de Roomse Kerk. De hoofdschuldige in dit triest verhaal is kardinaal Bellarmin, heilig verklaard in 1930 (1). Bruno, dichter, filosoof, mysticus en een tijd Dominicaan, werd door de kerkelijke overheid beschuldigd van ketterij, bijna acht jaar gevangen gehouden en gekweld eer hij de brand in ging. De Heilige Bellarmin puurde acht stellingen uit Bruno’s werk. Die diende hij te herroepen om zijn leven te redden. Dat deed hij niet: ‘Ik vrees niets en ik herroep niets, er is niets te herroepen, en ik zou niet weten wat ik zou moeten herroepen.’ Daarmee was zijn lot bezegeld. De straf werd, zoals gebruikelijk, voltrokken door de wereldlijke autoriteit van Rome. Bruno was bij leven een stug en moeilijk man, maar het ontbrak hem duidelijk niet aan moed. Dat bewees hij nog een laatste keer toen hij op de brandstapel het hoofd afwendde toen hem, als ultieme troost, een kruisbeeld voor de neus werd geduwd. Bruno en Spinoza Elk jaar wordt de terechtstelling en het overlijden van Bruno herdacht door verdedigers van het Vrije Denken. Namens de stadsmagistraat van Rome wordt een krans aan de voet van het monument en gelegd en vele bewonderaars participeren in die bloemenhulde. Bij deze voeg ik daar graag mijn e-bloementuil aan toe (2). Bruno was voor Spinoza, samen met enkele andere slachtoffers van religieuze intolerantie, een schrikwekkend voorbeeld van de gevaren die wegen op het vrije denken. Giordano Bruno kan ook worden beschouwd als een voorloper van Spinoza. De eerste vier van Bruno’s acht af te zweren beweringen die kardinaal Bellarmin hem onder de neus wreef, klinken ook door in het werk van Spinoza: twee eeuwige principes, ziel en wereld; het bestaan van een oneindig universum; er is geen realiteit die niet samen gaat met geest en intelligentie; materie blijft, maar wordt omgevormd. Spinoza’s staatsleer benadrukt het fundamenteel belang van vrijheid van denken en religieuze tolerantie, die hij een basisvoorwaarde achtte voor het bereiken van duurzaam geluk in de ondermaanse wereld. De strijd voor deze waarden is verre van gestreden, zoals eenieder die de wereldactualiteit volgt zelf vaststellen kan. ______ (1) Roberto, Francesco, Romolo Bellarmino (Robert Bellarmin) werd door Paus Pius XII heilig verklaard in 1931. Wie voor Robert een kaars wil branden doet dit op 17 september. (2) Johannes Paulus II verklaarde in 1999, publiekelijk maar eerder slapjes, dat de Kerk de terechtstelling betreurde. Eerherstel kwam er (nog) niet. Michel Onfray, enfant terrible van de actuele Franse filosofie, publiceert momenteel een Contre-histoire de la philosophie. Negen delen zijn reeds verschenen. Wie genoeg heeft van traditionele filosofiegeschiedenis, die steeds maar wordt over- en nageschreven, kan voor een verfrissend bad terecht bij Onfray en zijn alternatieve aanpak. Je hoeft het niet altijd met hem eens te zijn om te kunnen genieten van zijn boude visies en rake formuleringen. In het derde deel van voornoemde Contre-histoire behandelt hij ’Les Libertins baroques’ (1). Onfray situeert die barokke libertijnen tussen twee data: 1592, het overlijden van Montaigne, en 1677, het overlijden van Spinoza. Hij behandelt in het boek achtereenvolgens Charron, La Mothe Le Vayer, Saint Evremond, Gassendi, Cyrano de Bergerac en als hekkensluiter, jawel, Spinoza. De eerste drie worden in het deel Les Libertins fidéistes besproken, de laatste twee in het deel Les Libertins panthéistes. Met uitzondering van Spinoza zijn het denkers die in scholastieke filosofiegeschiedenissen niet of nauwelijks aan bod komen. Filosofisch portret Wat hebben Libertijnse barokfilosofen met elkaar gemeen? Onfray onderkent een gemeenschappelijke origine die hij terugvoert op Michel de Montaigne en, in hun denken, drie révolutions: op het vlak van methode, ethiek en religie. Wat de origine betreft: het zijn Montaigne-lezers, die 1492 indachtig zijn en filosoferen met het schrikbeeld van de godsdienstoorlogen in het achterhoofd. De libertijnse denkers hanteren een sceptische methode. Zij knopen opnieuw aan bij de wijsheid van de antieke denkers om er een existentiële levenswijsheid uit te puren. Zij rehabiliteren de immanente epicuristische ethiek en het zijn of fideïsten, die het geloof opvatten als een genade Gods en zo de rede vrij spel kunnen geven, of pantheïsten. In het laatste hoofdstuk Spinoza et ce qui conduit à la joie, wordt Benoît door Onfray gekarakteriseerd als een man die een epicuristische levenswijze in de praktijk bracht en een eigenzinnige hedonistische filosofie ontwikkelde. Tot slot wil ik de lezer Onfrays filosofisch portret van Spinoza niet onthouden: ‘Etrange Spinoza! Son matérialisme sans matière, son Dieu sans transcendance, son hédonisme sans corps, son épicurisme sans atomes, son éthique sans morale, sa religion sans dogmes, son éternité sans arrière-mondes, sa liberté sans libre arbitre, son désir sans chair, ses vertus sans devoir, voilà une étrange pensée oxymorique! Donc baroque.’ Zijn lichtvoetig en zwierig Frans sleept je soms mee in een leesvaart die verhult met welk een vaart hij over zijn materie heen vliegt. Maar toch: zijn grote eruditie levert knappe syntheses af. Wie het onderdeel Spinoza leest (van blz. 237 tot blz. tot blz. 273) heeft meteen een basis. ____ (1) Michel Onfray, Contre-Histoire de la philosophie, T. III, Les Libertins baroques, Le Livre de Poche, (biblio essais), Paris, 2012. Deze libertijnen niet verwarren met 18de-eeuwse libertijnen, die met wellust de volle vrijheid van denken en leven omhelzen. 'Waar Naab, Regen en Donau een zilveren knoop leggen, daar is het! Schoon Regensburg'. Ik zeg het met de woorden van mijn stadsgenoot Fé Timmermans. Regensburg wordt nog mooier als je haar Franse naam, Ratisbonne, op de lippen proeft. Lang geleden, in mijn betere jaren, volbracht ik daar, beroepshalve, een stage. Stad en omgeving heb ik toen leren kennen. Ik hou er een warme herinnering aan over. Op een tiental kilometer van de stad ligt Donaustauf. Daar vormde Moeder Natuur, netjes geëtaleerd langsheen de Donau, een mooie heuvel, die de bewoners daar sinds mensenheugenis Breuberg noemen. Ongeveer 100 meter hoog is ie, en op de top redelijk vlak. Duytsen tonge Ludwig I, koning van Beieren, besloot in 1807 om op die heuvel een gebouw op te trekken ter ere van het Duitse Genie: een royale opstoot van nationale fierheid in een moeilijke periode voor zijn vaderland, veroorzaakt door Napoleon. Het zou een Griekse tempel worden, met de afmetingen van het Parthenon. Die tempel zou een waardige woning worden voor al wie telde in de Duitse Geestesgeschiedenis. De vorst bedacht er ook de naam voor: Walhalla, jawel, Walhalla: Teutschtum hand in hand met Griechentum. Op 18 oktober 1842, een hele poos na de geboorte van het idee, werd de tempel geopend. De bezoeker (je hoeft niet aan te kloppen) wordt er vergast op borstbeelden in wit marmer, grote en minder grote, van Duitse beroemdheden wie de eer van het Walhalla werd gegund, opgesteld langsheen de marmeren wanden van het marmeren gebouw. Marmer en koppen, koppen en marmer. Niet bepaald mooi. Het Walhalla moet het vooral hebben van zijn unieke locatie en het wondermooie gezicht op de Donau, vanaf de trappen van de tempel , een beeld dat mij nog steeds toebehoort. Je hoeft niet van Duytsen bloed te zijn om door de Walkuren in de tempel binnengeleid te worden. Het volstaat van Duytsen tonge te zijn. Ludwig dacht duidelijk tempelbreed. Dat verklaart de aanwezigheid van Zwitserse, Oostenrijkse, en ja hoor, ook van Nederlandse en Vlaamse koppen. Geweldig! Natuurlijk de Oranjes: Willem de Zwijger, Maurits en Willem III, notoire poenpakkers, en zeerovers van het kaliber De Ruyter en Tromp. Ook meer authentieke genieën als Erasmus, Hugo de Groot en Boerhaave kregen er hun stekje. Jan van Eyck, Snyders, Van Dijck, Rubens en Memling vertegenwoordigen in de tempel het Vlaamse schildersgenie. En Spinoza? Ik verklap geen geheim als ik zeg dat in de Duitse geschiedenis Teutschtum met Judentum niet even goed overweg kon als met de eerder genoemde Greek connexion. Na de Tweede Wereldoorlog en de wereldwijde ontzetting over de Shoah-gruwel die de Europese Joden ondergingen, werd er felle kritiek geuit op het feit dat in het Germaans-Griekse Walhalla geen Duitstalige joodse genieën werden opgenomen. Terechte kritiek, die stemmen en pennen en politici in beweging brachten. Het kwam warempel tot een wiedergutmachung: In 1990 werd Albert Einstein toegelaten in de stoet der Duitse Groten. En om te bewijzen dat hij geen excuus-Albert was, werd de tempelpoort in 2009 ook geopend voor Edith Stein en in 2010 voor Heinrich Heine, prins der Duitse Dichteren. Tot daar (bisher) de uitstalling van Teutsch-Joods genie op de Breuberg. Van de marraanse Jood Spinoza uiteraard geen spoor in het Walhalla. Ware het niet mooi Spinoza, die toch ook van Duytse Tonge was (nou ja), een plekje te bezorgen naast of in de buurt van Erasmus en Grotius? De drie belangrijkste denkers van Nederland broederlijk verenigd in het Walhalla! Het zal de vele Nederlanders, die nog steeds met een mof op de neus leven, wellicht een gruwel zijn. Diende in het verleden ooit iemand bij de Beierse Ministerraad een dossier in om Spinoza voor te dragen als kandidaat-kop? Het is overigens nooit te laat: een goed onderbouwd dossier en ca. € 40-50.000 volstaan. De prijs van een bescheiden luxewagen. Is er belangstelling voor? Zijn er organisaties en filantropen die zich voor dit eerbaar doel willen inzetten en er de centen voor willen ophoesten? Ik vermoed van niet. Pessimisten die een dip (of erger) doormaken en van ‘klassieke’ muziek houden, doen er goed aan geen troost te zoeken in de muziek van Gustav Mahler. Ze nemen liefst ook niet de geschriften van Emil Cioran ter hand. Deze genetische pessimist schrijft door de band geen opbeurende teksten. Maar hij verstaat de kunst om kort en krachtig, aforistisch te formuleren. Zo wordt bladeren in zijn geschriften toch ook een boeiende en lonende bezigheid, die ik kan aanraden. Omdat zijn gedachten en formuleringen te denken geven en tot denken aanzetten. Neem nu deze: ‘Tout commentaire d’ une oeuvre est mauvais ou inutile, car tout ce qui n’est pas direct est nul.' (Syllogismes de l’amertume). Dit citaat werd door de uitgever sterk genoeg bevonden om en exergue te plaatsen van de verzamelde werken (1). Wat beweert de Cioran? Voor hem is secundaire literatuur tweeledig: slecht of nutteloos.Slechte boeken of nutteloze lectuur ter hand nemen, is puur verspilling van kostbare leestijd. Lees de geschriften zelf, dat is zijn gouden raad. Spin off Spinoza Voor zover ik (snel) in de 0euvres kon nagaan, verwijst Cioran nergens naar Spinoza. Als dat klopt dan is dit voor een pessimistisch moralist als Cioran toch ietwat bevreemdend: Spinoza die door auteurs wel eens sloganesk ‘Filofoof van de Blijheid’ wordt gedoopt (sorry Baruch), heeft ook enkele ernstige pessimistische trekjes. Maar dit geheel terzijde. A nos moutons, maintenant. Laten we deze oneliner eens toepassen op Spinoza. Er bestaat een zee aan secundaire Spinozaliteratuur. Een overvloed aan Spin off Spinoza. Té veel en al te vaak onverteerbaar. In de humane wetenschappen is overijver van commentatoren een eeuwenoud probleem. Rabelais (+1553), die zijn mond nooit spoelde als hij sprak of schreef, bestempelde de eindeloze tekstglossen van zijn tijd als faeces literarum, shit, zeg maar. Shit moet door de lezer niet worden beroerd, een elementaire regel van geestelijke hygiëne. Koren en kaf Michel Onfray, Frans filosofisch buitenbeen en bezieler van de Université Populaire (UP) in Caen fulmineert vandaag de dag eveneens tegen de logorhée die sommige commentaar-auteurs schaamteloos over de lezers uitstorten, en tegen hun geforceerde geleerdheid (2). Overvloed genereert immers koren én kaf. Dat is ook een natuurwet. De uitspraak van Cioran zal dus ook voor de Spinozalogie wel enigszins opgaan. Maar, er is tenslotte toch een maar: secundaire literatuur is voor de Spinozastudax toch onmisbaar. Die dient wel met zorg te worden geselecteerd om geld- en tijdverspilling te vermijden. Dus: hou de literatuurwan bij de hand…! Blijft het probleem: hoe slechte en onnuttige secundaire auteurs herkennen? Een subjectieve kwestie, die eenieder voor zichzelf dient te ontrafelen. Vuistregels zijn alvast: zich oriënteren via het net en ook lezerscommentaar opzoeken; een succès de librairie kan een indicatie zijn voor een goede publicatie; wat ervaren wordt als boeiend en instructief-verhelderend, koesteren; teksten van Duisterlingen die Spinoza (die ook al eens een mindere dag had) té ver uitspinnen en inspinnen, meteen weggooien. ___________ (1) Cioran, Oeuvres, Quarto, Gallimard, Paris, 1995. Vorig jaar werd Cioran door dezelfde uitgeverij bijgezet in La Pléiade. Die chique editie bevat alleen geschriften die de Roemeen schreef in het Frans. De eerstgenoemde editie bevat ook belangrijke werken, vertaald uit het Roemeens. (2) Michel Onfray, Rendre la raison populaire, éd. J’ ai Lu, Paris, 2013. In dit flamboyante pamflet, met een titel als een Spinozaprogramma, houdt de auteur de Franse (Parijse) academische scholastiek een uilenspiegel voor. Het werd zopas massaal herdrukt en te koop aangeboden voor € 3. Will Durant (1885-1981) is vooral bekend voor zijn Story of Civilization. Elf vuistdikke delen, waarvan een aantal samen met zijn vrouw Ariel werden geschreven. Wat men ook moge denken over dat lettermonument, het blijft een uitermate erudiete en indrukwekkende prestatie. Een rijke mijn aan verhalen en anekdotes, goed voor vele duizenden bladzijden leesplezier. Ook nu nog. Durant is verder ook de auteur van een Story of Philosophy (1926). In 1968 won hij een Pulitzer. In 1977 werd hij ook geëerd met de Medal of Freedom. Op zijn tweeënnegentigste schreef hij nog een Heroes of History. Kortom een bezige bij. Durant had een duidelijke idee over de grootste denkers en de belangrijkste ideeën van de mensheid. Dat alles kan je nalezen in Will Durant, The greatest Minds and Ideas of all Time (2002), bijeengesprokkeld uit het werk van Durant door ene John Little (what’s in a name?). In hoofdstuk twee leren we The Ten ‘Greatest’ Thinkers kennen. Durant selecteerde de Tien, naar eigen zeggen, ruthless and dogmatic. Zijn hoofdcriterium was hun enduring influence upon mankind. En nu komt het: Spinoza behoort niet tot de top tien, wellicht tot spijt van alle ‘Spinoza-(h)eters’. Durant zet de brave Amsterdammer weliswaar in het rijtje denkers die hij net niet de eer der groten gunde, maar dat zal een echte Spinoza-aanbidder wel worst wezen. Ziehier Durants top tien:
Spinoza leerde Machiavelli hoogstwaarschijnlijk kennen toen hij als jongeman in de leer was bij Franciscus van den Enden, die op het Singel in Amsterdam een Latijnse school had. Geen Heilige Frans, die Franciscus, zeker niet: hij was een weggelopen (en licht verlopen) jezuïet van Vlaamse komaf, die in de 17de eeuw om wereldbeschouwelijke redenen naar het Noorden was gevlucht. A man on the move, zeg maar, die in 1674 in Parijs werd opgeknoopt. De staatsleer van Spinoza is van voor tot achter één betoog om de lezer in het Latijn Diets te maken hoe de staatsmacht kan worden veilig gesteld en behouden. Laat dat nu uitgerekend ook een belangrijk thema zijn van Il Principe van Niccoló Machiavelli. Hier gluurt alweer Baruch Leentjebuur om de hoek… Ik grijp op een verloren moment in de Italiaanse afdeling van mijn bibliotheek naar een boek over Machiavelli: Paul, Deltuff, Essai sur les oeuvres et la doctrine de Machiavel, avec la traduction littérale du Prince et quelques fragments historiques et littéraires, Paris, 1867. Het boek is het lezen nog waard. Maar ik koester het vooral als object: het verscheen enkele jaren voor de voltooiing van de onafhankelijkheid van Italië in 1870. Het is bovendien een bijzonder exemplaar. De eerste bezitter, hoogstwaarschijnlijk, kleefde een clip uit een Brusselse krant van 8 mei 1869 op de verso zijde van de titelpagina. Daarin wordt verslag gedaan over de onthulling in Firenze, van een gedenkplaquette op de gevel van de Casa Machiavelli, ter ere van de beroemde landgenoot. De gedenksteen hangt er nog steeds. Bovenaan op de tegenoverliggende bladzijde pende de vlijtige man, allicht na een teleurstellende lectuur van De Prins, een even korte als duidelijke marginale glos: L’ouvrage: le Prince est l’ ouvrage d’ un scélerat. Ziezo: dat weten we dan! Ik wil me niet mengen in die oude discussie en wens de lezer tijd en moed voor wat speur-en leeswerk om zelf een oordeel te vellen. Een van mijn bibliotheken staat bij huisgenoten bekend als de Grot van Willibaba. Af en toe daal ik er in af. Die papiermijn ziet er chaotischer uit dan ze in feite is. Zelden zoek ik langer dan honderd seconden naar een exemplaar dat ik nodig heb. Soms graaf ik ook wel eens een schat op: iets waarvan ik bij god niet meer wist dat ik het bezat: vijf seconden drukgeluk, veroorzaakt door een licht morbide amor intellectualis libri. Zo struikelde ik pas over een stapel, die La bibliothèque idéale ontblootte. Deze onvolprezen leeswijzer doorheen al wat telt in de Wereldliteratuur rangschikt per domein de must reads, in lijsten van 10, 25 en 49 toppers. De 50ste mag je zelf aan het lijstje toevoegen… Vlug even gekeken welk leesvoer de auteurs suggereren op het domein van de filosofie. Ik merk dat filosoof Bento Dooreman met zijn Ethique, nog net in de top tien belandt, en wel op de tiende plek. Ook even verder gebladerd om te kijken wat de samenstellers schrijven als aansporing tot lezen: ‘Peut-être le livre le plus fascinant de toute l’histoire de la philosophie, tant par la rigueur de son architecture que par le caractère exemplaire de son projet. ‘Tout philosophe, dira Bergson, a deux philosophies: la sienne et celle de Spinoza’. Aucun ami de la philosophie ne peut ignorer ce livre beau et austère comme la vérité’ (blz. 780). La bibliothèque idéale (Le Livre de Poche, Pochothèque, éd. 1992, Paris) is nog steeds te koop (meen ik) en voor leesboeren het gedroomde instrument om de schaarse leestijd niet te verkwanselen. |
AuteurWilly Schuermans (...) uitgaande van den gezonden stelregel, dat men zich niet boven SPINOZA verheven moet achten voor en aleer men hem begrepen heeft. Willem Meijer (1903) SKL (Spinoza kring Lier)
Platform voor de studie en de verspreiding van het gedachtegoed van Benedictus Spinoza (1632-1677) Doorzoek de hele blog alfabetisch op titels en persoonsnamen.
Categorieën
Alles
Foutje ontdekt in een blogbericht? Meld het op
[email protected] Mijn andere sites! |